Balthazar Huydecoper: Achilles Amsterdam 1719. Ceneton040620 Uitgegeven op 29 april 1999 door E. Hofland Red. dr. A.J.E. Harmsen Opleiding Nederlandse taal- en letterkunde Universiteit Leiden. Dit treurspel in vijf bedrijven is een bewerking van Homerus Ilias en bevat ook gegevens uit de Heroides van Ovidius, naar men mag aannemen in de vertaling van Vondel, die in 1716 in druk verscheen. In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk. |
ACHILLES,
[Vignet: Perseveranter]TE AMSTERDAM, |
OPDRAGT |
VOORREDE. |
HEt zal, hoop ik, den Dichtkundigen Leezer niet verveelen, dat ik hem, eer hy tot het leezen van dit Treurspel overgaa, in t kort eenige opening geeve, wegens de veranderingen, die ik in deeze stoffe gemaakt hebbe: want zonder de zelve is het onmogelyk een rechtschaapen Tooneelstuk aan den dag te brengen. In den beginne was ik van gedachten, Brizeïs zelve in dit stuk niet in te voeren, en aldus een Spel zonder vrouwen te vertoonen; niet weetende, hoe ik haar met waarschynelykheid uit de tent en legerplaats van Agamemnon, alwaar ze door dien Vorst als gevangen gehouden wierdt, in die van Achilles, dien ze met geweld ontroofd was, zoude doen komen: want indien zy alleen in het laatste, wanneer die twee Helden reeds verzoend waren, voor t oog der Aanschouweren verscheen, zou ze niet veel te zeggen hebben, en haare redeneeringen den Aanschouwer weinig gevoegelyk en aangenaam voorkomen. Overweegende echter, dat tegenwoordig een Tooneelstuk zonder vrouwen in t licht te brengen, even eens zoude zyn, of ik een schoon aangezigt zonder oogen, of een Paleis zonder vensters zoude willen schilderen; ten anderen, dat zy, geduurende den knoop van het Spel, by Achilles zynde, in die gelegenheid genoeg te zeggen zoude hebben, om myn werkje eenigen luister by te zetten; en ten derden, dat de Toehoorers, niets als van stryden, en bloedvergieten, en de trotse en hoogmoedige taal van Achilles hoorende, niet kwaalyk te vrede zouden zyn, indien ze, tusschen de wreedheid dier stoffe, door eenen zachter en streelender hartstocht, als dien der Liefde, eenigszins verkwikt en verlustigd wierden: zo greep ik Ovidius in de hand, om te zien, wat hy Brizeïs, in zynen verdichten Brief, aan Achilles doet schryven, en of ik by hem ook gelegenheid zoude konnen vinden, om haar te doen zeggen, het geen ze door hem verzierd wordt aan Achilles geschreeven te hebben: want het is juist in het zelfde gewrigt van zaaken, dat is, aanstonds na de bezending van Ajax en Ulysses, dat Ovidius haar dien brief heeft doen schryven. Ik vond mynen wensch voldaan, zo ras ik de volgende vaarzen in t oog kreeg, in de welke hy haar aan haaren minnaar aldus doet schryven, vs. 127. &c. Mittite me, Danai, Dominum legata rogabo, Multaque mandatis oscula mista feram. Plus ego, quam Phoenix, plus quam facundus Ulysses, Plus ego, quam Teucri (credite) Frater agam. Dat is: Zendt my, ô Grieken, naar mynen Heer: ik zal hem smeeken; en myne smeekingen met duizend kusjes verzellen. Gelooft my, ik zal meer als Phenix, meer als Ulysses, meer als de Broeder van Teucer uitrechten. Deeze gedachten kwamen met mynen zin zo wel en volkomen overeen, dat ik aanstonds besloot, dezelve werkstellig te maaken, en haar aldus uit te laaten voeren, het geen ze hier alleen wenscht, en voorstelt. Wat haaren persoon zelve aangaat, men zou my, schoon hy de eenige grondsteen is, daar dit gansche onderwerp op rust, echter tegen konnen werpen, dat hy er te veel is, dewyl hy zelve niets tot de ontknooping van t geheel doet: doch ik heb hier liever tegen deeze wet willen misdoen, als den Aanschouwer van haar gezigt, het welk ik, om de reeds aangehaalde redenen, geloof, hem niet onaangenaam te zullen zyn, te berooven. Achilles is woedende en toomeloos in zyne gramschap, teder in zyne vriendschap voor Patroclus, maar koel in zyne Liefde. Ik doe hem evenwel beminnen; doch niet gelyk de Franschen hunne Vorsten en Helden in t algemeen ten Tooneele voeren: want buiten dat zyn karakter oploopende, onverbiddelyk, wraakgierig, hoogmoedig is, zo geeft ons de uitmuntendste der Fransche Dichteren, Boileau, deeze les noch omtrent zynen persoon, Art Poëtique, Ch. III. vs. 99. QuAchille aime autrement que Thyrsis, ou Philène. Achilles moet op eene andere wyze beminnen, als de Schaaphoeder Thyrzis of Philenus. Ook is deeze geheele Liefde van Achilles zelve, hoe weinig die uitsteeke, van myne uitvinding, ten minsten niet die van Homerus; want deeze zegt nergens, dat zyne gramschap, veroorzaakt door t rooven van Brizeïs door Agamemnon, zo hevig geweest zy, omdat hy zyne meesteresse daar door miste, maar wel duidelyk, om dat hy door deeze daad zich van Agamemnon ten hoogsten onteerd en gehoond zag. In tegendeel (zo men Horatius gelooven mag, want deeze schryft, Lib. I. Epist. 2. vs. 11. Nestor componere lites Inter Peliden festinat, & inter Atriden: Hunc amor, ira quidem communiter urit utrumque. Nestor wendt alle vlyt aan, om de Zoonen van Peleus en van Atreus te bevredigen: deeze wordt door Liefde, beide wordenze door gramschap vervoerd) verbeeldt hy ons Agamemnon alleen als minnaar van Brizeïs. Doch zulks heb ik mede niet eens aan willen roeren, op dat de minnenyd geene oorzaak van den onverzoenbaaren toorn van Achilles mogte schynen; die zich, zo by my, als by Homerus, alleen laat beweegen, om weder ten stryde te gaan, toen hy de dood van zynen halsvriend Patroclus vernomen hadt. Hier in heb ik echter wederom deeze verandering gemaakt, dat ik hem, niet tegenstaande Homerus zegt, dat hy ten eersten van zynen toorn afstondt, en zich met Agamemnon verzoende, zo ras hem de dood van Patroclus ter ooren gekomen was, en eer hy Hector geveld hadt, in tegendeel den Veldheer schelden, ja met de dood dreigen doe, om de gemoederen der Aanschouweren daar door in twyffel te houden, tot het aller laatste Tooneel toe, daar zy voor t eerst te zaamen op het Tooneel verschynen, en de Toehoorer met reden verlangen mag, om te zien, hoe deeze twee partyen elkanderen in dien staat aanzien en begroeten zullen: want indien zy in t einde van t vierde Bedryf, dat is, aanstonds na de dood van Patroclus, bevredigd wierden, zou het vyfde geheel onnut, en den Aanschouwer niets aan de dood van Hector, en het geene daar omtrent meer verhaald wordt, gelegen zyn. Ik denk ook niet, dat men my te laste zal leggen, dat ik het karakter van Agamemnon vernietigd, en in den wind geslagen hebbe, om dat ik hem zo nederig doe spreeken. De Puikdichter Boileau, Art Poëtique, Ch. III. vs. 110. zegt, Qu Agamemnon soit fier, superbe, interessé. Verbeeld Agamemnon trots, hoogmoedig, baatzuchtig. Uit zyne redenen blykt genoeg, hoe trots hy altyd geweest zy; doch in den tyd dat dit stuk speelt, ziet men hem in den staat zyner vernederinge; t gevaar, daar hy zich zelven en het gansche leger in gebragt hadt, hem de oogen ontsluitende, en hem doende bemerken, dat hy Achilles, van wien het Orakel voorspeld hadt, dat hy den val van Troje verhaasten zoude, onwaardiglyk gehandeld hadt, waarom hy zich door eene wettige Liefde voor zyn Vaderland, en eerzucht zelve genoodzaakt vindt, Achilles, door wat middel het ook zy, te bevredigen; de Grieken niets konnende winnen, zo lang hy met hem tegen de Trojaanen niet weder in t veld wilde komen. Hierom zegt de Ridder Ph. Sidnei zeer wel, in zyne verdediging der Poezye, sierlyk uit het Engelsch in onze moedertaale overgezet door den Dichtlievenden Heer J. de Haas: De hoogmoed in Agamemnon, waar van hy haast berou heeft. Voorts heb ik het voorgevallen van verscheidene dagen in eenen dag gebragt, om de eenheid van den tyd, een regelmaatig Tooneelstuk zo hoog noodzaakelyk, wel in acht te neemen. Ook had ik geene reden, om Achilles tot den volgenden dag te doen wachten, om Hector te bestryden, aangezien ik Vulkaan geene nieuwe wapenen voor dien Held doe smeeden, gelyk Homerus verhaalt. Want alle diergelyke fraaiheden, gelyk de Goden in het algemeen; de onsterffelyke paarden van Achilles, die met den wagen, daar Patroclus opzat, over de gracht heensprongen, als of ze vleugels gehad hadden, enz. die de Franschen onder het woord van Machines begrypen, en die het Heldendicht niet alleen gevoegelyk, maar zelfs volkomen eigen, ja van het zelve byna onafscheidelyk zyn, moeten voor altoos van het Tooneel, daar alles natuurelyk, en volgens den gemeenen loop der werreldsche zaaken, en niet door mirakelen en ongelooffelyke wonderen, ten toon gesteld moet worden, gebannen blyven. Hierom zeg ik zelve uitdrukkelyk van te vooren, dat de gracht, op die plaats, daar er Patroclus door zyne paarden overgevoerd wordt, door de menigte van lyken, met het veld byna vereffend was; en spreek in t geheel niet van de moeder van Achilles, die men zegt de Godin Thetis geweest te zyn, behoorende dit mede onder dat geene, dat beter aan den Helden als Tooneeldichter past, schoon Racine geene zwaarigheid gemaakt hebbe, hem in zyn Treurspel, Iphigenie, den zoon dier Godinne te noemen. Hier uit kan men wel bemerken, dat het kwetsen van de paarden van Achilles alleen van myne uitvinding zy: doch het vervoeren van Hector door de zynen, en de wond van Agamemnon, heb ik van Homerus zelve ontleend, en hier geplaatst, om dat my dunkt, dat ze der zaake zelve eene groote waarschynlykheid byzetten. Dit moet ik alleen noch zeggen, dat het schande is, dat er, in een tyd als deezen, in den welken immers alle wegen en toepaden, om de volmaaktheid onzer schoone en heerlyke moedertaale te bereiken, geopend zyn, noch stukken in het licht komen, in eene taal, daar noch schikking, noch spelling, noch waarneeming van geslachten, ja zelfs is daar dikwils geen zin in te vinden is. Anders oordeelen alle andere volkeren, die zeggen, dat men eerst de taal kennen moet, eer men aan t dichten gaat: by ons neemt men t zo naauw niet: men schryft, en men kent zelfs de taal niet, in de welke men schryft; ja men durft het spreeken en redeneeren over de zelve eene onnoodige tydverkwisting, en laffe hairkloovery noemen. Te heerlyk zyn de woorden van den weergaêloozen Dichter, Boileau, om de zelve hier stilzwygende voorby te gaan; zo schryft hy, Art Poëtique, Ch. I. vs. 155. Sur tout quen vos Ecrits la Langue révèrée, Dans vos plus grands excès, vous soit toûjours sacrée. En vain vous me frappez dun son mélodieux, Si le terme est impropre, ou le tour vicieux. Mon esprit nadmet point un pompeux Barbarisme, Ni dun vers empoulé lorgueilleux solécisme. Sans la Langue, en un mot, l Auteur le plus divin Est toûjours, quoiquil fasse, un mechant Ecrivain. |
COPYE |
DE Staaten van Holland ende Westvriesland doen te weten, alsoo ons vertoond is by de Regenten van het Burger Weeshuis ende Oude Mannenhuis der Stad Amsterdam, en, in die qualiteyt, te samen eygenaars, mitsgaders Regenten van den Schouburg aldaar, dat sy, Supplianten, sedert eenige Jaren hebbende gejouisseert van onsen Octroye of Privilegie van dato den 21 May 1699. waar by wy aan hen Supplianten, in hun qualiteyt hadden gelieven te consenteren, accorderen ende Octroyeren, dat sy, gedurende den tyd van vyftien eerst achter een volgende Jaren, de Wercken, die doenmaals ten dienste van het Tooneel reets gedrukt waren, ende, van tyd tot tyd, nog vorder in het licht gebracht, ende ten Tooneele gevoert soude werden, alleen soude mogen drukken, doen drukken, uytgeven ende verkoopen, nu ondervonden, dat de Jaaren, by het voorgemelde Octroy of Privilegie genaamt, op den 21 deezer* Maand Mai was komen te expireren; ende dewyl de Supplianten ten meesten dienste van de Schouburg, (waar van hunne respective Godshuysen onder andere mede moesten werden gesubcenteert,) de voorgemelde Wercken, soo van Treurspellen, Blyspellen, Kluchten, als anders, die reets gedrukt en ten Tooneele gevoert waaren, of in het toekomende gedrukt, en ten Toneele gevoert soude mogen werden, geerne alleen, gelyk voorheenen, zouden blyven drukken, doen drukken, uytgeven en verkoopen, ten eynde de zelve Wercken, door het nadrukken van andere, haar luyster, soo in taal, als spelkonst, niet mogten komen te verliesen; dog dat zulks aan hen Supplianten , na de expiratie van het bovengemelde ons Octroy; en zulks na den 21 Mai deeses Jaars 1714. niet gepermitteert zoude wesen, zoo vonden zy Supplianten hun genootsaakt sig te keeren tot ons, onderdanig versoekende, dat wy aan hen Supplianten, in hare bovengemelde qualiteyt, geliefden te verleenen prolongatie van het voorsz. Octroy of Privilegie, omme de voorsz. Werken, zoo van Treurspellen, Blyspellen, Kluchten als andere, reets gemaakt en ten Toneele gevoert, en als nog in het licht te brengen ende ten Toonele te voeren, den tyd van vyftien eerst achter een volgende Jaaren, alleen te mogen drukken en verkopen, of te doen drukken en verkoopen, met verbod aan alle andere op zeekere hooge penen, by ons daar tegen te statueeren in communi forma; So is t dat wy de zaake, ende t voorsz. verzoek overgemerckt hebbende, ende genegen wezende, ter bede van de Supplianten, uyt onze rechte wetenschap, Souveraine magt en autoriteyt, deselve Supplianten geconsenteert, geaccordeert ende geoctroyeert hebben, consenteren, accorderen ende octroyeren, haar by deezen, dat zy, geduurende den tyd van vyftien eerst agter een volgende Jaaren de voorsz. Wercken, soo van Treurspellen, Blyspellen, Kluchten als andere reets gemaakt ende ten Tooneele gevoert, en als nog in het licht te brengen, ende ten Tooneele te voeren; binnen de voorsz. onze Landen alleen zullen, by continuatie, mogen drukken, doen drukken, uytgeven en verkoopen, verbiedende daarom allen en een ygelyk, de voorsz. Wercken, in t geheel ofte ten deele, naar te drukken, ofte, elders naargedruckt, binnen den zelven onze lande te brengen, uyt te geven, ofte verkoopen, op de verbeurte van alle de naargedrukte, ingebragte, ofte verkogte exemplaren, ende een boete van drie honderd guldens, daar en boven, te verbeuren, te appliceren een darde part voor den Officier, die de calangie doen zal, een darde part voor den Armen der Plaatsen daar t casus voorvallen zal, ende het resterende darde part voor de Supplianten, alles in dien verstande, dat wy de Supplianten met dezen onzen Octroye alleen willende gratificeren tot verhoedinge van hare schaade door het naardrukken van de voorsz. Wercken, daar door in geenigen deele verstaan den inhoude van dien te authoriseeren, ofte te advouëren, ende, veel min de zelve onder onze Protextie ende bescherminge eenig meerder credit, aansien, of reputatie te geven, nemaar de Supplianten in cas daar inne iets onbehoorlyks zoude influëren, alle het zelve tot haren laste sullen gehouden wezen te verantwoorden, tot dien eynde wel expresselyk begeerende, dat by aldien zy deze onze Octroye, voor de voorsz. Wercken zullen willen stellen, daar van geen geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie zullen mogen maaken, nemaar gehouden zullen wezen het zelve Octroy in t geheel en zonder eenige omissie, daar voor te drukken, ofte te doen drukken, ende dat zy gehouden zullen zyn een exemplaar van de voorsz. Wercken, gebonden ende wel geconditioneert, te brengen in de Bibliotheecq van onze Universiteyt tot Leyden, ende daar van behoorlyk te doen blyken, alles op pene van het effect van dien te verliezen, ende ten eynde de Supplianten dezen onzen Octroye ende consente mogen genieten als naar behooren, lasten wy allen ende een ygelyk, die t aangaan mag, dat sy de Supplianten van den inhoude van dezen doen laten ende gedogen, rustelyk, vredelyk, ende volkomentlyk genieten ende gebruyken, cesseerende alle belet ter contrarie gedaan. Gedaan in den Hage, onder onsen groote Zegele, hier aan doen hangen op den drie en twintigsten Mai, in t Jaar onzes Heer en Zaligmakers, seventien honderd en veertien. |
De Regenten van het Wees- en Oude Mannenhuis hebben, in hunnen voorsz qualiteit, het recht van deze Privilegie voor ACHILLES, Treurspel, vergund aan de Erfgenamen van J. LESCAILJE en DIRK RANK. In Amsteldam, den 12den December 1718. |
VERTOONERS. |