Abraham Alewyn: Philippyn Mr. Koppelaar. Amsterdam, Erven Lescailje, 1707. Uitgegeven door Marti Roos. Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden. 000590 Ursicula Bij de Erven Lescailje verschenen twee andere edities met hetzelfde jaar: Ceneton000580 en Ceneton000600. De laatste van deze drie in UBGent In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk. |
PHILIPPYN |
PHILIPPYN,[Vignet: Perseveranter]TE AMSTELDAM, |
COPYE |
DE Staten van Holland ende West vriesland doen te weten, alsoo ons vertoont is by de Regenten van het Burger Weeshuys ende Oude Mannenhuys der Stad Amsterdam, en, in die qualiteyt, te samen eygenaers, mitsgaders Regenten van den Schouwburg aldaer, dat sy, Supplianten, sedert eenige Jaren hebbende gejouisseert van onsen Octroye of Privilegie van dato den 19. September 1684. waar by wy aen de Regenten van den selven Schouwburg, in die tyt, hadden gelieven te consenteren, accorderen ende octroijeren, dat sy, gedurende den tyd van vyftien eerst achter een volgende Jaren, de Wercken, die* doenmaals ten dienste van het Tooneel reets gedrukt waren, ende, van tyt tot tyt, nog vorder in het ligt gebracht, ende ten Toneele gevoert soude werden, alleen soude mogen drucken, uytgeven en verkopen, nu ondervonden, dat de Jaren, by het voorgemelde onse Octroy of Privilegie genaemt, op den 19. September 1699. souden komen te expireren; ende dewyl de Supplianten ten meesten dienste van de Schouwburg, waer van hunne respective Godshuysen onder andere mede moesten werden gesubcenteert, de voorgemelde Wercken, soo van Treurspellen, Blyspellen als Kluchten, als anders, die reets gedrukt en ten Toneele gevoert waeren, of in het toekomende gedrukt, en ten Toneele gevoert souden mogen werden, geerne alleen, gelyk voorheenen, souden blyven drucken, doen drucken, uytgeven en verkopen, ten eynde de selve Wercken, door het nadrucken van anderen, haer luyster, soo in tael, als spelkonst, niet mogten komen te verliezen, dog dat sulcx aen haer, na de expiratie van het bovengemelde ons Octroy, en sulcx nae den 19. September 1699. niet gepermiteert soude wesen, soo vonden de Supplianten hun genootsaekt sig te keeren tot ons, onderdanig versoekende,* dat wy aen de Supplianten, in hare bovengemelde qualiteyt, geliefden te verleenen prolongatie van het voorsz. Octroy of Privilegie, omme alsoo de voorsz. Werken, [fol. A3v, p. 6] soo van Treurspellen, Blyspellen, Kluchten, als andere, reets gemaeckt en ten Toneele gevoert, en als nog in het ligt te brengen, den tyt van vyftien eerst achter een volgende Jaren, alleen te mogen drucken en verkopen, of doen drucken en verkopen, met verbod aen allen andere op seeckere hoge penen, by U Ed. Groot Mog. daer toe te stellen, en voorts in communi forma; so is t dat wy de saecke, ende t versoeck voorsz. overgemerkt hebbende, ende genegen wesende, ter bede van de Supplianten, uyt onse rechte wetenschap, Souveraine magt en authoriteyt, deselve Supplianten geconsenteert, geaccordeert ende geoctroyeert hebben, consenteren, accorderen ende octroyeren mits desen, dat sy, by continuatie, de voorsz. Wercken, soo van Treurspellen, Blyspellen, Klugten als andere, reets gemaekt en ten Toneele gevoert, en als nog in het licht te brengen, den tyt van vyftien eerst achter een volgende Jaren, alleen binnen onsen landen sullen mogen drucken, doen drucken, uytgeven en verkopen, verbiedende daerom allen en een ygelyk, de voorsz. Werken, in t geheel ofte ten deele, naer te drucken, ofte, elders naergedruckt, binnen den selven onsen lande te brengen, uyt te geven ofte verkopen, op de verbeurte van alle de naergedruckte, ingebrachte, ofte verkogte exemplaren, ende een boete van drie hondert guldens, daer en boven, te verbeuren, te appliceren een darde part voor den Officier, die de calangie doen sal, een darde part voor den Armen der Plaetsen daer t casus voorvallen sal, en het resterende darde part voor de Supplianten, alles in dien verstande, dat wy de Supplianten met desen onsen Octroye alleen willende gratificeren, tot verhoedinge van hare schade door het nadrucken van de voorsz. Wercken, daer door in genigen deele verstaen den inhoude van dien te authoriseren, ofte te advoueren, ende, veel min het selve onder onse protextie en de bescherming eenigh meerder credit, aensien, of reputatie te geven, nemaer de Supplianten in cas daer inne iets onbehoorlyks soude influeren, alle het selve tot haren laste sullen gehouden wesen te verantwoorden, tot dien eynde wel expresselyk begeerende, dat by aldien sy dese onse Octroje voor de voorsz. Wercken sullen willen stellen, daer van geen geabbrevieerde ofte gecontraheerte mentie sullen mogen maken, nemaer gehouden sullen wesen het selve Octroy in t geheel, en sonder eenige Omissie, daer voor te drucken, ofte te doen drucken, ende dat sy gehouden sullen syn een exemplaer van alle de voorsz. Wercken, gebonden en wel geconditioneert, te brengen in de Bibliotheecq van onse Uni- [fol. A4r, p. 7] versiteyt tot Leyden, ende daer van behoorlyk te doen blyken, alles op pene van het effect van dien te verliesen, ende ten eynde de Supplianten desen onsen Octroye ende consente mogen genieten als naer behooren, lasten wy allen ende een ygelyk, die t aengaen mag, dat sy de Supplianten van den inhoude van desen doen lasten ende gedogen, rustelyk, vredelyk ende volkomentlyk genieten ende gebruycken, cesserende alle belet ter contrarie gedaen. Gedaen in den Hage, onder onsen grote Zegele, hier onder aen doen hangen, op den een-en-twintigste May in t Jaer onses Heer en Zaligmakers, een duysent ses hondert negen-en-negentigh. |
A. HEINSIUS. |
Ter ordonnantie van de Staten |
SIMON van BEAUMONT. |
De Regenten van het Wees- en Oude Mannenhuis hebben, in haar voorsz. qualiteit, het recht van deze Privilegie, voor PHILIPPYN, Mr. KOPPELAAR, vergund aan de Erfgenaamen van J. Lescailje. |
In Amsteldam, den 3. October, 1707. |
VERTOONERS. |
PHILIPPYN Mr. Koppelaar, Vryer van Antonet. | ||
JEROEN VETTELAFOESJE, een ryk Laakenkooper. | ||
DIBBERIG, Vrouw FRANCOIS, Zoon HILLEGOND, Dochter ANTONET, Dienstmaagd | } } | van Jeroen Vettelafoesje. |
LEONORA, een Adelyke Juffer. | ||
FERDINAND, Zoon van Leonora, Minnaar van Hillegond. | ||
EELHART, een Adelyk Heer, Minnaar van Leonora. | ||
CONSTANTIA, Dochter van Eelhart, Minnaares van Francois. | ||
MARGRIET, Dienstmaagd van Eelhart. | ||
CHRISTIAAN, Neef van Philippyn, een gewaand Doctor. | ||
RABBELAAR, Notaris. |
Het Spel speeld buiten en binnen t Huis van Jeroen Vettelafoesje; begind met den morgenstond, en eindigt s avonds laat. |
[fol. A5r, p. 9]
Ik heb me, als een Aal in een tobben, wel duizendmaal in t bed omgekeert, gewentelt en gedraait. Want, ik kon geen oog toedoen, dewyl ik de Cabanus geduurig zo elendig hoorde kraaken, Als of de heele vleet, op yder rukwind, t onderste boven zou raaken. (5) Maar, t onweêr is nu reedelyk bedaart, en de lucht zo effen en klaar, Als een Zon, en als of het fluweel en bloempap waar. En t gelykt aan t kraaijen van de haanen, dat de dag begint door te breeken, Ook heb ik voor Sinjoor Francois, die tot mynent logeert, al licht gaan ontsteeken; Want, ik had hem belooft op te zullen wekken voor t openen van de poort van de stad, (10) Om dat hy met onzer Buurjuffer voor dag en douw wil op een pad. Gelyk hy met haar gisteren avond is afgesprooken en verdraagen, Dat zy van dezen morgen te zaamen den haazensprong zullen waagen; En daarom sta ik hier op schildwacht en op myn post, Tot dat Sinjeur of zyn engelachtige ziel een van beide my verlost, [fol. A5v, p. 10] (15) Wel, waar of zy zo lang blyft; want het begint klinkklaar te dagen, En de klok van de Wester Kerk heeft daar al half vyf geslagen? Ja wel, ik zeg noch, dat zo ik het om de specie in manibus niet deed, Dat ik hier in de koude myn kostelyken tyd zo onnut niet versleet. Maar, zacht; ik hoor daar iets ritzelen, o ja, daar gaat de deur van Eelhart open; (20) En Constantia treet met Margriet de stoep af, ik ga met een rep naer binnen loopen, En onze Sinjeur waarschouwen, dat zy komt; want, nam ik myn plicht niet behoorlyk waar, Ik mocht wel denken, dat ik nooit verdiende den naam van Meester Koppelaar.
Die daar binnen zyn lyf aan stukken verlangt. Ook moet hy t gelag eerst betaalen, (25) En de tyd verloopt; daarom bid ik je laat my gaan. Ik kom zo strik strak weer. Blyf hier maar een oogenblik staan.
Maar, ik zal t op uw hals schuiven, zo er eenig kwaad van mag koomen.
[fol. A6r, p. 11] (30) Tut, tut, met die viesevaasen; deze dingen gebeuren wel meêr als eens s jaars in de stad. Ik weet niet van wat zwaarigheid, dat gy al meugt spreeken; Want, ik zal je immers in de peekel niet laaten steeken.
(35) Haal jy jou hart maar op, en laat alle zorgen vaaren.
Wie weet, of hy zich om zulk verlies niet dood treurt!
(40) Hy kent de waereld te wel, en die bestaat toch in veranderingen. Laat hy zyn eigen luizen eens vangen, en herkauwen wat hy in zyn jeugd heeft gedaan, Ik ben wel verzekert, dat hy zich wel ten besten zal laaten raên.
Dewyl myn verfoejelyken handel stryd tegens alle billykheid en reden.
Want, zo je t nu liet steeken, stiet je t heele mantje met de knollen onder de voet.
ô Gadelooze vreugd! wist gy met welk een groot verlangen... [fol. A6v, p. 12]
(50) Dat gy t wat kort maakte, want het is al schoon licht dag. Wat drommel legje hier te kiskassen, Brui je moêr, en pakje biezen. En wil met al die noodelooze complimenten toch geen tyd verliezen.
van myn getrouwe min, Die u in alle deelen poogt te believen met ziel en zin: (55) Dies heb ik, op dat wy in de minste ongelegentheid niet zouden koomen, Myn vaêrs comptoir verkracht, en voor twaalef duizend guldens aan Juweelen meê genoomen, Die door uw heer vader onder hem beleent zyn, benevens dit geld.
En je hebt het slegts voor de greep. Maar, ik zweerje, by myn keel, Dat, zo wy ons niet van hier pakken, wy zullen zyn verraaden. (60) Ik heb al meêr voor dat vuur gezeeten: en daarom ben ik met reeden beangst en belaaden.
Daar hebje nu t gooijen in de glazen. Sa, sa, speel poot aan, handen uit de mouw. Help me de mand op de schouder, wakker Griet, wil niet draalen. Fads jy lui voort. Ik zal je gemaklyk onderhaalen.
[fol. A7r, p. 13]
Zy zyn al weg, en ik sta hier op straat alleen. Ik loop met er vaart in huis, en ga over de onderdeur leggen. Om eens af te kyken, wat dat geroep van dieven en brand heeft te zeggen.
(70) Ik wouw om geen honderd ducaaten zulk een perykel weêrom uitstaan. Maar, daar ben ik leelyk in t naauw. Och! was ik nooit gebooren! Wat gaat my aan? daar heb ik de sleutel van onze poort door verbaastheid verlooren. Hoe kom ik in huis, eer my iemand hier ziet. Och! t is bekaait, want, daar leid die drommelsche Griet (75) Over de deur. Ja wel ik moet evenwel van de nood een deugd maaken, En zien, hoe ik best van de straat en in huis zal geraaken. Och! daar zie ik ze, want ik heb ze laaten steeken in de poort. Dat luuwt zei de Reiger, en hy school achter een bies. Ik peur voort.
[fol. A7v, p. 14]
Wel ik zweer dat het zwaar valt voor een eerlyk man, Dat hy niemand in de nood vind, die hem helpen kan.
Ik zal schreeuwen, of ik vermoord wierd. Dieven, brand!
Het heeft my meêr gedient in diergelyke geleegentheid. (90) Laat ons geen tyd verzuimen; want ik ben tot uwen dienst bereid.
Ik bid, treed toch voor in. [fol. A8r, p. 15]
Verschuldigt is. Ik zouw t niet doen.
(95) Ik zal volgen.
[fol. A8v, p. 16]
Al wierd myn heele huis leeg gestoolen.
(100) Je zoud het zweet by emmers vol van myn lyf geschept hebben, t was geduurig of ik de geest zou geeven. Zo benauwt was ik; want, ik hoorde zulk een gedruis, En gestommel op Hillegonds kamer, en door t geheele huis, Of er honderd menschen in waaren, en t arme meisje, gelyk je zekerlyk moet weeten, Dat altyd zieklyk is en vol pyn, en in geen drie dagen heeft gegeeten, (105) Hoorde ik zomtyds zo deerlyk zuchten van benauwtheid en smert, Dat het my deerde, en jammerde aan myn hert.
Om dat zy myn eenigste dochter is, en naer haar grootmoeder geheeten. Ik geloof, dat ik wel honderdmaal Hillegondje geroepen heb: maar men hoorde my niet. (110) Wie weet, hoe verleegen zy geweest is, want, het is zulk een nufje, die de onnoozelheid uit de oogen ziet. Had myn zoon Francois noch thuis geweest, zo had men de dieven kunnen keeren. [fol. B1r, p. 17] Maar, die heeft verlof om naer den Haag te gaan; want kyk, wy procedeeren Tegens Neef Jasper, wegens een erffenis van Joris Dobbe, en om dat het zo lang heeft geduurt, Heb ik hem gisteren avond naer den Haag toe gestuurt. (115) Om daar met de Advokaaten de zaaken nader te overleggen. O t is zo een deugdzaam Jongman, dat ik het aan jou onmoogelyk kan zeggen.
Of hoe die ziekte genaamd word?
En dan huilt en zuchtze, als was zy bedrommelt of bezeeten; (120) Ja kind, zy heeft haar oogen wel dry vierde part uit gekreeten.
Zy mag geen Doctoor luchten, noch van hem hooren spreeken.
dat myn droefheid vergroot, Is, dat zy niet anders spreekt, als van de dood. Ja wel, ik zeg noch, dat zo zy niet verandert van gedachten, Dat ik voor myn sterfuur noch de dood zelfs heb te verwachten.
[fol. B1v, p. 18]
Zo een onnoozel schaap, wat weet dat wat liefde is te zeggen?
Kenje Ferdinand wel?
Dat is een Lichtmis, die s nachts uit krollen gaat. Zy hebben ze niet veur, Die ze mienen; want voor zulk volkje sluit ik myn deur.
(140) ,, t Is best, dat ik myn snoet daarmede in kom steeken. Wat is er te doen, Juffrouw? hoe ben je zo vroeg in de weêr?
man doorzoeken t huis op en neêr. Loop toch meê naar binnen.
Och! nu ben ik de ongelukkigste van t geheele Land. Ik word vermoord, gerabraakt en gehangen. Help, help, buuren sta by, ei helpt me toch de dieven vangen. [fol. B2r, p. 19] Ik ben geruineert. Ik ben dol. Al de beleende Juweelen van Heer Eelhart, zyn op een hond. (150) Wel hoe! t zyn geen Snottebellen; een achtduizend pond Vlaams geld, en noch vier zakjes schellingen zo in een zet te verliezen.
My op te hangen, of in t water te springen? ei! help me toch uit de ly.
Wat zal ons Fransje op kyken, als hy van myn schade hoort? Wie weet of de Jongman zich zelfs uit enkele desperatie niet vermoort? Want hy is zo vroom, yverig en vlytig altoos om een penningje te vergaaren, (160) Dat hy t niet genoeg weet te bezuinigen noch te spaaren.
Geef het zo ligt niet op, het zal noch wel te doen staan. Laat het in de courant zetten, en de Juweliers en Zilversmids waarschouwen.
[fol. B2v, p. 20] De eene slag volgd de anderen, t Is niet genoeg dat me myn geld komt taaken, Maar onze Hillegond zal het van alteratie niet lang meêr maaken! Zy leit in zwym en heeft de poplezy op haar lyf, (170) Ik liet haar in die staat op de vloer, zo styf Als een deur, in de armen van Antonet, zy is mogelyk al dood, ofze moet my leelyk bedriegen.
Ik vrees, dat het my noch in de harssenen zal slaan.
Want ik heb maar vier duizend guldens daar op ontfangen.
gestoolen of gevonden.
[fol. B3r, p. 21] En daarom zou ik u raaden, dat gy u wyslyk droeg, en nam by tyds geduld.
maagd naar de Juweelen vraagen. (185) Zy zullen mooglyk wel weêr te recht koomen, en zyn ze in de stad niet, zy zyn noch niet uit het land. Ik zal wel zorg draagen, dat ze aanstonds gezet worden in de courant. Geef my maar de notitie.
Maar, ik heb de notitie niet.
Want komt onze Heer zyn dochter niet te vinden, Hy zal me gewislyk als een brieschende leeuw verslinden.
[fol. B3v, p. 22] Legje verstand te kosten, of wy zyn alle beide bedorven in den grond. (195) Hoewel ik voor myn part de twee gelieven zo wel heb geborgen, Dat ik daar in t minste niet behoef over bekommerd te zyn noch te bezorgen.
En die hebben om een haverstroo altoos misdaan of miszeid.
Ik heb er onder en boven gezocht, op haar kamer en in t bed. Wat doetze zo vroeg uit?
Onze Juffrouw niet thuis, dat kan niet mooglyk weezen! Ik heb er daar even noch gezien en gesprooken, zo als zy bezig was met de Astrea te doorleezen.
[fol. B4r, p. 23]
Hy opend en leest den Brief. Myn Heer en Vader,
UE. zeer gehoorzaame Dochter CONSTANTIA STIERENKROON VAN HONGARYEN. Wat moet ik al beleeven! gehoorzaame Dochter! deftig, deftig! schoon bescheid! Wie hoorde ooit van zulk een buitenspoorigheid! (215) Wel ik zweer, kryg ik je onder handen, ik zal je vast laaten zetten. Zulk een affront aan myn adelyk geslacht te doen, dat zal ik je wel beletten. Wat snooder daat is dat, en welk een lydelooze spyt! O neen, ik begeer niet dat gy myn dochter langer zyt. Leg daar, vervloekt geschrift; ik zal je met voeten trappen. Hy verscheurd de Brief. (220) En jou, vergiftig serpent, zal ik aan hutspot kappen.
Kan zy beletten, dat de Juffrouw buiten haar weeten is doorgegaan?
heeft gedaan. ô Daar schuilt een boefje achter, als luije meisjes zo vroeg opstaan.
Dieven, moord, brand, dat ik goed vond de deur te ontsluiten, Om te zien wat er te doen was.
[fol. B5r, p. 25]
Als je meer belieft te weeten, moet ik het tusschen vier oogen zeggen.
(235) Hoe veel moetje hebben?
Wie had zyn leeven zulks van Jonker Ferdinand verwacht? Een jongman gesprooten uit een zo beroemt adelyk geslacht. t Is onbegrypelyk; daar en boven meen ik my aan dat geslacht te verbinden, (240) Door een huwlyk met zyn moeder, om dus in haar een deelgenoot in myn huiszorg te vinden: En onze Constantia aan Ferdinand te doen... Nu dat laat ik daar [fol. B5v, p. 26] Maar, zou hy wel tot die laciteit gekoomen zyn?
Doch, of hy de Juweelen gestoolen heeft, weet ik niet, en ik kan t voor de waarheid niet zeggen. Maar, t geen myn oogen gezien hebben, zal niemand my wederleggen. (245) Hy liep, als een kuikendief, met de kaale kop als desperaat, Zonder paruik, met het blood geweer in de hand langs de straat.
Iemand zo het beste pand by der nacht uit den huis te rukken, t Is of ik het te Keulen had hooren donderen; nu ik zal my eerst wel beraân, (250) Eer ik Ferdinand daar over spreek; maar, daar komt Jeroen aan.
kunt stellen, Als je meer moet hebben, zal ik je altyd meer toetellen.
Ho, ho, buurman, je zult wel haast zien, dat je de zaak aan een eerlyk man toevertrouwt.
ontschieten.
[fol. B6r, p. 27]
Maar, ik zal met uw verlof myn afscheid neemen, en naar binnen gaan.* Om op myn zaaken order te stellen. Vaar wel.
(260) En eens bezoeken, of ik de dieven elders kan ontdekken.
Want onze juffrouw is zo slap, als een vaatdoek, en zo flaauw, en zo bleek Als ofze in t geraamte stond.
Nu slaat er wat eijeren in, en kom voort weêr; ik moet die arme sloof in myn hart beklaagen.
is door en doorgeleerd.
[fol. B6v, p. 28]
Dat is een rechte semelaar, en die talmt haar te veel aan de ooren.
(270) Want ik wil, dat myn zieke dochter iets tegens haar kwaalen inneemt.
Ik wouw wel om een baakerschelling, dat ik met fatzoen al was uit myn huur; (275) Want ik vrees, ik vrees, het noch zo selleweekens op myn dak zal waaijen, En al wat er van komt, op myn kop alleen aandraaijen; Als of ik de oorzaak was van t geen onze Hillegondje heeft begaan, Daar ik er zo veel schuld toe heb, als het kind in de wieg, maar, de onnoozelheid heeft toch altyd misdaan: Ik wil zeggen, dat ik er noch af noch aangeraaden heb, noch in de zaak iets heb willen spreeken; (280) Want, ik dacht, wie hooning steelt, moet lyden dat hem de bijen steeken. Philippyn, Philippyn, wat zal jy al te verantwoorden hebben, die zo meenig een minnebriefje onze Hillegondje hebt ter hand gestelt; [fol. B7r, p. 29] En haar wel honderdmaal van de gaaven van Ferdinand aan de ooren gelelt. Ik wou niet, dat ik in jou schoenen stak, hoe zeer ik je ook mag zetten; Want, zulke dingen neemen nooit een goed eind, en men is verplicht ze te beletten, (285) Hoewel ik myn Juffrouw in die staat niet verlaaten zal om geene waarom; Want, ik verwacht, als t wel lukken wil, noch een Bruilofts stuk van haar bruidegom. Maar, ik moet myn boodschap niet vergeeten, en zonder Cordiaal te rug keeren. Doch, dit is het eijereeten niet, zei de Vos, en hy zou de hoenders mores leeren; Want, myn rechte boodschap is, dat ik Philippyn op steeven loop, om zyn raad (290) Te hooren, wat onze Juffrouw in deze verlegentheid te doen staat. Daar zie ik hem recht ter snee. Och! Philippyn, onze Juffrouw is zo verlegen.
gekreegen?
[fol. B7v, p. 30]
Of weet zy niet dat ik, Philippyn, alles kan keeren en draaijen naer t my lust? Zeg haar uit myn naam, dat ik de Juweelen, als ik wil, aan haar Vader weer ter hand kan stellen, (300) En dat ik Ferdinand wel beschermen zal, laat zy zich daar niet eens zo over kwellen. En zeg haar met eenen, dat zy met Ferdinand trouwen zal in korten tyd Dat ik t zo versta, in weêrwil van vaêr, en moêr, ten spyt van die t benyd.
Doctoor zal haalen; En dan braaken de baakens uit, en wy zouden de ballen moeten betaalen.
Dan sta ik stout, en gereet om je by te springen met raad en daad.
Maar, draag toch zorg, dat dien Doctoor van de moord van Parys weet, (310) En dat hy Hillegondjes liefde voor al houd secreet.
En met die munt zullen wy haar ouders wel weeten te paaijen: [fol. B8r, p. 31] Weet je niet, dat ik drommels verstandig ben, en hebje noch niet beter geleert, Daar wy met malkanderen zo lang al hebben verkeert?
Den Doctor zal er weezen; een man een man, een woord een woord.
Wantje stond daar in een schoone winkel, daar je vry wat kond leeren. [fol. B8v, p. 32] Ook heb jy uw ouders geen kleintje gekost van studeeren; (325) Maar je wou t heerschop speelen, met de degen op t gat, In kuffen en bordeelen, en s avonds meest dronken en zat. t Was of t geld in de boksen zouw vermuffen en stinken; En nu ziet men er uit, als de partisan van de geplukte vinken.
(330) Maar dit overgeslagen; want dat verbruid is, is verbruid. Hier is een buiten kansje; ik weet er voor jou een paar ducatonnetjes uit te haalen. Zo jy slegts jou rol als doctoor speelen kunt, ik zal ze uit myn eigen beurs betaalen. En t is gemaklyk te doen, by aldien je noch hebt die zelve geest; Want je bent al jou leeven een drollige Apoteêker geweest.
Daar weet ik wel raad toe, want ik heb kennis aan een smous, die oude kleêren koopt, en naar Duitschland verstuurt, En daar heb ik meer als tienmaal voor my zelfs een pakje van gehuurt.
van liefde ziek; nu om die zaak behoorlyk uit te leggen, Moet je op hals en keel aan de Ouders, die weeten willen wat haar dochter deert, Niet zeggen, dat zy verlieft of verlooft is; maar, dat blaatje moet werden omgekeert. [fol. C1r, p. 33] Je verstaat me wel, hoop ik?
haar t water zal moeten aftappen. Maar, wil voor al niet vergeeten, daar vry wat doctors Latyn onder te lappen; (345) Want de vader verstaat geen een woord van die taal.*
Zo men haar leeven lief heeft, haar aanstonds trouwen laat.
Doch je moet daar by blyven, als de dief by de bast, om hen daar toe te persuadeeren.
My aanstonds weêr op den weg te helpen en stilletjes van achteren in te steeken.
Gy my te vooren durven leggen van met Hillegond, een burgerdochter, te willen trouwen! Word je niet schaamrood, dat gy, een jonker uit het hoog adelyk geslacht, En den huize van Adelbaart, u wilt verbinden aan canalje zo veracht. Het bloed komt my uit myn voeten tot in myn aangezicht stygen. (360) Gy in Sinjeur Vettelafoesjes dochter zin te kennen krygen? Foei, jou schandvlek van onze aloude beroemde stam, Is t geen droefheid genoeg, dat ik hier een burgerlyk leeven lyden moet in Amsteldam? Om dat met het afsterven van uw heer Vader, hoogloffelyker memorie, my zo veel middelen niet zyn overgebleeven, Dat ik, volgens myn staat en fatzoen, in den Haag aan het hof adelyk genoeg kan leeven.
Condemneer my, zo ik schuld heb; maar, laat ik u eerst myn gedachten verklaaren.
[fol. C2r, p. 35] (370) Of denk, dat ik u zal weeten te beletten, dat gy een woord meêr spreekt.
Dat toen gy den doorluchten Heer Ludowyk Sigismund uw gemaal had verlooren, Wy den boedel met zo veel schulden vonden bezwaart, Dat het aaloud adelyk kasteel van Adelbaard, (375) Met al haar Landerijen, noch al onze meubilen op ver na niet konden volstrekken, Om ons voor onze Crediteuren, die ons attaqueerden, te dekken. Ik zeg, Mevrouw, het staat u wel te vooren, hoe gy, in t midden van dat verdriet, Den boedel abandonneerde, en op t aanraaden van Advokaaten met den voet stiet, Na dat gy de gereedste Effecten, tot geld gemaakt had, om te kunnen subsisteeren.
Wat de reeden is, waarom ik dit huuwlyk aan wil gaan. t Is my leet genoeg, dat wy in zo een nederige staat moeten leeven. Maar, had men t zeil zo hoog niet in top getrokken, daar was wel wat meêr overgebleeven, (385) En wy hadden nu niet behoeven te zuchten. Doch, gedaane zaaken hebben geen keer.
te draagen, En om een goed heen koomen te zien, om van de armoede te zyn ontslaagen; [fol. C2v, p. 36] Want, wat baat alle grootsheid en afkomst, zo ze niet is verzelt, (390) Of ondersteunt in de waereld door de krachten van t geld? En dat vind ik hier overvloedig by Sinjeur Vettelafoesje gezeeten. Daar wy met al onze grootsheid zomtyds kwaalyk een fatzoenlyke schootel hebben te eeten, En weer op nieuw zo een lengte van krytende schulden gemaakt, Dat er t einde van weg is, en om wat oorzaak zyn wy anders daar weêr zo diep in geraakt, (395) Als uit enkele grootsheid?
Ik wou liever zo arm als een wurm zyn, en droog brood eeten; Als myn nood te kennen geeven, of in t minste veranderen van staat.
Als ik met Hillegond getrouwt ben, meen ik wel lekker een gemaklyk leeven te lyden. (400) En gy, Mevrouw, kunt daar mede aan participeeren, en weer beleeven de oude gulde tyden.
daar blaauw aan telt.
Wie weet of hy wel ooit weer over myn drempel zal willen koomen, (405) En of zyn liefde niet te eenemaal zal verflauwen? en dien Heer, behalven zyn adelyk bloed, Bezit noch schatten in de waereld; en heeft hy wat jaaren hy heeft weer goed. [fol. C3r, p. 37]
En ondertusschen kan hy me niet beletten van om myn welzyn te denken. Elk moet weeten waar hem de schoen wringt, en zyn fortuin zoeken zo hy best kan. (410) Voor my, ik zoek de myne; en aan de werken kent men eerst een recht Edelman.
Want Hillegondje is int heimelyk aan my verlooft, en de ouders zyn beide zodaanig gekwelt Met een naauwe conscientie, dat zy t wel toestaan zullen.
(415) Gaat gy zo, buiten myn weeten, u aan iemand verbinden?
Noch vaster knoop als deze te leggen. Vergeef het my, zo ik myn plicht te buiten ben gegaan.
niet toe zou staan. Doch wyl t zo ver is, zal ik my naer den tyd reguleeren. (420) Vaar wel, en wil uw zaaken ten eersten pousseeren. Ik ga eens naar de fransche kraamer en de fontansiemaakster, om wat snuistery te haalen. Myn zoon, zyt gegroet.
[fol. C3v, p. 38]
(425) En zo lang in de Apoteek moeten wachten, eer t goed was gereet. Zo dat ik myn tyd verzuimd heb. Ach! wie weet, wie weet, Hoe onze Juffrouw verlangt? maar hebje Philippyn al vernoomen?
En onze Juffrouw is zo verleegen, dat men u met het diefstuk betichten zal, (430) Dat zy t niet harden kan.
Zeg jy aan myn lief, dat myn moeder en ik ons van daag noch wegens het huuwlyk zullen verklaaren. Daar koome van wat het wil, de rest zal de tyd wel openbaaren. Doe haar deze boodschap, en zeg, datze volkomen zy gerust. Maar, vergeet niet, dat gy haar voor my eens kust.
[fol. C4r, p. 39]
Ik dacht daar om een paar volks, dat met malkaâr is aan den dans, Alias doorgeloopen, en ik bedienze in de qualiteit als middelaar, om de zaak by te leggen. (440) Ik hebze by een goed vriend thuis gebracht, daar zy met gerustheid heur ABC op kunnen zeggen. En ik overweeg vast, hoe ik op dezen dag dat boeltje zal redderen, en de ouders stellen te vreê.
Ik heb noch zo veel nooten op die zang, maar die zyn hier onnodig te verklaaren. In t kort gezeid, ik ben het extract van alle Meester Koppelaaren. (445) Maar, myn tyd verloopt. Ik heb noch wat kruiken te beschikken. Laat me gaan.
Om by Sinjeur Vettelafoesje te koomen; pas wel op jou tyd, als de wind waaid moeten de moolens maalen. Ik zal er ook zyn, en je waarschouwen, als t tyd is om van t huuwlyk te spreeken. Maak dan een begin van de zaak. (450) Gy zult daar een gewaande doctoor zien verschynen, die myn neef is, en een koddige snaak. Die zal alles zo wel ten voordeelen van u en t huuwelyk prepareeren, Dat ik het werk al geklonken acht. Mits datje hem voor die moeite komt te contenteeren.
[fol. C4v, p. 40]
Ik zal de baan gaan klaar maaken. Wacht gy van Antonet nader bescheid.
Maar, zie ik Heer Eelhart daar de stoep niet af koomen? Hy schynt verstoord, wat of er gaans is, dat hy zulke grimassen maakt? Dan de oogen naar den heemel, dan naer my. Ik denk immers niet, dat het my raakt.
Gy zyt al verklikt, jonker gaauwdief. Had gy op uw geboorte en fatzoen meer gelet, Gy had beeter gedaan, als iemand te berooven van zyn schatten.
[fol. C5r, p. 41]
Zo zal het zydgeweer ons noodeloos geding moeten slissen, En ik de smaad in uw schelms bloed uit gaan wissen. Trek af.
(470) Met Eelhart? laat af myn zoon; heer Eelhart, stel u te vreên. Laat my de reeden van t verschil, zo t u gevalt, toch weeten?
Om zulk een hoon en smaad te lyden? ben ik niet van edel bloed?
Ik zou je raaden van dat moordgeweer vliegend op zy te steeken. [fol. C5v, p. 42] Wat zullen goede vrinden leggen te vechten? wat, wat, dat is te slegt.
daarom vecht.
zien loopen, (480) Met de paruik en deegen in de hand? of kwam jy daar om voor dag en douw laakens te koopen?
Ik bid, heeren, geef een weinig audientie; en zwyg beide stil. Heer Eelhart, gy hebt ongelyk, want heer Ferdinand is onbesprooken. Hy heeft het comptoir van Sinjeur Vettelafoesje niet opgebrooken; (485) Want ik heb den dief al gevonden; en de Juweelen zyn wel bewaart. Wel hoe, op zo een losse voet iemand te beschuldigen, dat is uw adelyk gemoed onwaard.
En, als een hoenderdief, met gedooken hoofde heen druipen.
En gy, heer Ferdinand, laat ik uw vriend zyn als voor dezen.
Zo ras ik uw zoon laat waarschouwen. [fol. C6r, p. 43]
(500) Dewyl hy steeds geprikkelt word door zyn verliefde gedachten. Philippyn, Philippyn, de liefde is voor zyn voldoening niet gestilt.
(505) Nu mag ik eens aan t huis gaan kloppen van onze Sinjeur. Maar, dat is onnoodig, want hy komt daar zelfs voor de deur. [fol. C6v, p. 44]
Het zweet is my als uit een gieter langs het lyf gedroopen. Ik zou zo naer je toe gaan.
(510) En het staat by provisie in de kourant.
Waar zy zyn. De zaak legt in t ciment. Maar, ik had daar schier vergeeten U een behoorlyke reekening te doen van uw geld; Want, dat is al op.
(515) Om het tweemaal in de kourant te zetten; want het kon anders niet lukken, Om dat hy zei dat het te groot van materie was, om het voor minder prys te drukken. Item twee goede schellingen aan een kruijer, die by de Juweliers en Zilversmits heeft gezocht, Of er ook eenige Juweelen waaren te koop gebrogt. Item twee malle zesjes voor borreltjes aan dito kruijer. Nu, laat ik de tabak daar onder loopen, [fol. C7r, p. 45] (520) Die hy, om dat de tyd hem niet verdrieten zou, voor uw reekening onderweeg heeft weezen koopen.
Item twee malle schellingen aan de waagenaars knecht, die aan alle poorten heeft moeten vraagen, Of er ook dieven gepasseert waaren, in de schuiten of op een waagen.
uit de stad?
Maar, ik heb noch niet gedaan, want hier komt een van de zwaarste posten. Sinjeur Vettelafoesje, ik had nooit gedacht, dat het op zoeken naer gauwdieven zo veel zou kosten. Item vier caroli guldens aan een kaerel, die daar woond in de onbekende steeg, (530) Die aan dat soort van geesten kennis heeft, daar meê is de beurs leeg.
En hy zal ze my binnen t uur leveren, daar wil ik je wel een briefje van myn hand van geeven.
[fol. C7v, p. 46] (535) Ik zou je niet een schraapsel van een naagel te kort doen willen, Heb dat vermoeden niet, ik lietme liever leevendig villen.
En wie weet of ik de Juweelen ooit weêr zie.
Durfje er een staapeltje ducatonnen onder verwedden? ik wil ze daar wel aan waagen.
beklaagen.
ik aan.
Daar heb ik zo mooitjes op myn gemak noch tien ducatonnen aan geld gewonnen. (545) Dat ik daar dagwerk van had, ik wierd in een ogenblik ryk. Maar, het is onnoodig, dat ik hier zo alleen sta en kyk. Ik mag naer huis gaan en oppassen tot my Antonet komt spreeken, Die hedendaags door de waereld wil koomen, moet zich behelpen met listen en streeken.
[fol. C8r, p. 47]
staan.
maaken; Want ik word er zo weer omgestuurt.
Wy zullen je zonder twyffel bykoomen. Maar, hoe krygt Ferdinand de weet?
darmen, Dat ik eens myn voetjes by je zal moogen verwarmen.
(560) De meisjes zyn, als de exters, zy hippelen van tak op tak. De waereld is vol veranderingen; Want om een haverstroo zynze aastonds op haar paartje en te lydig verstoort. [fol. C8v, p. 48] Hoewel ik van jou kwaadaardigheid myn leeven niet heb gehoord.
(565) Ik heb ook voorgenoomen om je een fraaije goude haarnaald groote keur te geeven, Antonet, Voor de tien ducatonnen, daar ik met jou Sinjeur heb om gewet, Dat ik hem den dief met de Juweelen in een uur zal beschikken.
Want, ik win de weddenschap, die ik anders niet zou hebben aangegaan.
Als ik den dief met de Juweelen met al zal leeveren in zyn handen.
Zo ik je den dief noemde, je zoud een gat in den heemel slaan.
[fol. D1r, p. 49]
eed op gedaan.
Als men wat klanten heeft, ten minsten heeft men daar van altoos een warme haard, En de Hospes en Hospita een goed lyf en een smeerige baard.
Ferdinand toe gaan.
zat te kieskauwen aan een ouden haan.
diende niets anders te bedryven, Als een dommelyken dag, op die sleeplendens te knorren en te kyven. (585) Wakker, wakker, maak dat de kaamer gereet is, en de stoelen gezet.
Altyd dat sammelen; repje toch, t moet een mensch verdrieten, Als de meisjes zo lui zyn, en t werk haar niet van de hand wil schieten.
(590) Dat valt wel ongemaklyk.
Zult gy weerom spreeken, daar ik je kost en loon moet geeven? Jou rechte kakkenest.
[fol. D2r, p. 51]
(595) Ik versta niet, dat de meisjes over myn vrouw den baas zullen speelen.
Doe myn vrouws zin, en daar meê op en weg, en gedaan, Of anders moetje de deur uit, als t je zo niet langer aan wil staan. Maar, wat zeid den doctor?
Myn lieve kind, wat heb je in korten tyd al uitgestaan, Myn zieke schaap, hoe zal t noch in t eind met jou vergaan? Roepze beneden. Maar, schik dat kussen eerst ter deegen, En alsze van boven komt, zo houd haar op de trappen wel teegen, (605) Op dat zy toch niet valt.
[fol. D2v, p. 52]
zorgen niet draagen.
Wat, wat, schep moed. t Zal noch wel ten besten koomen. Ik leef noch op hoop.
koop. Maar, wat heeft men van een ydele hoop zonder genot te verwachten? Zo veel als van een hand vol vliegen.
Daar komt onze Hillegondje, och! wat is zy bleekjes en zwak.
[fol. D3r, p. 53]
Jou moeder doet het om beste wil. Je ziet er puur uit, als de geschilderde dood.
Zo, zo myn kind.
En dan had hy gedaan. Maar, daar word aan de deur gebelt.
[fol. D3v, p. 54]
[fol. D4r, p. 55] Daar zit zy, of ze verweezen was. Wy weeten t niet langer zo met haar te klaaren. Daarom hebben wy om een doctor gezonden, die alle oogenblik word verwacht.
Laat ik je wat afveegen.
geest, En zo spits van neus geworden, t is ofze betoovert waar, want ik weet niet wat ik er van zal denken. (640) Zo die ziekte noch langer duurt, zal t my de zinnen krenken.
[fol. D4v, p. 56] En vraagt, of hy Sinjeur wel een woordje kan spreeken.
Heer Eelhart, maar, wat is er van uw dienst?
Eenige nader tyding van de dieven had vernoomen.
En my den dief in handen te leeveren. Ook heeft hy daar op met my gewed, (650) Om een staapeltje ducatonnen, en die heb ik daar onder verzet. Daar hoor ik de bel overgaan. Gewis zal hy of den doctor daar weezen.
[fol. D5r, p. 57]
By aldien er geen Maar aan vast was, die ik myn leeven niet had gedacht. (655) Foei, dat spytme.
En de Juweelen noch t geld niet weer wil geeven, voor dat je hem voor de Notaris quiteert, En aldaar met hem, onder renunciatie van eenige reserve ten zynen lasten volkoomentlyk liquideert. Wyders, dewyl hy op zyn trouwen staat, zulje moeten daar in laaten zetten, (660) Dat je hem in dat point, direct of indirect niet zult hinderen of beletten, Onder wat pretext het ook zy, en dit moet gy en uw vrouw onderteekenen met uw hand, Benevens Heer Eelhart; ondertusschen zullen de Heer Ferdinand En Antonet, als getuigen in deze daar toe verzocht, dit contract meede onderschryven.
[fol. D5v, p. 58]
En dan met den dief een Notariaal contract maakt, en hem den baas laat speelen.
en geld teffens stelde in gevaar?
[fol. D6r, p. 59]
van aan de galg te raaken.
,, Wy zyn hier gekoomen, om t huuwlyk te verzoeken; maar wy zullen eerst den doctor afwachten ,, (680) En dan doen, t geen t raadzaamst is.
[fol. D6v, p. 60]
Die voor den dief passeert, weigert my dezelve weder te geeven, Ten zy ik hem voor een eerlyk man houd.
(690) En alzo hy op zyn trouwen staat, moet daar voor alles in staan, Dat ik hem direct of indirect daar in niet mag beletten, En dat hy met die perzoon trouwen ken, daar hy zyn zinnen op heeft gaan zetten.
[fol. D7r, p. 61]
(695) Aan deze taafel, daar zult gy t gemaklykst schryven.
[fol. D7v, p. 62]
om tien ducatonnen, Als ik den dief en Juweelen te bord breng, deugdelyk zal hebben gewonnen.
[fol. D8r, p. 63]
Want ik verklaar je inderdaad, dat ik geen een woord van issimi versta of kan spreeken.
ik gedaan. Secundo, salvete honorandissimae antiquissimae matronae. Nobilissima & amabilissima aegrota hillegonda, denique salve illustrissima familia & vos omnes hic adstantes presentes & futuri. Dixi. Nu zal ik zitten gaan, (715) En tot de zaak koomen. Hoe lang is t wel geleeden, Dat deze zoete patient voor de eerstemaal de ziekte gevoelt heeft?
Maar, kwam haar de ziekte op t lyf, by den morgen, middag, avond, of by de nacht? [fol. D8v, p. 64]
kwaadaardig geslacht. Maar, zoete dochter, is je die ziekte met kouw of hitte eerst aangekoomen.
Maar, hoe staat het met de maag? is er noch wel wat trek, of eenige appetyd?
eeten kwyt.
(725) Laat ik uw pols eens voelen. Ei lieve! die slaat vry wat ongestaadig en slap. Men moet couracy hebben; of anders raakte gy ligt met een snap In de pan.
te hoopen?
[fol. E1r, p. 65]
van deze kwaal in bestaat. Voelje ook eenige obstructie of bezetheid hier of daar in de leden, Of eenige loomigheid in t lyf van boven of beneden?
openbaar. (735) Hydropisia! hydropisia! mag ik haar urinaal wel eens bekyken?
Malum omen. En ze is brandig en drabbig als oud geroert bier. Ik zal ze meê neemen, en kooken ze eens, met myn ingredienten, op, voor myn plaizier. Maar, eer ik zo ver kom, zal ik by my zelve eens overweegen, (740) Wat my te doen staat; want ik vind my in deze materie vry wat verleegen.
[fol. E1v, p. 66] Heer Eelhart Stierenkroon, uw naam moet daar de eerste onder staan.
En ik mag wel lijen, dat zy eerst zo wat haar tuil uit tuilen.
[fol. E2r, p. 67]
Zal ik de dieven met de Juweelen en t geld aanstonds gaan haalen. Heer Notaris, geef het contract niet uit uw handen. Myn meester, of ik zullen u stante pede daar voor betaalen.
Vaar wel, ik ga.
Ferdinand by Hillegond, Rabbelaar aan taafel.
om te medicineeren, t Zy met een bolusje, een pilletje of twee, een poejertje, of een klein klisteertje om zagjes te purgeeren?
Terwyl het niet interne, of t niet wel externe zal kunnen geschiên.
[fol. E2v, p. 68]
(760) Terwyl de propageerende humores altemaal naer het centrum van haar lichchaam vliegen, En daar per opstructionen een soort van een koek maaken, die haar onverdraaglyk incommodeert. Jou dochter, myn Heer, heeft zekere venineuse vapores geincorporeert, Dat is zonneklaar. Ik wil daar myn doctoraale hals wel onder verzetten.
(765) Ik zet daar myn hals onder; want, ik zie aan al de trekken van haar gelaat, Dat die soort van hydropisia te eenemaal naer het middelryk van haar delicaate compositie slaat.
Uit de investiture van een zeeker soort van een venyn, (770) Dat zy na zonnen ondergang heeft ingezoogen; en dat kan niet anders zyn. Nu dan eer dit venyn den tyd termineert van haar gewoonlyk opereeren, Lyd het ettelyke maanden. Maar, wat zal ik een idioot leeren? Vraag het haar zelfs; want, ik zweerje by dit en by dat, Dat ik niet liegen kan, noch wil, als ik de zaak zo wel als deze bevat. (775) Jou dochter, myn Heer, jou dochter, daar voor staat te vreezen, [fol. E3r, p. 69] Dat zy noch barsten zal, zo men daar by tyds niet voor maakt te weezen, Voor my ik wasch er myn handen af.
Mag men niet vraagen?
Myn lieve Heer Doctor, dat je t wist, ik ben tot de dood toe verleegen: (780) Laat je gezeggen.
Want, ik heb uw dochters leeven of dood volkoomen in myn hand.
Wat wil je meer?
Jou dochter is omtrent ziek geweest, laat zien zo circum circa neegentig dagen. (785) Is t waarheid, of loogen? spreek op.
[fol. E3v, p. 70]
He! wat zegje?
Maar, draag zorg, dat ge my in t minst of meest niet meer teegenspreekt, (790) En myn raad ook stiptelyk naer komt; want, zo gy een van beide uw mond weêr in myn dingen steekt, Of myn recepten niet respecteert, als of ik zelfs op de stoel zat, zo is jou dochter verlooren; En ik geef haar aan den dood over. Wacht je daarom van my weederom te verstooren.
wat ge my te vooren legt. Al wist ik dat ik er zelfs de bek by inschieten zou. Mits dat je myn kind weeder brengt te recht.
Of ik zal myn leeven geen Doctor blaaskaakelius meêr weezen. Luister dan toe met neus en ooren, en let wel op myn reên. [fol. E4r, p. 71] Jy zult jou dochter aanstonds laaten trouwen.
Zo een zwak gestel! je verzintje.
(800) Ik zeg, dat zy trouwen moet en zal. Verstaje me niet? of wil je me niet begrypen? Trouwen, zeg ik, trouwen!
op een hond.
Of ik zal haar verlaaten, en dan is zy onmooglyk te cureeren.
Want ik kan t niet langer uitstaan, en ik verslimmer vast dag op dag.
Want ik zou vreezen, dat wy uw doodmaal en bruiloft te gelyk zouden houwen.
[fol. E4v, p. 72]
En, als ik zal gesturven zyn, wat zal dat eerst een droefheid geeven! t Is of ik t al yoor myn oogen zie.
(815) Daarenboven is t onvergeeflyk, dat men zulk een lief schepzel zo moedwillens liet sterven, Daar men t behouden kan.
Maar, wie wil zo een zieke Bruid, die door zo veel kwaalen is overheert?
Wyst op Ferdinand.
Niet te sammelen, want ik heb haast.
Ik hebze hem geweigert, toenze noch in staat was en gezond: En nu hem daar toe te verzoeken? o lydelooze plaagen! [fol. E5r, p. 73]
Hillegond valt in zwym. (825) Vader Jeronimus, repje.
Heer Ferdinand, gy ziet hoe t hier geschaapen staat, heb toch deernis met myn leed, En versmaad myn kind niet, met al haar gebreeken, Wyl de Doctoor zegt, daar haar gezondheid in t bruidsbed zal steeken.
aan zyn ouders overlaat.
Wy zullen, teegens uw adeldom, zo wat zakjes ducatonnen in de weegschaal leggen.
Zo zal Mevrouw van Adelbaard wel zyn gecontenteert.
Hillegond valt weêr in flaauwte, Ferdinand en Antonet ondersteunen haar.
[fol. E5v, p. 74]
(840) Myn doctoraal verstand dringt door alle geheimenissen.
My dunkt alreede dat ik nooit gezonder uur op de waereld heb gehad.
(845) Ik zal er u by geleegentheid wel een pint drie vier van vereeren; t is het schoonste secreet Van de waereld.
als ik die dat geheim weet. [fol. E6r, p. 75]
te beraamen, Dat men uit dit huuwlyk, by tyd en wylen hoop had op eenige erfgenaamen, Want, ik vrees, dat er niet veel afkoomen zal; al lykt zy zo wat herstelt.
twee Ryksdaalders aan geld, Om t een en t ander te prepareeren, en onder een te mengen, Waar meê ik effectueeren zal, dat jou dochter binnen t jaar een braave zoon ter waereld zal brengen.
Ik heb de chimicaale kunst met al haar ap- en dependentien in myn geweld.
Nu, Heer Ferdinand, ik wensch u veel geluk met uw lieve geweeze zieke Bruid.
[fol. E6v, p. 76]
Francois en Constantia uit.
Ik meende dat gy in den Haag waart, om te verneemen wanneer de zaak zou worden bepleit. Zyt gy den gaauwdief? daar men op u een kerk zou hebben durven bouwen, En alle schatten van de waereld toevertrouwen. (865) Ik zweer, je zult naer t verbeeterhuis danssen, al was er geen zoon meer in t land.
En leeren daar, op t knorren van t spinnewiel, miserere zingen.
[fol. E7r, p. 77]
En op die conditie zyn de Juweelen weerom gegeeven.
En dat moet stand grypen; ook zal het aanstonds werden geminuteert, Hier valt geen teegenspartelen.
(880) Het is een boevestuk.
[fol. E7v, p. 78]
Op dat het niemand van de spreeuwen op straat hoort. Een generaale Amnestie is t besten.
Wy zullen als gehoorzaame kinderen voortaan vroom en eerlyk leeven.
dat uit dit geslacht, Noch een lengte van kleine Vettelafoesjes zullen werden voortgebracht.
Ik zal aan myn zyde wel bezorgen, dat myn zoon fatzoenlyk kan leeven.
die er van de Juweelen overschieten op hand; (890) En dan heb ik thuis noch een snoertje handpaarlen, en een schoon diamant Van haar vrouw moeder, die zy zelfs plag te draagen. Meer kan ik niet missen. Kan u deze som nu behaagen, Zo is t huuwelyk geklonken.
Het past een eerlyk man, dat hy niet hooger waardeert als zyn eer.
Dat gy u in t minste over ons niet zult beklaagen. [fol. E8r, p. 79]
Meede tot een besluit traaden?
Laat u beweegen?
de huid vol slaagen?
[fol. E8v, p. 80]
(910) Zo wensch ik je altezaamen veel geluk. Doch wacht uw loon, Philippyn, Meester Koppelaar.
wel weeten te vinden.
Om u te toonen, dat ik zo wel de kunst van eeten en drinken, als die der medicynen weet.
Vraag maar, naer Philippyn, die alle soorten van huuwlyken klaar kan maaken. Hy bedient de ryken om geld, en de armen kost het niet een duit. Kom, myn Antonetje, volgen wy de staatcy als Bruigom en Bruid.
ibid. versoekende, er staat: versoekeude, vóór vs. 191b TWAALFDE er staat: TWAALDE p. 23 Leonora er staat: Leonara vs. 258 afscheid er staat: afsehied vs. 345 woord er staat: word vs. 684 bezigheid gezien het rijm had dit moeten zijn: bezigheden vs. 836 zwym. er staat: zwyn. |