AMADIS, TREUR - SPEL IN MAATZANG. 3 XXX .. YVER IN LIEFD ’ BLOEIENDE. TAMSTERDAM, By ALBERT MAGNUS, op den Nieuwendyk, in den Atlas, by den Dain, 1687. MetPrivilegie. Copye van de Privilegie. DE Staten van Hollandt ende Westvrieslandt doen te weten. Alfo Ons vertoont is by de tegenwoodige Regenten van de Schouwburgh tot Amsterdam. Dat sy Supplianten sedert eenige Jaren herwaerts met hunne goede vrindenhadden gemaeckt en tenToonele gevoert verscheiden Wercken, soo van Treurspelen, Blyspelen als Kluchten, welcke sy lieden nu geerne met den druck gemeen wilden maecken, doch gemerkt dat dese wercken door het nadrucken van anderen, veel van haer luyster, soo in Tael als Spelkonst souden komen te verliefen, ende alsoo sy Supplianten hen berooft souden fien van hun bysonder ooghwit om de Nederduytsche Tael en de Dichtkonst voort te setten soo vonden sy hen genootsaekt, om daer inne te voorsien, ende hente keeren tot Ons, onderdanigh verfoeckende , dat Wy omme redenen voorfz. de Supplianten geliefden te verlenen Octroy ofte Privilegie, omme alle hunne wercken reets gemaeckt ende noch in ’t licht te brengen, den tyt van vyftien Jaren alleen te mogen drucken en verkopen ofdoen drucken en verkopen, met verbot van alle anderen op seeckere hooge peene daar toe by Ons te stellen ende voorts in communi forma. Soo is ’ t dat Wy de Zake en ’t verfoek voorfz. overgemerkt hebbende, ende genegen wefende ter bede van de Supplianten, uyt Onse rechte wetenschap, Sou veraine magt ende authoriteyt deselve supplianten geconsenteert, geaccordeert ende geoctroyeert hebben, consenteren, accorderen ende o troyeren mitsdesen, dat sy geduurende den tyt van vyftien eerst achter een volgende Jaren de voorsz, werken die reeds gedrukt zyn, ende die van tyt tot tyt door haer gemaekt ende in ’ t ligt gebragt fullen werden, binnen den voorfz. Onten Lande alleen sullen mogen drukken , doen drukken, uytgeven en verkopen. Verbiedende daarom allen ende eenen ygelyken de selve werken naar te drukken ofte elders naer gedrukt binnen den selve Onse Lande te brengen, uyt te geven ofte te verkopen, op de verbeurte van alle de naargedrukte, ingebragte ofte verkogte exemplaren, ende een boete van drie hondert guldens daer en boven te verbeuren, te appliceren een derde part voor den Officier die de calange doen sal, een derde-part voor den Armender Plaetse daer het cafus voorvallen sal, ende het resterende derde- part voor den Supplianten. Alles in dien verstaande, dat wy de Supplianten met desen Onsen Otroye alleen willende gratificeren tot verhoedinge van hare schade door het nadrukken van de voorsz. werken, daar door in geenige deelen verstaen, den inhoude van dien te Authoriseren ofte te advoueren, ende veel min de selve onder Onse protectie ende bescherminge , eenig meerder credit aensien ofte reputatie te geven, nemaer de Supplianten in cas daar in yets onbehoorlykx soude mogen influeren, alle het selve tot haren laste sullen gehouden wesen te verantwoorden ; tot dien eynde wel expresselyk begerende, dat by aldien sy desen Onsen Octroye voor de selve Werken sullen willen stellen, daer van geene geabbrevicerde ofte gecontraheerde mentie sullen mogen maken, nemaer gehouden fullen wefen het selve Otroy in’tgeheel H heel ende fonder eenige Omiffie daervoor tedrukken ofte te doen drukken, ende dat sy gehouden sullen zyn een exemplaer van allede voorfz. werken, gebonden endewel geconditioneert te brengen in de Bibliotheecq van Onse Universiteyt tot Leyden, endedaervan behoorlyk te doen blyken. Alles op peene van het effect van dien te verliefen. Ende ten eynde de Supplianten desen Onsen consente Octroye mogen genieten als naer behooren: Lasten wy allen ende eenen ygelykendie ’t aengaen mach, dat fy de Supplianten vanden inhoude van desen doen, laten en gedogen, rustelyk en volkomentlyk genieten en cefserende alle beletten ter contrarie. Gedaen inden Hage onder Onsen groten Zegele hier aen doen hangen den X1X Septembr. in’t Jaer onses Heeren en Zaligmakers duysent ses hondert vier en tachtig. G. FAGEL. Ter Ordonnantie van de Staten SIMON van BEAUMONT Detegenwoordige REGENTEN van de Schouw- BURGH, hebben het Recht van de bovenstaande Privilegie, aangaande dese Opera, vergunt aen ALBERT MAGNUS, Boekverkooper tot Amsterdam. In Amsterdam den 10 February. 1687. Bescheydene Leezer. In deeze Vertaaling van het Treurspel genaamt Amadis, zyn de zelve zangmaaten gehouden, waar op het althans op de Schouwburgh in het Frans gezongen werd; en nadien de klankken der lettergreepen zomwylen anders in het Duitsch, als in het Frans vallen, heeft de Vertaaler te met van de bepaalde woorden moeten wyken, en alleen den zin volgen. Zoo dat het geen te met naar de snyding, en gladde trant der gewoone dichtmaat niet volgt; zoodanig om de reizing, of daaling der zangtoonen heeft moeten gesteld werden: Want het heeft geen kleenen arbeid in, een vertaaling volgens den zin, de woorden, en zangkunde te doen; waar van de Leezer dan eerst het rechte nut zal hebben, wanner hy dit Treurspel op het Tooneel zal zien, en hooren vertoonen. VERTOONERS VAN HET VOORSPEL. ALQUIF, vermaard Toveraar, Ega van URGANDE Toveres. Gevolg van Alquif. Gevolg van Urgande. 7 VOORSPEL. Het Tooneel verbeeld deplaats door Alquif en Ur gande uitgekooren om daar toverend te blyven en teruften met hungevolg. Blixem en Donderslag begint derust van Alquif Urgande en hungevolg testooren. Alquif en Urgande rustende onder een kostelyke Slaap-Tent. Oe, wat groot gerucht komt ons stooren! ger Komt voegt ualbymy, ’T verveelt onze ooren, Ontwaaken wy! Het gevolg van Urgande en Alquif ontwaaken, en berhaalen deeze twee versen. ’t Verveelt onze ooren, Ontwaaken wy! Alquif en Urgande. O! Spoken die ons moet vernoegen, Gy zyt voor ons niet traag, maar yv’rig op de wagt, Gaat u nu weêr na ond’ren voegen! Want ik zo vuurig nu niet na uw byzyn tragt. Datde hemel d’aarde verwonder, In ’t eynd van deeze Tovery. OBlixemvuur, verwoede Donder! Verhaalt met groot gedruys dit aangenaam gety. A 4 Het 8 VOORSPEL Het gevolg herhaald deeze 4 laatste versen. De beelden die de Slaaptent schraagen, vliegen met de zelve weg, onder het gedruys van donder en blixem. Het gevolg van Alquif, en de dienaressen van Urgande toonen met zang, en dans de blydschap die zygevoelen van niet meêr betovert te zyn. Een uyt het gevolg van Urgande. Nu zal alles voortaan weêr vol zoet, Met lieflykheyt overstroomen ’t gemoet. Laat ons vrolyk leeven! In min’lyke lust, Stelt niet uyt dat wy ons daar toe geeven, Min’lyk genot kom voldoet onze lust. Het is tytdat den dag komt verschynen. Ziethoe deZon na de kimmen vast sneld, Het ligt is in ’t veld, Staat dan op, dat de slaap ga verdwynen. Demin ons verzelt, Elkvoelt zyn gewelt, De lieflyke winden, Haar Flora steets minden. Zoet ligt, uw begin, Roept ons tot de min. Urgande. Nu Amadis verkwynt, in duyzend ongelukken Houden wy ons in dit geweft, Ik heb mynGodlyk breyn tot zyne hulp gevest; En’t gevaar zal hem noyt zoo fel noch wreedmeêr drukken: Maar VOORSPEL. 9 Maar ik zal zyn geluk herstellen in het lest. Alquif. Aan hem zal eygen zyn ’t groot gebiet van veel Landen, VVeerrggeeeeffss zzooeekktt aalllleemmaaggtt zyn glory te weêrstaan, Zyngroots gezicht, kan hen verslaan, (den. Zyn geweld, en zyn moed doed alle magten stran- Alquif en Urgande. ’t Is inhemdat wy zien, Daar alles voor moet beeven, Niets kan hem wederstreeven; ’t Is inhemdat wy zien, ’tGroot vernuft van gebiên. Urgande. Haalen wy Amadis uyt een nagt vol van plaagen, De Hemel wil het zoo. Het lot neemt welbehaagen Dat zyn glorie weêr word hersteld. Alquif. Wy zullen noyt te veel voor zyn heyl forge dragen, Kom gaan wy, daar zyn roem het heelal zal doen waagen. Die Vorit, en allerhelden Held, (gen. Zal zyn glans wel haast met nieuwe luyster zien da- Urgande en Alquif. Dewaerelt eert zyn grote heldedaân. Laat ons onder hem leeven gaan! و A5 Het 10 VOORSPEL Hetgevolgherhaald deeze 2 laatste verzen. ’1 Gevolg toond door zang, en dans kun blyd- Schap. Eenvan’tgevolgvan Urgande, en hetgevolg. Streeft na de Liefd’, de min eyscht uw dagen; ’tVoelt al wat leeft die liefl’lyke gloed. Een weynig min, is ligter te dragen, Als steeds te zyn in stryd met ons gemoed, In weêrwil zelfmoet min ons behaagen; Vergeefs weêrstreeft men’t minnelyk zoet. Eenweinig min&c. Als steeds te zyn &c. Alquif en Urgande. Vliegt heen ô Minnegoon Amadis gaat herleeven. Zyn groot hart zal sig aan u geeven. Vliegtheenverlieft geen stond, En geleyd Amadis op dees gewenschte grond. Hetgevolg herhaald deeze 2 laatste versen. Vermaken enMinnegoden vliegen over het Tooneel. Einde van ’t Voorspel. VER. 11 : VERTOONERS VAN HET TREURSPEL. AMADIS, Zoon van de Koning Perion van Gaule. ORIANE, Dochter van Lisuart, Koning van groot Bretangie. FLORESTAN, natuurelyke Zoon van de Koning Perion. CORISANDE, voogdesse van Gravefande. Bende van Ridders, vechtende in despelen, ter eere van Oriane. ARCALAUS, Ridder, Toveraar, broeder vanArcabonne en Ardan Canile. Ardan Canile. ARCABONNE, Toveres, zuster van Arcalaus, en Bende vangevolg, en soldaaten van Arcalaus, Bende van geesten in de gedaante van vreeselyke ondieren , aangenaame Nimphen, en Herders, enHerderinnen. Bende vangevangene Mans, en Vrouwen. Bende 12 Bendevanstokbewaarders. Vliegende geesten, dieArcabonnegeleiden. Degeeft van Ardan Canile. URGANDE, befaamdeToveres, vrindin van Amadis Bende van dienaressen van Urgande. - Helsche geesten. Luchtgeesten. - Helden, en Heldinnen, betoverd binnen de beflooten kamer van het HofvanAppollidon. AMA13 AMADIS, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. HetTooneel verbeeld het Hof van de Koning Lisuart, Vadervan Oriane. EERSTE TOONEEL. AMADIS, FLORESTAN. Florestan. TKkeer weer om te zien, dat ik zoo teêr beminne; Jayder uur is dier voor my; Danin’t bloed, weet ik ook wat ik u schuldig zy; Ikkan u zonder schand niet laaten, nu uw zinnen, Overheert zyn van Tiranny! Wat kan uw groots gemoed met zoo veel rampen drukken? Wat geval was zoo wreed dat uwrust kon ontrukken ? Gydie de monsters dood, en veel Helden bestreed. Amadis. Ikminne helaas! dit’sgenoeg tot myn elende, en leed. Fle14 AMADIS, Florestan. Gynoyt vermoeyt, die steeds gewoon zyt t’overwinnen , Uwgroote naam, die zig zoo wyd strekt als de dag. ZoodeMin uw rust kwetzen mag, De eer kan u voldoen van binnen. Amadis. Ahwat verschynt de min ons zoet! Maar helaas! daar is niets zoo wreed voor ons gemoed , Wat zoetigheyd vond ik wel eer in myn gedagten! Toen ik dagt om ’t genot dat indemin voldoed, Datik wel duur betaalen moet; Nu myn hoop van die min zoo weynig heeft te wagten. ’t Was myn wensch voor d’eer maar te leeven, Ikdagtmy ophet spoor van Hercules te geeven: Myn ziel had gy u maar verhoed, Van’t liftigminnevuur, dat plaats nam in uwbloed, Mynhert wierd daar door ingenomen, Ikben gevallen in dit kwaad, Ik nam met myn eer weynig raad; Maarverzonk in de minne-stroomen. ’kMin Oriane helaas! myn Min is om niet! Florestan. Zymoet haar Vader eeren, zy volgd zyn gebied. Amadis. Orianemind my, ’k dorst my gelukkig waanen. FloTREURSPEL. 15 Florestan. Zykanu niet voldoen als met onnutte traanen. ’tRoomsche Hooft vol van min op zynTroon haar verwagt. Amadis. (baanen Ik kost myn Min de weg haast door dewapenen Zoo zy haar trouw noch had gespaard, Ikhad geloofd myn Kroon haartot min kost vermaanen : Een kroon door zyn roem zoo vermaard. Was immerMinnaar wel die zoo teder beminde, Was immer Minnaar wel als ik vol druk en rouw? Myn Prinses wiens gebod ik houw (den. Haat myn Min en gebied dat ik haar noyt zal vin- Helaas is dit het loon van al myn onderwinden! Van zoo veel min en zoo veel trouw. Was immer Minnaar wel die zoo teder beminde, Was immer Minnaar wel als ik vol druk en rouw! Florestan. Als men min betoond die ons minnen, ’tWas onregt dat men verand’ren wouw, Maar ’t is een zwakheyd in de zinnen, Die hoop en weermin derfd, en niet verand’ren zouw: Waarom zoekt gy uw min geene ander op te dragen ? Amadis. Oriane ondankbaar voor myn klagen! Bedekt my met veel wreed verdriet, Maar 16 AMADIS, Maar ik heb beloofd tot het eynd van myn dagen, Noyt myn Min te verjaagen. Hoe vol rouw ikben en verdriet, ’k Sterfveel eer als myn oog ander schoon zal behaagen : ’t Is u te langvertoefd: gaâ heen zoek die u mind, Corifandeverwagt u tragt dat gy haar vind. Florestan. Kan ik u zoo alleen dan in uw droefheyd laaten? Amadis. Een die mind, zonder hoop, kan alleen zyn noyt haaten. TWEEDE TOONEE L. CORISANDE, FLORESTAN Corisande. Florestan! - Florestan. Corifande! Florestan en Corifande. O vreugd zoo lang verwagt, Onze rouwerdnu haast verzagt, Na zoo veel ellend van binnen, Daar ons ’t lot had ingebragt, Klimt de blydschap in zyn kragt, In’therzien datwy zoo minnen. Flo TREURSPEL. 17 Florestan. Dat nu myn ziel aan uw min zig verpand! Door een verliefdeband. Corifande. Komheersch met my in myn gebied en landen. Florestan. Minnen wy schoone Corisande, Achten wy al ’t gebied niet veel. Florestan en Corisande. Gy zijt het eenig deel, Daar ik volmin ombrande. Corisande. Achik kon uw verheven gemoed Die den stryd, vol gevaar u deed zoeken, beletten. Ik wenscht’ u met mynMin veel kroonen op te zet: (ten: Want gy alleen myn ziel voldoed. Florestan. ’t Is genoeg dat de Min ons zoo zeer kan verbinden, ’t Is genoeg die u slaaf zig ziet, Ik acht veel meer geluk my in uw gonst te vinden, - Alsde kroonvan al ’ t aards gebied. Corisande. Was uw gemoed zoo vol van minnekragten Als welmyn ziel in uw min was verwerd, Gyhad met al uw magten, U zoo wyd van my ververd! B Flo 18 AMADIS, Florestan. Uit het bloed van de grootste Vorft te zyn gesproten , Verknogt aanAmadis. Broeder van zulk een held, Riep my, myn grootze ziel, na het doorlugtig veld. Hoe zoud ik schande doen aen Koninglyke looten, Om tebehagendie myn ziel zo zeer bezint! Ik zogt door myne deugt veel glorie te verkrygen , Had ik geen lust na roem te stygen. Gyhadmyn oyt zoo veel bemint. Corifande. De wet die min ons geeft moet men op ’t laatst dan eeren, Als de roem is vernoegt, door duyzent heldedaân CorisandeenFlorestan. Dit is al mynbegeeren, Dat ons de min zal overheeren! Niets kan my nu verzaân Alsnade zoete min te staan. DERTREURSPEL 19 DERDE TOONEEL. ORIANE, CORISANDE, FLORESTAN. Corisande. ’k Zie weerom Florestan, en vinde hem trou van zinnen! Oriande. Ach wat een teer onthaal die zo zoet konnen minnen! Florestan. ’t Is vergeefs Amadis zyn min vooru bewaart Gy hebt hem al te wreed uw schoon gezigt verboden. Oriane. Neen spreekt myvoor hem niet, die zyne trou niet fpaart Zyn geveinsde min is aan het vlieden? Nubeminthy Briolanide. Die zy vertrout, die heeft het my ontdekt; Zy heeft my ’tgeheym net doen weeten, ’t Was tyd dat myn ziel wierd gewekt, Zyhad haar ligt vergeeten. Florestan. Kan het zyn Amadis uw mint met veynzery B2 Ori20 AMADIS, 1 1 Oriane. Die hy mint, haar schoon is vol kragten. Corifande. Is dan uw schoonheyt minder t’achten? Oriane. Zy heeft zeeker voordeel op my, Achhyvliet vergeefs haare magten. Florestan. Amadis is vervoert vol van rouw en van druk! Oriane. Neen ’t is niet als konstig veynzen, Hy verbergt u al zyn gepeynzen. Dat ik hem niet meêr zie gelooft hy zyn geluk. Corifande. Dit bedriegenwas onregtvaardig! (raân. Dat een vorst zo vol eer u vermomt zouw ver- ’tBedrog was geen held immer waardig, Om zo vals en bedekt te gaan. Oriane. D’ondanbre had hy noch een weynig konnen wagten . Hywas dan verligt van myn klagten. Myne pligt wel haaft hem bevryd, D’ongetrouwe had hy gewagt een kleene tyd Zyn gemoet scheen getrou van zelf zig te bevry den. Maar TREURSPEL. 21 Maar waarom niet vertoeft tot myn dood hem schold kwyt Doch zyne min kost uytstel lyden. Florestan. Amadis verdoemt, en ontzielt, (nielt. Die de trou of de deugt oyt zoo schaamtloos ver- Stahem toe dat hy u verzeekert van zyn zinnen, Noyt had volmaakter dcugt voor zyn onschult ge- Zoo veel glorie te winnen. (pleyt, Zoo een held vyand van bedrog en vuyligheyt Zou die ongetrou konnen minnen? Oriane. (blind, ’tGerugt van zoo veel roem had my voor hem ver- Myn onnoofle min kost hem hooren; Achdatdehelden nu ook haar trou ligt versmore, En ongetrou zyn aan die mind. Maarwaarom hier geklaagt myn quaalen! Myn ziel, is nu weer in haar magt, Helaas! zy kan niet veel tot haarrust daarbyhaalen. Numyne min een ander wagt. Kom minne nyd vaar voort kom inmydalen Ikhad my eer van ’t ligt berooft Eer ik myn trou zo dier weer met lift had gerooft Amadis die veragt myn kwaalen Komminne nyd vaar voort kom in mydalen Gy zyt diemyu hulp belooft Helaas gy komt vergeefs my zyn bedrog verhalen, ’k Gevoel myn ziel vol pyn myn zinnen aan het dwaalen Myn teêr geveste ziel weet naau wat zy gelooft, B 3 Kom 22 AMADIS, 1 Komminne nyd vaar voort kom in mydaalen! Florestan en Corifsande. Neenm’ontvlugtzo ligt liefde niet Daar ons haarmagt zoo teêr gebied. Oriane. Welkerampen te minnen, Die zo ligtkeert zyn zinnen! Oriane, Corisande en Florestan. Wat geluk, die zoo teer gezind, Altyd zyn trouw bemind! Corifande. Eengevegt zal alhier tot vermaakgaan beginnen, Dedapprejeugtwil glorievoor u winne Oriane. Hoefmoor ikbest myn elendig verdriet! Verlaatmynietnugy my zoovol rampen ziet. VIERDE TOONEEL. Twebendevan byzonderstrydende Ridders. ORIANE, FLORESTAN, CORISANDE, De Riddersstryden eenige maalen, en de overwinnaars leggen de wapenen, diezy verovert hebbenaandevoeten van Oriane. Rey. Schoone Prinsesse door wiens machten, De TREURSPEL 23 De grootste ziel ontroerd! Wiewiert niet door uw schoon vervoerd? Die uw min niet zouw achten? Degrootste heldvol lauwre blaân, Achtglorie naaruw min te staan. Eynde van’t eerste Bedryf. A4 TWEE 24 AMADIS, TWEEDE BEDRYF. HetTooneelveranderd, en verbeeld een woud, welks boomen bekangen zyn met zegetekenen, en ziet men een brug, en aan’t eynde een Tent. EERSTE TOONEEL. ARCABONNE alleen. Min wat wild gy van my? Myn ziel haat u zoet gevly. Neen wederhou my niet, in mynboeken te leezen, Ikwil dat ieder een myn Tooverkonst zal vreezen, Ik acht voor my niet zoet als de Tiranny. OMin wat wilt gy van my? Myn ziel is tehoog gereezen, Voor ’t zoet van die slaverny, ’t Ismyn lot onminlyk te weezen. TWEEDE TOONEEL. ARCALAUS, ARCABONNE. Arcalaus. Wat ofmyn Zufter nu dus hier eenzaam wil kwelle Uw stilzwygen wil ’t bos gaan zoeken tot haargraf Arcabonne. Ikmoet u myn swakheyd vertellen, Tot een begin dat ik my straf. ’kZag TREURSPEL. 25 ’k Zag een Held die een monster dat my aan wou randen Overwon, en my ’t lijf behield, Hywou niets van myn dankb’re handen, Als het vermaak alleen dat ik niet wierd ontzield. Ik koft niet zien wie my ’t lyf heeft behouden. ’k Vernam vergeefs naar zyn naam en zyn staat: Doch zyn helm viel hem af en ik zag zyn gelaat, En ik wierd teêr verliefd, zoo dra ik hem beschoude. Die onbekende zoo vol moed, verscheen my niet als om te minnen, Nu speeld vol minne gloed dit gelaat door myn zinnen, Dat my meêr als ik wensch voldoed! ’kHeb schaamte dat ik my liet buygen, Ik vlie de laffe min en voel haar felle gloed; Ik zoek vergeefs myn t’ontlaaden ’t gemoed, Helaas in d’alderdigste bladen Alleswilmy tot liefde aanraden Arcalans. Demin is niet als yd’le zugt, Niets wierd verrukt zoo men tegenstant wil gebruyken , O! wat schand de min deedu duyken! Daar uw Ziel steeds van wraak en haat wasbevrugt. Arcabonne. Neen ik ken nu myn ziel niet meêr. Tot liefd die zy noyt kende, moet zy haar overgeven ㅋ B5 Ook 26 AMADIS. 1 H Ook hoe wreed dat zy is, moet zy wel teder leven, Schoon het stryd met myn eer. Neen ik ken &c. Arcalaus. Ontslaa uvandie felle plaagen, Diedeminu doet dragen. Gydiede hel u ten dienst kont doen staan, Kondgy van minu niet ontslaan? Arcabonne. ’kHeb van u wel geleerd al de hel te gebieden, En and’re konsten meer, waar voor het ligt befwykt ; Maar wys my hoek de min zal vlieden, Al ’tgeheymvan uw konst heeft dit noch nietberykt. Arcalaus. Gedenk hoedat ons bloed om de wraak ons komt fmeeken. Amadis storte dit, ’t is nu tijd om te wreeken, Deze groote Amadis heeft ons dat bloed gerooft, Vande gevreefde Ardan onze zoo waerde broeder. Arcabonne. Amadis deze naam die maakt myn ziel verwoeder! Ahwanneer zien wy hem van zijn dagen beroofd? Arcalaus. O! vreugde nu de wraak all’ andre zugt verdoofd! Arca 11 TREURSPEL. 27 Arcalaus en Arcabonne. Volgen wy niet als Tirannyen, Hooren wy de vermoorde schreyen! Dat die vol smart vergaa die ons ooyt dorst mifdoen, Dit zal de schimmen zyn tot zoên! Arcabonne. De hoop alleen van wraak kan myn pyn noch verzoeten. Van alwat in de min my zoo wreed heeft verkragt, Haaft u dan, lever my dien vyand inmyn magt, Hy zal door myn hand sterven moeten. Arcalaus. Laat my toe dat ik hemdoor konst tekrygen tragt. Arcabonne vertrekt, blyvende Arcalaus in’t bosch die Amadis vast naderende afwacht. DERDE TOONEEL. Arcalaus alleen. Door de kragt van myn konst heb ik hem in myn laagen, Verdoemt hels bedrogt staat myby! O! spooken die geendeugd zonder haat kond verdragen , Komt gy al verschrikk’lyke plaagen. Inhet zoet van de wraak vervoegt u aan mynzy Gespuys beryd u vry Ay 28 AMADIS. 1 1 ! Aywild nu niet vertraagen Gespuys beryd u vry Dient me in myn raierny Arcalaus verbergd zich in de Tent, welke ten eynde van de brug is. VIERDE TOONEE L. Amadis alleen. Digt geboomt geen dag kan hier blikken Unagthoe naar doet my niet schrikken, U duysterheyd bedekt myn minne rampen niet, Ik Voel een raferny vol geweld in my blaaken, Nu ik haar die ’k min niet mag naaken, Helaas het ligt is my verdriet! VYFDE TOONEEL. CORISANDE, AMADIS Corifande. O! wat rampen vol pynen! Gy neemt vermaak in myn ellend. Wyl gy my zoo veel plagen zend, Daar ik in moet verdwynen. O! wat rampen & c. Amadis, یلگ (driet. Goon door een rafle dood, eyndigt eens myn ver- CoriTREURSPEL. 29 Corisande. Goôn door een dapp’re hand maakt dat my hulp geschied. Corisande en Amadis. Helaas wat gezugt laat zig hooren! Helaas wat gezugt welk een klagt Komt my de ziel zoo teêr doorbooren? Helaas wat gezucht welk een klagt, Laat zig hooren zoo onverwacht? Corisande. Wie zie ik! Amadis. Amadis. Groote Goden! Corifande. Door welk lot zyt gy hier gebragt? Amadis. Gy beschoud een die by de dooden, Het eynd van zyn rampen verwagt. Corisande. Kom de deugd nu te hulp helaas zo wreed geschonden. Ga verlos Florestan, door het bloed u verbonden. Hy verliet ook als gy noyt zielen in de nood. Ik kon hem niet weerhouden als van verre een groot Geween zich in het bos zoo schigtig kwam ondekken , Dit AMADIS. 30 Dit bedrog kwam hem my ontrekken, Door Toverkonsten veel te snood. Amadis. Tot zyn hulp op wat weg moeten wy ons begeeven . Corisande. Door verschriklijk gevaar, daar de stoutste moet beven. Amadis. ’k Zag vaak het gevaar onvertzaagd. Doenwas myn goed geluk en myn staat te benyden , Waarom zou ik de dood nu noch meer willen myden? Nu niets in het ligt mybehaagd! Corifande. Florestan is gebragt in een droefhaatlyk leeven. Langs diebrug vervoert in hetwoud. Gaanwy. Amadis. ZES 1 TREURSPEL. 31 ZESDE TOONEEL. ARCALAUS, gevolg van Arcalans. AMADIS, CORISANDE. Arcalaus belettende Amadisover de brug tegaan. Houd stand, gy zyt te stout, Hou stand gy, opdees plaats is dewagt my gegeven. Zietde blyken van myn geweld, Ziet hoe veel oorlogs-helden myn hand kost verflinden , Zoekt gy dedood? die hier het allesnederveld. Gy zouddie wel haaft konnen vinden. Amadis. Hoe wederhoud gy my? dwingt deze onze armen niet? Is debleeke dood uw verlangen? Arcalaus. Zoekt gy hier uwe broeder, die is nu myn gevangen. Corifande. Ach ontslaat Florestan! Arcalaus. Gaat heen daar gy hem ziet, Vervolg die gy mind in ’t verdriet. Het 32 AMADIS. Het gevolg van Arcalaus neemt Corisande weg. Corifande. Amadis, Amadis, wat verdriet komt ons prangen! Ach, ayverlaatmyn zyde niet! Amadis. Bedrieger ik zal u loon verschaffen. Enuw woeden gaan straffen. Amadis vecht tegen Arcalaus. Arcalaus. Kom helsche gedrogten ’t is tyd! Vegt neffens my in dees woedende stryd! ZEVENDE TOONEE L. Verscheyde geesten traehten vrrgeefs Amadis in degedaante vanschrikkelyke monsters te verbaazen, en staande te houden; andere geesten in degedaante van Boschgodinnen, Herders en Herderinnen de plaats van de voorige bekleedende betoveren A madis. Amadis. Bende van Nimphen, Herders, en Herderinnen. Neen neen of wy altyd winnen, Men is niet vry van te minnen, Wat verwinnaarkan ’t gemoed, Ontslaan van dat min’lyk zoet? Twee TREURSPEL. Twe Harderinnen. Bemind zoetejeugd zonder vreezen; Demin in dit woud Schynt op nieuw als verreezen. Genietduyzend voud Datdemin lekker houd: Hy doet haast verdwynen De schrik van de nagt; Inhem zienwy verschynen Al d’opperste magt. Hy geneeft onze pynen Watzoet heeft die kragt. Twee Nimphen en deRey. Menbehoeft nu niet te wagten, Niets wederhoud ons gemoed: Begeeft u vol zoet Enleendde min u kragten. Begeeft u wel haast in zyn magten Begeeft u vol gloed; Daar u demin voldoed; Volgwyl gydoch moet, ’t Is vergeefs zoo wy ons wilde wagten. Begeeft u wel haast in zynmagten. Begeeft u vol gloed Daar u de min voldoed; Wilddemindan niet veragten; Niets dat zyn magt oyt weerhiel; Demin wil u ziel, Ruym plaats in u gedagten. Be34 AMADIS. Begeeft u wel haast in zyn magten Begeeft uw vol gloed Daar uw de min voldoed Volg wyl gy doch moet ’t Is vergeefs zoo wy ons wilde wagten Amadis betovert zynde gelooft Oriane te zien. Amadis. Zyt gy ’ t zelfOriane! ô goon hoe kan het weezen? U gemoed tegen my is dan niet meer gestoord. Het ligt van u schoon oog dat myn boezem doorboord, Verjaagt al wat de hel ons doed lyden ofvreezen: Zoo digt by uw gelaat en schoon aanbidlyk weezen! Watvermaaku te zien! ’t is nu eens uyt geklaagt. Schik myn lot enmyn leven zo als het u behaagt. Amadis legt zyn degen voor de voeten der Nimphe die by Oriane meent te zyn, en metyver vervolgt. DeRey. Neen, neen, ofwy altyd winnen, Men is niet vry van uteminnen, Wat verwinnaar kon ’t gemoed Ontslaan van dat minlyk zoet.. DER 1 TREURSPEL 35 DERDE BEDRYF. Het Tooneel verwisseld, en vertoont een ondt vervallen Palais, daar men de graefftede van Ardan Canile ziet, en veelderhande Kotten. EERSTE TOONEE L. FLORESTAN, geboeyd en gesloten in een kot CORISANDE, geboeyd en gesloten in een ander kot, Gevangens, en GEVANGENEN, geboeyd en gesloten, een deel Gevange Bewaarders. Rey van Gevangene en Gevangebewaarders. oon maak een eynd van plaagen, Gevangene Bewaarders. G ’t Is vergeefs al uw klaagen. Gevangenen. Goon! ôgoon, welke pynen helaas! Gevangen Bewaarders. Geen gooden hooren uw geraas. Een Gevange. Ach zullen wy altyd zo veel rampen verdragen! Een der Gevangen Bewaarders. Gywordvan u leed noyt ontslagen, Alsdoor tufschen komst van dedood. C2 Flo 36 AMADIS. Florestan. Achwaar heen is ’t geluk te vinden, Daar de min ons mêe had gevlyd! Corisander. Is het dit? daar de min ons zo teer zouw verbinden. Florestan. Ik gevoel maar alleen de pynen die gy lyd. Een Gevangen. Odood kond gy noch vertoeven! Odood o wreede dood, Ach uw hulp wy nu behoeven, Odood ô wreede dood, Kom en voert ons in uw schoot. Een andre Gevange. De dood vol wreede wetten, Valt de gelukkigen meest straf; Die roepen omhet graf, Acht hynimmer waard op te letten, Een Gevange Bewaarder. Die dedood somtyds begeerd, Alshy ons nog wil verschoonen, Word van schrik meest overheerd, Zo dra hy zig komt vertoonen. Rey van Gevangenen. Odoodkont gy noch vertoeven. Odood ô wreede dood, Ach uw hulp wy nu behoeven, O dood o wreede dood, Komt en voert ons in uw schoot. TWEE TREURSPEL. 37 TWEEDE TOONEEL. ARCABONNE, en dezelfde van het voorgaande Tooneel. Arcabonne. Het is tyd eens een eynd van uwklagten te maaken , Gaauythouw op van droefgeween. Rey van Gevangenen. Vernoegtudanin ’t kwaaddat wy hebben geleen, Enwild uhaat vol wreetheyd staaken. Arcabonne. Ofgy zoo uw banden ontvlood, ’t Zal niet zyn, maar gy gaat ter dood; Welhaaft zalmyn vyand hier zugten! Enmyin handen zyn gesteld, Ikweethy is in ons geweld, Nu gevoel ik myn haat bevrugten. Het bloed dat uw verbind kan myn haat niet verzaan , Gyzult deezendag al vergaan. Rey vanGevangenen. Dedood is veel eer te benyden, Als zulk een onverdraaglyk lyden, Gevangen Bewaarders. Ofgy zoouwbanden ontvlood, C3 ’tZal 38 AMADIS . ’tZal niet zyn, maar gy gaat ter dood; Corifande. Florestan, Florestan. Corifande ’tZaame. Welk lot voor ons teedere Min! Corifande. Moet ik u sterve zien door moordadige handen, Florestan. Moet ik u zien gedood van een ziel tygerin, Corisande. Dat den Hemel zig wouw ontfermen, En uw voor die gedrogten vol woede beschermen. Florestan. Neen, neen, die wreede slag flokt al myn rampen in, Myn groote moed leed nimmer schande. Corifande. Florestan. Florestan Corifande. Florestan en Corisande. Wat lot voor ons tedere min! Zy TREURSPEL. 39 Zy spreeken tot Arcabonne. Owreede wordvry noch verwoeder! Maar vernoegt uw met zoo veel bloed, Arcabonne. Neen al uw bloed my niet voldoed, Ik ben meer verschuld aan myn broeder; Vertroost u dan, ’tis uytgeweend, De dood is, als men meend, Zoo vol schrik niet te myden; ’t Is uw beyde vereend, Alsgy dedood zult t’zamen lyden. Corisande. Nuhet den Hemel niet toelaat, Datwy leven verknogt in teer verliefde banden! Laat de dood ons verpanden, Deze dood heeft niets kwaad, Laat de min tot op ’t laatst in onze zielen branden, Zo sterft men vrolyk van gelaat. Florestan en Corisande herhalen deze twee laatste regulen. Laat de min tot op ’t laast in onze zielen branden, Zo sterft men vrolyk van gelaat. Florestan. Gelukkig is ons leed, nu zal ons niemand schyden, Zoete dood, waardig te benyden. Corisande. Dedood valt ons niet straf, C4 Wy 40 AMADIS, Wyminnen tot het graf. Florestan en Corisande herhalen deze twee laatsteregulen. Arcabonne. ’t Iste langverdragen, Watuwmin wil klagen, Gyverhinderdmy Zwyg voortaan uw minnery. Rey van Gevangene. O! wreede smart, vol felle plagen, Moet ons leed u behagen, Geregte goôn neemt ons aan. Gevangen Bewaarders. Ongelukkige zwygh voortaan, Arcabonne. Gydie in deze grafsterust, en zyt verslagen, Die wel eer waard een schrik aan de helden vol moed, Ontfangt van my het wrede bloed, Dat ik uw op kom dragen, Wat hoor ik, ach wat naar geluyd, Barst deze grafftede uyt. Ik zal uw ziel wel haast vernoegen geeven, Schimmen houw stil, verlaat u naar gezugt, Myn handberooft hem haast van ’t leeven, Die u grootste ziel kost doen sneeven, Wagtvan my nu die zoete vrugt. DER 1 TREURSPEL. 41 DERDE TOONEEL. De GEEST van Ardan Canile, met die van hetvoorgaande. De Geest van Ardan, ryfende uyt zyn grafstede. Achbedriegt gy my ongetrouwe! Arcabonne. ’k Zwoer voorheen, dat ik uw de wraak zouw doen beschouwen, Kom ziet hoe dat ik branddat uwmyn hand voldoet. Geeft. Achbedriegtgy my ongetrouwe, Achgyhadnoytwraak in ’tgemoed Ikdaalweeder, dendag komt naaken, Gyvolgt myhaast in weynig tyd. Ikzal uwbedryfeeuwig laaken, ’t Is in deHel daar m’uw verbyd. De Geeft verdwynt weder in zyn grafftee. C5 VIER 42 AMADIS, VIERDE TOONEEL. AMADIS geboeyd, bende van Zoldaten, die Amadis bewaaren, en de voorgaande Perzoonen. ARCABONNE nadert AMADISmet een moortpriem in haar hand. Arcabonne. Sterf... ofik nu myn zinnen mis, Ogoôn! wie zien wy, is ’t Amadis! Amadis. Ik ben een droeve ziel, die geen lust is gebleeven , Als eens het eynd te zien van zyn rampzaligheyd. Arcabonne. Hoe diemyn hand de dood had toebereyd, Behieldvoor heenmy den dag en het leven, Wie onderneemt myn ziel, dat de dood lyden zouw, Die my behouwden heeft, zouw dit vergelding weezen! Neen, gy hebt myn hand niet te vreezen, Want tegen uw vergeefs zy woeden zouw, Uzoo schoon enbevallig weezen, Gebieddat ik u ’t ligt en’t lyf behouw. HerTREURSPEL. 43 Herleeft, ontboeyd den held. Zyn welgemaakte leeden, Wat bied ik uw meer aan, die ’k zoo veel schuldig zy. Amadis. Dit ongelukkig volk lyd al te veel om my, Laat haar los, dit ’s alleen, waarom gy zyt gebeden. Arcabonne. Gaat heen, ik laat u los, laat afvan ’t geen u kweld, Toond uw dankbaarheyd aan dien held. ARCABONNE, doet in vryheydstelle FLORESTAN en CORISANDE, en alle andere Gevangenen , maar zy weerhoud AMADIS, en voert hem met haar, de Gevangenen betuygen de vreugde van haarverloffing. Florestan, Corisande en de Rey. Wy gaan uytdit lyden, Ons nuweêr zoo zoet verblyden, Amadis heeft ons hersteld. ’tEynd van dit geweld, Jaagt de druk weêr ver ter zyden, Wy gaan uytdit lyden, Amadis heeft neêrgeveld, Dat ons kwam bestryden. Amadis heeft haar geveld, De AMADIS, De hel is ontsteld, Wy gaan uyt dit lyden, Ons nu weêr zoo zoet verblyden, Amadis heeft ons hersteld, ’tEynd van dit geweld, Jaagt de drukweer ver ter zyde, Wygaanuyt dit lyden. Eynde van het derde Bedryf, VIERTREURSPEL 45 VIERDE BEDRYF. Het Tooneel verandert, en vertoond een genoechelykEylant. EERSTE TOONEEL. M ARCALAUS, ARCABONNE, Arcalaus. Yn konste zyn gelukt, Oriane is gevangen! Haare schoont’ maakt my meer verwoed! Onbeweegt zien wy haar betraand en nat van wangen , En my gevalt die trane vloed, Maar Amadis, bemind. Hy dorst m’om haar aanranden , Zyn dappren arm verwinddedood. Arcabonne. Zy mind Amadis! ô wat schanden! Dat men haar straffe dan vergroot. Arcalans. Laaten wy niet toe haar t’ontrekken, ’tGezigtvan het verlies, dat zy zoo teer bezint! Wy moeten Amadis met verdriet gaan bedekken ! In’t geen hy zoo vol gloedbemind.. In ’t gezigt vandie schoone, laaten wy hem gaan dooden. 1 Wy 46 AMAD IS. Wy zyn dit bloed verschuld, onze pligt dat gebied , Hoe gy zugt, wat zal ’t weezen! en gy antwoord myniet! nooden! Kan het door zugten zyn, als de wraak u komt Arcabonne. Uwgeluk is wel veel dat de wraak niet verkort, Indehaat die tot wreeken pord, Helaas! in onze vyand zelve, Vondikdie al myn haatkost delven. Arcalaus. GybemindAmadis, en gy geniet den dag, Hoe ons geregte wraak kan die geen liefd’ beletten! Arcabonne. Achde wraak met al haar wetten, Geenmin zo teer kwetzen mag! Arcalans. Achwelke zwakheyd toond meer schanden! Die ik zoo doodlyk haat, verkreeg u in zyn magt, Uweeden dier gesterkt, zyn die nu zonder kragt, Gykwynd in Amadis zyn banden, O snode! ach! ’t is op uwdat dan myn haat moet branden? Arcabonne. Ik min zelftegendank die vyand die ik vly, Hy TREURSPEL. 47 Hy zal myn min noyd hoore, een ander rooft zyn zinnen. Ik laat het toe kan u wraak iets verzinnen, Tot myn straf, kom voldoed uw vry, Gebruyk uw tiranny. Arcalaus. Omu te straffen laag gezinde, Zult gy van my die twee beminde zien vernoegt, En eermyn felle wraak haar beyde zal verslinden, Zal het huwlyks lot haar verbinden. Arcabonne. Ha! beter duyzendmaal haar de dood toegevoegt, Tussendemin en de haat mybeyd, beschooren, Heb ik al lang genoeg gekwynd, Daar in myn ziel de min als vreemdverschynd? Is tehaatenmy aangebooren. Myn vyandinne schreyd, dit geween acht ik zoet, Om te straffen haar min, ik bedenk iets vol pynen, Waardig aan onze haat, en de zugt van ons bloed; Geendood zal zoo wreed haar verschynen. Arcalaus. Wel gedenk dat gy my voldoet, Arcabonne. Als myn ziel minnenydig woed? Zal dehaat myn mindoen verdwynen. TWEE 48 AMADIS , TWEEDE TOONEE L. Oriane Alleen. Aan wie zoekt hier myn ziel een stut? ’t Is aan uw groote goôn! dat myn ziel werd beschut , In eenbos onbekent, een Tovenaar afschuwlyk, Vervoert myin een afgronds put; Dehel hier ontrent toond zig gruwlyk! Aan wie zoekt hier myn ziel een stut, ’t Is aan uw groote goôn! dat myn ziel werd beschut, Maar wel eer dorft myn held Amadis alles wagen, Doch hy ontrouw vergeet me en ziet naar andren om, Waarom dit weêr herdagt, waarom, Vergeete wydit niet, om niet vergeefs te klagen, Zyn hier niet genoeg ziele plagen, De dootze schrik heerst hier alom, Ach moet ik hem noch liefde dragen, Die niet eens denkt om my weêrom. DERDE TOONEEL. ARCALAUS en ORIANE. Arcalaus. ’kVersta u wel, houw op te veynzen, Amadis laak hem vry, ik sta u toe te peynzen; Dat hy uw heeft misdaan. Ori TREURSPEL 49 Oriane. ’kHeb zoo veel verdriet om tę deynsen, Dat ik by na vergeet dat gy my houd gevaan. Neen, ik herroep hem niet om zyn dienst my te bieden: Hy zoekt vol ongeduld die zyn ziel moet gebieden: En ofik hem herriep, dat zyn klagten omniet. Arcalans. Als gy hem weder ziet, zouwt gy zyn by zyn vlieden? Oriane. Neen, neen, myn’ eer’ dit my verbied. Ikveragt hem, te meer om hem vryheyd te laten, Nu hy zoo snood myn min veragt. Arcalaus. Zoogy hem haat, vaar voort ik dien uw in dit haaten, Enin ’t einde Amadis viel onder myne magt. Oriane. Gy verwont Amadis! ô neen dat kan niet weezen. Hy die de dapperste doet vreezen, Zyn kragt verwind het al wat dat hem tegenstaat. Arcalaus. Ja, is ’t op deze wys, dat gy hem haat? D Ori 1 50: AMADIS. 1 Oriane. Noyt zal myn haat, op hem zo regtvaardig verzagten , Enikben het vervolg gewis: Maar die zyneRoem vyant is, Moet in spyt, van de nyd, hem onverwinlyk achten. Neendaar was noyt kragt zo beroemd Die dezen Held zyne Magt kon weerstreeven. Arcalaus. Kom ziet heb ik te veel geroemt? Beschouwt dien onverwinnaar zonder leeven. VIERDE TOONEEL. "Amadis uitgestrekt op zyne bebloede wapenen als of hy dood was. ORIANE., AMADIS, als ofhy dood was. Oriane. Wat zie ik teere ziel! waar gebléven? ôRampen veel te snood! Goon, ô Goon! Amadis is dood! Had ik konnen myn haat bedwingen, Zyn min was my getrouw. Hy heeft myhiergezogt , Enom myniet ontzien dit vreezelyk gedrogt, EndeHel vol gloed te bespringen. Hee TREURSPEL 51 Heemeldie dien Held ’t leven gaf, Moeft dit hels gespuys hem verteeren? Koften dit uw magten niet weeren. Met zyn Ziel gaat derust van ’t aarts gebied in ’tgraf. Schrey nu, verzugt die hulp ontbeeren! Schrey nu helaas, wat ook schreyen mag! ô Rouw! gy verlieft dezen dag, Watgy nochkost begeeren. ôRampen veel te snood! Goon, ôgoon Amadis is dood! Hy ontbied my, ik ga hem vinden. Het lot dat ons vereent valt zoet. Amadis ’k gau te gemoet, ’t Zelve lot zalons weer verbinden. ORIANE valt inflauwte. VYFDE TONEEL. ARCALAUS, ARCABONNE, AMADIS doot Schynende, ORIANE beswymt. Arcalaus, en Arcabonne. Wat vermaak, wy zien De Razernyen gebien! Arcabonne. Vervoegt uw razerny by myn haat zo vol plaagen; D2 ’kWil 52 AMADI S. 1 ’k Wil dat zy beurt om beurt weer in het leven gaan, Op dat zy allepynen draagen. Arsabonne. Menkan in wederzyds getraan, Beft met wroegen de zielen knagen. Arcalaus en Arcabonne. Wat vermaak, wy zien De Razernyen gebien Arcabonne. Laat ons Amadis gaan scheuren, Uythet diepts van zyn slaap, en rust, Opdathy naar ons wensch en lust Moog’de dood van zyn liefbetreuren. Maar voor haar welke magt zig zo vreemd hier vertoond. Arcalaus. Wie voerd dees Rots hier in die van vuur schynd bewoond. ZESTREURSPEL. 53 ZESDE TOONEEL. Een Rots volvuur en vlam verschynt, de vlamme verdwynen, en laten zien een schip onder de gedaaute van een Zerpent, dat het groot Zerpent genoemt werd, Urgande en haargevolge treden uyt ditschip. URGANDE gevolg vanUrgande ARCALAUS, ARCABONNE, AMADIS, die dood verschynd en Oriane beswymd. Urgande. Ik verpligt aan myn wetde hel en d’aarde en wolken , Niemand weet waar ik ben en ik zie alle volken, Ikben bewust van ’t heelal, datde goôn My zelv’ tot hier hun geheym niet verboon, Maar ik houw my gereed met zo veel grote kragten Meeft tegen die de deugt veragten. Ik hefverdrukten op die berooft zyn van vreugt En ik stel myn geluk, in de dienst van de deugt, Verschrik, verschrik, erkend Urgande haar magten Die al wat leeft voor godlyk moeten achten, Ontmenste laat af voor altyd, Dees getrouwe Minnaars bevryd. Urgande raakt met haarstokje Arcalaus en Arcabonne. Arca- D 3 46 AMADIS, Arcalaus en Arcabonne. Almyn gewelt is zonder vrugten Ikben vol ongenuchten, Ikbuygh my onder deze magt, Die myn zinnen verkragt. Gevolg van Urgande. Verschrik, verschrik, erkend Urgande haar magten , Die al wat leeft voor godlyk moeten achten, Ontmenste laat of voor altyd, Dees getrouwe minnaarsbevryd. Degevolge van Urgandestroyen bloemen en welriekende kruyden over Amadis, en Oriane tot een begin om de betoverdeslaap te doen vergaan, daar zy in verzonken waaren, eenige van de gevolge danzen, en d’andre zingen. Ziele verdrukt in onlydlyke pynen, Maak dat de hoop van u lust noyt vergaat Het is wel wreed in banden te kwynen, En een onlydlyk kwaat, Maar alsde min al haar leet ziet verdwynen Is ’t eengewenste staat. Daar is eendaghdat u zon weer zal schynen, Eenblyder lot uyt een droevig ontstaat; Het is wel wreed en in bande te kwynen, Eneen onlydlykkwaat; Maar als de min &c. ز De : TREURSPEL. 47 Degevolge van Urgande dragen Amadis en Oriane in het schip hetgroote Serpent genoemd, Urgande eer zy daar in gaat, raakt voor de twedemaal Arcalaus enArcabonne met haar stokje. Urgande. Ik moet u het gebruykvan u woeden ontleeden, Ontrouwe ga verteert in uw onmenslykheden, Urgande gaat in het schip hetgrote Serpent, ’t welk zig begint te bedekken met vlammen, en van den Oever tebegeeven. Arcalaus. Gespoockdat ons was getrouw, Vliegop, kom ons onder schraagen Hoederft men niets voor ons waagen, Verlaat gy ons zo vol rouw, Haaft u nu wilt niet vertraagen. 7 DeHelschegeestenstyge van ondren op om Arcalaus en Arcabonne tegehoorzamen, de Geesten uyt de lugt neerdalende vegten tegen die van de hel en overwinnenhaar. Arcalaus en Arcabonne. Ons magten doen vergeefs gewelt. Allesbegint ons te begeeven Achwy zyn neergeveld. Vliedenwyuyt het leeven. Eynde van het Vierde Bedryf. D4 VYF 56 AMADIS, VYFDE BEDRYF. Het Tooneel verandert, en vertoont het Betoverde Palais van Apollidon. EERSTE TOONEEL. URGANDE, AMADIS. Abrollides Urgande. door kracht van Toverdichten, Dit paleys hier wel eer overheerlyk deed stichten ; Vertroost u ziel in ’t gewest zo vol lust, Urampenzyndoor my nu t’eenemaal gebluft. Amadis. ; Niets volmaakt kan my hier vernoegen, Zelfdit overheerlyk geweft. Neen, want de min in myn ziel teer geveft, Moet eeuwig hooploos zonder uytkomit wroegen. Urgande. Oriane is bymy, dat u rampen nu vliên, Oriane? Amadis. Urgande. Ama- Gyzult ze zien. TREURSPEL. 57 Amadis. Zouwt gy my die ik min door u konfst konnen toonen , Zien Oriane, helaas! zy is vergramt die schoone! Ach hoe gevoel ik my vervoerd! Ik schrikke. Urgande. ६ Amadis is ontroerd. Amadis. Ikdroegmy overwiklyk, Nimmer was m’een vyand verschriklyk, Die ik moeft smooren in zyn bloed, Waar voor verstoorde zinnen, Van haar die wy zoo teer beminnen; Niets is zoo zwak als myn gemoed. Urgande. Overwinddit onnodig vreezen, Gaat uw schoone zien, nu demin u verzaad? Amadis. Myn stoutheyd zouw haar haatlyk weezen, ’t Is verboôn te gaan zien dat aanbidlyk gelaat. Urgande. Dit ontzag misdoet aan u zugten, Demin wenst tydig zoete vrugten, Hoe datmen deynst ofvlied, ’tGevalt haar niet, D5 ’tZyn 6 58 AMADIS, 1 ’tZyn ongenugten, Demin zoo schuw te vlugten. TWEEDE TOONEEL. ORIANE, AMADIS. Oriane. Sluytu toe voor altyd, myndroefen teer gezigt, Myn Zon, die ik min, mist het ligt; Wildendagmyn wensch wederstreven, Helaas ô wreed verdriet men doet myn weêr herleeven , Ach myn zielweêr op nieuw verwoede pynen lyd, Myn droefen teer gezigt sluyt u toe voor altyd. Amadis en Oriane. O goôn! kan ik ’ t gelooven! Oriane. Amadis hoe gy leeft! Amadis. G’hebt beweendmyn verdriet, Uw schoon oogh liet een trane vliet. Oriane. i Hoegy leeft! Amadis. Watgaatnug’ommy denkt, my te booven! AmaTREURSPEL. 59 Amadis en Oriane. Ogoôn kan ik ’t gelooven! Oriane. Ikmynminuw zuyver houw, Schoon gy my niet zyt getrouw, In andre min te blaake, Schynt u ziel noch iets zoeter vind, Maar aan haar die u trouwer mind, Zult gy noyt geraken. Amadis. Oriane gy zyt misleyd. Oriane. Briolanide heeft bevalligheyd, Ik derf in deze min, u wenschen niet verstooren. Amadis. Ach denk om ’t geen niet meer, dat zoo lang is beschreyd , Ofeen nieuwe druk zal my smooren. Oriane. Gy zult met weynig moeyte myn ziel ontslaagen zien, Amadis tegen uw moet myn gramschap vertrekken. Al de spyt die ’t bedrogh kwam wekken, Ruymt het veld om uw gonst te bien. Amadis. (ren Moeft dan u schoone ziel zoo ligt haar zien vervo-ǝ , Van 60 AMADIS, Van ’t gerugt dat zo vals ons beyde heeft verraân. Oriane. Eenminnend hard laat zig roere, En neemt bedrog ligtlyk aan, Amadis en Oriane. Myn verdriet zo vol felle plaagen Helaas! wat hebben wy geleen, Achwagten wy ons voor het geen, Dat ons zoo veel elend deed draagen. Allesbelyd, Oriane. Dat ik u minne, Myn tranemyn ontroerde zinne! En zelfmyn minnenyd, Allesbelyd, Datik u minne. Amadis. Mynmin belooft, Datmyn gloed nimmer dooft, Maar eeuwig zal brande, Mynminbelooft, Uwaltyt trouwe banden. Amadis en Oriane herhale te zamen de laatste veerzen. DER TREURSPEL. 61 DERDE TOONEEL. URGANDE, AMADIS, ORIANE. Urgande. In ’t eynd uw zielen zyn vernoegt. Amadis. Aen uw zyn wy verpligt, dat ons weer ’t zame voegt, Urgande. Het was ons ligt zulke twisten te slissen, Van die de trouw noyt missen, Schoon zy door haat word onderdrukt, Demin gekwest door nyd en logen, Krygt nieuw vermogen, Als zy ’tbedrogh ontdekt dat haar verrukt. Oriane. Ikbezwyk als ik denk om myn pligten, Myn vader deed een keur die ik noyt volgen zal. Urgande. Ik zal u byde vorst, u vader haast verligten. Amadis en Oriane. Watzynwy niet verschult aan u dienste over al. Urgande. Een zoo volmaakte min verdiend een zoet geval, Men 62 AMADI S. Men moet u de zorg doen ontbeeren, Deminnaars hier gevoerd, onder die boog geleyd, Mogen ’t gewenste loon begeeren, Vanhaar getrouwigheyd. Oriane. Menmoetmyn ziel verzeekring geeven, Datmy Amadis noyt verlaat. 1 Urgande. Kanmen meer dat gy zeeker gaat, Maar Florestan verschynd door de min hier gedreeven. VIERDE TOONEEL. FLORESTAN, CORISANDE, URGANDE, AMADIS, ORIANE. Urgandespreekende tot Florestan. Het is tyd dat men uw weêrhouwd, Florestan. ’t Is vergeefs die myn eer en myn min kwetzen zouwd, Waar ben ik, van waar deze dingen, Welke magtweêrhoud my dus ontsteld? Duyzend Armen met groot geweld, Beletten deze paaden. UrTREURSPEL. 63 Urgande. Houdu genoegt nu wy ’t u raaden, Nimmer menschheeft buyten ú zo ver geweest? Corisande. Nu bespeur ik uw min, Amadis Al dewaereld u vreest, Zy getuygt u beroemdedaaden; Urgande, Corisande, Amadis en Oriane. Legvan u afdie kommerlyke geeft? Urgande Amadis moet het lot alles wyken, Hy krygt deze dag zyn begeert, Indemin en zynroem kanniets hem vergelyken, ’t Is eenlot schoon genoeg, die zyn geboden eert. Amadis. Om alles voor myn min dat mybehaagt t’erlange, Schoone zon, ’k wensch een blik maar van u oog t’ontfangen; Urgande, Oriane, Florestan en Corisande. Oheldbemindvan al de goôn, Bezit altyt vol roem uw kroon; Amadis dienoyt min kost derven, Hyverdient roem en glans die noyt zal sterven. Een 64 AMADIS. Een Rey van onzigtelyke perzoonen herhalen deze vier vaarzen, terwylen Amadis door de boog van degetrouwe minnaarsgaat. Urgande spreekende tot Oriane. Nu volgd dezen held zo vol roem, Na’t vertrek zo vol lust, nadert vry zonder vreezen; Amadisgeleyd Oriane. Tree toe ’t zal hier bevallig weezen, Maar nimmer ik iets schoon als u schoone oogen noem. VYFDE TOONEEL. ’t Laatste. De beschermde kamer opend zig zelve, en een bende vanHelden en Heldinnen (die Apollidon voor heenen hadbetovert, om aldaar te verwagten de getrouwsteminnaren , en minnaressen) ontfangen Amadis en Oriane, en achten haar waardig aan deze eer. Amadis, Oriane, Urgande, Florestan, Corifande, Bende van Helden en Heldinnen. EenderHeldinnen. Verliefd gemoed vol zoete zinnen, Uw trouwheyt word beloond in ’t minnen, ’tVerlangde zoet volgd u verdriet. Ophet eynd zult gy verwinnen, Al TREURSPEL 65 Al wat weêrstandbied. Wilt dan vroeg beginnen, Eer u lente vlied, Ophet eynd zult gy verwinnen Al wat weerstandbied. De Reyen herhalen dese laatste vaarzen, de Helden en Heldinnen betuygen haar blydschap met dansen verzelt met zang. Degroote Rey. Zingen wy dezen dag, Watdemin alvermag, Dat nimmer wy dit zoet ons ontrekken, Maar noch op nieuw meer vlammen verwekken; Doofnimmermeer de minnegloed, Die zoo teêr ons voldoed. De kleene Rey. Na min te streeven, Kan alleen onze lust verzaan, Hy heeft geen leeven Diena demin niet tracht te staan, Florestan spreekende tot Corisande. Hetminnevier Zal voor eeuwig ons vernoegen, Wat zouw ons hier Noch iets wenflyk konnenoegen, Nu ik leefvoor u gloed, Is mynlot veel te zoet. E Go66 AMADIS, Corisandespreekt tot Florestan. ’t Is nu geen tyd voor u min iets te vreezen, Nu zal de minhier voortaan lieflyk weezen, Wat ziels vermaak vol zoetigheyd, Heeft de min ons noch bereyd. Degroote Rey. Hier houd zich liefd gevest, Degloed hier nimmer left. Kleene Rey. Degloet hier nimmer lest Indit zoet geweft. DegrooteRey. ’tAlderzoetste minnezoet, Streeld altyt u gemoed. KleeneRey. Het volmaakte daar in, Plukt een getrouwe min. Een van de Betoverde Helden. Hier geniet men altyd Dat een ziel verblyd, En vreugd doet winnen; Hier geniet men altyd, Dat een ziel verblyd, En eeuwig doet minnen... De TREURSPEL. 67 DegrooteRey. ’t Is genoeg ondernomen, Die lets schoons bemind, Die de min wil ontkomen Zigbedroogen vind. Corisande. Welke smart, als de min is aan ’t blaaken, Datmenvreeft voor het geen ons kan naken; Wat vermaak ons te zien, uyt veel rampen geraakt , Als het kwaat is voorby, is de blyschap volmaakt. DegrooteRey. Opheteyndminnen wy vry van zuchten, Allezorg en verdriet moet nu vlugten; Best was liefd noit geleên, Als een eeuwig geween. Een van de betoverde Helden, Florestan en Cori- Sande. De teere minbehaagt haar lust, Met rouw te deelen, Hoe meer ’t vermaak door zorg ontrust, Hoe’t meer kan streelen, De lieflykheyd zoeter is, Na veele droeffenis. E2 De 68 AMADIS. } Degroote Rey. Duyzend werfkroond de min, Ons met zyn zoet gewin. De kleene Rey herhaalt dese twe laatste vaarzen. Een van de betoverde Helden. Minnaars zonder trouw verbeelt u niet, Dat gy u geluk voltrokken ziet. Degroote Rey, Wyk van ons ongetrouwen, Gyzult zoo ontaard, Dit geweft noyt beschouwen, Gyzytdit niet waard. Corifande. Inhet midden van het droefgeween, Kan min behaagen, Men vergeet licht wat men heeft geleên, Dat zy deed draagen. Ikheb nu geenberouw van alons droefgezugt, Nu de min ons beloond met zyn gewenste vrugt. Degroote Rey. Zingen wy dezen dag, Watdemin al vermag, Dat nimmer wy dit zoet ons ontrekken, Maar noch op nieuw meer vlammen verwekken; Doofnimmermeer de minnegloed, Die zoo teêr ons voldoed. Eynde vanhet vyfde en laatste Bedryf.