WY hadden nooit gedagt, dit ons Blyspel door den druk gemeen te maken, maar also sig enige buiten myn verwagting hebben geopenbaert, die sig wanen hier in beleedigt te zijn, als ook om myn selfs van so grooven laster te suiveren, en om de misduiding niet al te ver te doen voort kruipen, dagt my noodig het selve aen den dag te doen komen, te meer, om den bescheiden Lezer, (hy deur loope het van voren tot agteren) te laten oordelen, wat beschuldiging daer tegens my in steekt, en of het so veel woelens wel weerdig is geweest, dat men sig daar so heftig heeft tegens gekant, en zoo veel waters om vuyl gemaekt, dat men t selve tot nader order het Toneel heeft ontseyt.
Dit Blyspel van Jan Klaesz., is by my al voor vele Jaren opgestelt geweest, en is een puur verdichtsel, sonder dat ons oyt diergelyk voorbeelt of trouwgeval is voor gekomen, noch dat het selve van yemand my is bekent gemaekt: maer alleen, om dat wy oordeelden datet gebeurlijk was. En [fol. A2v, p. 4] hebben het, gelyk sulks den Poëten vry staat, doen spelen onder een slag van mensen, dien wy oordeelen dat het selven wat glans en luister mogten bysetten. Sonder d alderminste gedagten te hebben, van door de Persoon van Jan Klaesz., of d andere Personaedjes yemant te verbeelden, of te betekenen. Soo dat wy daer mede te onregt werden beswaert, en is een argwaen, gegrondet op een valsche misduyding, t eenemael van den zin en onse gedagten verscheelende.
t Is waar, dat wy in t vijfde Toneel van t eerste bedrijf in t algemeen aenroeren, en spreken van sommige die door onbehoorlijken woeker, en kneveleryen gewoon zijn hun even naesten te drucken: als ook van die, welke komen te vervallen tot die sotte inbeelding van Goudt te maken, waer door sy niet alleen hun selfs, maer ook andere komen te bederven, en door welke uytsinnigheyt veel Familien zijn te gront gegaen. Dit is wel t gevoeligste deel, waer door sig eenige menen geraekt te zijn, maer waer in zyn wy hier te beschuldigen? vrijven wy hier yemand een kladt aen? waer door hy in zijn eer, en goede naem wert verkort? noemen wy hier yemand? wy seggen in t algemeen, dat er eenige zijn, of gevonden werden daer sodanige gebreken onder schuylen, en zynder eenige die sig dit aentrecken, of toe eygenen? die stellen sig selfs, en wy niet ten toon, de gebreken in t gros aen te wysen is dat paskwilliceren; gelijk dit blypel alreede daer voor ver- [fol. A3r, p. 5] oordeelt is. Sijn dat Paskwillen daer niemant in t bysonder wert gequetst, of aengetast? so zijn t meerendeels al Paskwillen die op de Schouburg werden vertoont. Waer sullen wy dan blyven met het vermaaklyk Blyspel van den Borgerlijken Edelman? de Hofsche Juffers? de bedrogen Alchimist, en andere die met groot vermaak en toeloop werden gesien, daar veel zotte en ydele inbeeldinge werden bespot en uytgelaggen, hoe ligt sou sig yemant uit de een of d andere yet konnen toe-eygenen, daer hy sig waenden door beledigt te zijn, ergo al Paskwillen. Soo zyn ook gevolglyk alle bestraffingen tot verbeteringe der zeden, Paskwillen, als ook al t geene, soo oude als nieuwe Schryvers: (daar onder den vermaarden Erasmus van Rotterdam, die dese staet verquistende sieckten, van Goudt te maken, voor een uitsinnige dulligheit, en raserny hebben uytgekreten) daar van hebben geschreeven, al Pasquillen; maer hoe souden dese Luyden staen sien so wy een geheel verhael aen den dag bragten, daar wy toegang konnen toe hebben, om aen al de Wereld te doen blyken, door verscheide ackoorden en ondertekeningen, waer in sy met den anderen sig verbinden, om aen te gaen een werk, om grote schatten uit te vinden, t welk niet veel van t gene, waer over sy sig dus vinden gebelgd, en verscheelt, dog sulks en is onse mening niet, ten ware dat wyer toe wierden geperst, en de noot tot een nader verdeding ons daar toe aendrong.
[fol. A3v, p. 6]
Soo even ongegrondt is, t geen sy besluiten van de Persoon van Jan Jaspersen, die wy in voeren als een Makelaer in Granen, met eenige monster-sakjes, na ordinary gewoonte met eenige merken en nombres van buiten getekent, hier willen zy met alle kragt, dat wy hier door eenige bedektelijk af beelden en spottelijk ten toon stellen, t geen noit gedagt, en een opgeraepte logen is; alleen om ons by elk swart te maken. Wy hebben ons met de sakjes niet bemoeit, die zyn by de Regenten der Schouburg bestelt; wie nader onderrigt begeert, die spreke Sr. Oortman, Brouwer in de Swaen, die de goetheyt heeft gehadt om tot gerief der Schouburg dese sakjes voor die tyt, te laten gebruiken: en zyn ook meerendeels met sijn eygen merk getekent, sonder eenig argwaen, om daer yemant mede te verbeelden of bekent te maken. En gelijk dit een puure onwaerheit is, so vervalt ook van selfs de beschuldiging die sy tegens my hebben opgenomen. Maer, wy zijn verwondert dat dese Luyden dit soo verkeerdelyk opnemen en ten quaetsten duiden, daer wy by onse tijt gesien hebben, dat men de Herdoopers aenslag, Knipperdolling en Jan van Leiden op het Toneel heeft gebragt, daer de gantsche Societeit niet weinig wiert geroskamt en ten toon gestelt, sonder dat sig yemant toen heeft gerept of sig daer tegens heeft gestelt. En hebben wy nu soo swaer gesondigt dat men ons soo verdagt hout, om dat wy in ses of agt [fol. A4r, p. 7] regelen eenige gebreken in t gros aenroeren die de goede zeden onbetaemlyk zijn? t is ons leedt, dat de misduyding so buytensporig gaet; ja soo, dat wy tot ons leetweesen moeten hooren, hoe dat er ook eenige zyn, die sig mede gebelgt houden, van wien wy niet als met de grootste lof spreken. Siet, so verkeerdelijk konnen de dingen somtijts worden op gevat, en aengenomen werden; wy sullen dese gewaende aenstootlijkheit hier tot onse verschoning laten invloeyen, wy doen Martijn de Besteetster dan spreken, (na dat sy Jan Klaesz. afgeslagen heeft om by sijn Vrienden het beloofde gelt van hem, voor haer dienst ontfangen te gaen besteden) ontrent dese woorden, slaende op desen zin, dat sy dan liever gaet op so een plaets, en dat eerlijke en vroome Luyden zijn, die men op haer woort mag vertrouwen, en die elk het zijn laten toe komen: hoe kan men yemant in diergelyke gelegentheyt fatsoenelijker doen spreeken? en egter hebben wy, om alle misnoegen weg te nemen, dit deur gehaelt, en hier uitgelaten; hoe sal men sig dan dragen? mag men van niemant dan niet met lof spreken? of yet tot lof op het Tooneel brengen? wel soo mag men de Schouburg wel sluyten, want men sal altoos sig selfs yet willen, of konnen toe-eygenen, daer men waend in geraekt te zijn, en dit soo zijnde, wat salder dan vry en onverdagt blijven?
Wy willen den onpartydigen Leser laten oordeelen, of wy niet genootsaekt zijn dit ons Bly- [fol. A4v, p. 8] spel, beneffens onse verdediging in t ligt te laten komen, om alsoo de laster in sijn loop te stuyten. Wy willen versoeken die niet ten quaesten te duiden, maer alle ergwaen en misduyding ter zijde stellen. t Welk doende sullen wy blyven u seer genegenen Vrient |