PRins Rasimo, naer het overlijden sijnes Grootvaders, door Forminium, Koning van Engeland, op het versoeck van sijn Vader, Heer over een machtigh Vorstendom gekoren sijnde, begeeft sich met Vader, ende sijne Suster Metelle, met noch twee Broeders, Philips ende Phocas, in Sterta, die de hooft-stad van het voorgeseyde Vorstendom was; toen hy sich nu langen tijd hier in vrede hadde onthouden, werd de Stad van den vyand belegert, ende aen alle kanten beset, ende ten laetsten, door het vluchten van sijn volck, overvallen; Rasimo, geen hope van behoudenis meer siende, neemt endelijcken voor Metelle, met haer Camenier Ramilte, te bevrijden, t geen hy te wege brengt door een verhole wech, uyt het Casteel, tot buyten de Stad, lopende, alwaer hem een partye van vijf oft ses soldaten ontmoet, tegens dewelcke sich dapper gequeten hebbende, komt op het toonneel, afgescheyden van sijn Metelle. Hier klaecht by over het verlies van Sterta, maer meest sijn achtergeblevene Vader, roept den Hemel om hulp aen, ende dewijl hy de voorgaende rampen beschreyt, sie daer de geest van sijn vermoorde Vader, die aen Rasimo sijn moordenaers betekent, ende verdwijnt; doch hy, door al te grote rouwe overstolpt sijnde, ruckt de dagge van leer, ende gereet wesende daer inne te vallen, hoort iemand in t hout deerlijck suchten, dies begeeft hy sich binnewaert het bosch; maer vind daer, tot meerdering van smert, sijn Phocas gruwelijck gequetst, ende verstaet, uyt hem, de dood van Philips sijn jongste Broeder, die in een hevig gedrang gebleven was, weent derhalven bitterlijck; Phocas, een weynich tijds machteloos blijvende, geeft het op, ende sterreft in de narmen van sijn Broeder Rasimo, die, hier door tot wraeck getergt, neemt het lijck op, ende begraeft het met sijn dode Vader, de welcke vande moorders tot op het naeckte lijf geplondert was. Onderwijlen Ferrugo, Capiteyn van Forminius, blaest den Koning gestadigh den ooren vol logenen, ende Lodowijck werd, op sijn betichting, met verraed beschuldicht, die, onnosel, het alles ontkent. Metelle werd den Koning in handen gelevert, waer op Lodowijck vertreckt. Soo drae Castreo, de Sone van Forminius, de Vorstinne Metelle hadde gesien, wierd soo krachtigh van hare schoonheyd bevangen, dat (niet tegenstaende de Koning haer met Ramilte gevangen doet stellen, ende Lodowijck ter dood verwijst, wijl hy een brief vond, by Ramilte, van hem aen Rasimo geschreven) hy nochtans voor hem neemt Metelle van hare ketenen te lossen; hier op wend hy sijn gang naer Lodowijck, die de basterd was van Forminius, den welcken hy sijns Vaders toren vernieut, nemen een bedruckten afscheyd van elkander, ende Lodowijck vlucht. De vervalle Prins Rasimo, bosschen ende bergen doordwalende, gemoet Celtinon met Lamides, twee van sijne edelen, die den dans geluckelijck ontsprongen waren; by dese sich vindende, ende overpeynsende, hoe hy van Vader, ende Broeders ontbloot was, jae dat hy selfs niet en wist of sijne eenige Suster noch leefde, werd heel ydel van breyn, merckende dat het wanckelbaer geluck hem tenemael de [fol. **3v] rugge hadde toegekeert, ende valt in soo een diepe rasery, dat het de Edelen gansch onmogelijck was hem daer uyt te helpen, nochtans blijven sy hem getrouwelijck by. Middlerwijl is C. Ferrugo gansch besich om den vluchtende Lodowijck te achrerhalen. Forminius, sijnes Soons Castreos droefheyd willende weten, werd van hem vinnigh over den heeckel gehaelt, waer door de Koning met dreygementen vertreckt: hier op versoeckt Castreo, door Flosandra sijn Suster, verlof by den Koning, om de gevangene Metelle te mogen besoecken, (op hope hy haer in den Kercker genieten soude) t geen hy verkrijgt. Lodowijck bekent Rasimo, ende verseeckert hem van Metelles hechtenis. Dewijl Rasimo den Hemel beschuldight, ende met wreedheyd schelt, werden de moorders van sijn Vader door Lodowijck ontdeckt, dies aerselen sy nae t bosch, ende overvallen de drie Rovers, die Rasimo aen de rode pluymen kent, laet haer samen aen een boom vast binden, ende werden alle drie met haer eygene roers geharquebuzeert, die sy, haren buyt willende verdelen, op de aerde hadden nedergeleyt. De ongeluckige Prins een weynigh bedaert sijnde, overmits de wraeck over sijns Vaders ende Broeders dood eenigsins vernoegt was, doet de lijcken in een put werpen, ende voorts raedslaegt hy met Lodowijck, naer lange wederzijds tegenstrijdinge, door wat middel hy sijn Metelle soude konnen verlossen, gaen met haer vieren eenige boere klederen kopen, op dat sy aen het Hof onbekent mochten blijven. Castreo, tot nu toe met een waggelende min gedreven, neemt voor Metelle oprecht te lieven. Prins Rasimo, Lodowijck, Celtinon, ende Lamides sweren Forminii ongerechticheyd te wreecken, ende de Princesse Metelle, soo het mogelijck is, van hare boeiens te ontbinden. Hier op werden de klederen aengetrocken. C. Ferrugo overvalt Lodowijck, die alleen noch niet gereddet en was, maer weert sich mannelijck: Rasimo, Celtinon en Lamides, siende Lodowijck geknelt, breecken met kracht door de troup, en ontkomen het gevaer, ende Lodowijck werd in Londen verseeckert. De vervalle Rasimo nu heel mismoedigh sijnde, werd over soo veel herde stoten gansch sinneloos, ende raeckt ysselijck aen t rasen, uyt dese dulle mistroosticheyd werd hy geruckt door een stemme van den Hemel, die hem beveelt sijn voornemen te vervorderen; hy bedenckt een lose vond, ende kleet Celtinon in gecks-klederen, treckt soo ten Hoof, ende bereyt een vuurwerck, met het welcke Celtinon sijn opset soude uytvoeren. Ondertusschen werd den Raed vergadert. De Koning doet Lodowijck, (door het beleyt van C. Ferrugo) te voorschijn komen, ende versent Castreo, met sijn Suster, nae Metelle toe, dewijle de onnosele Lodowijck, om sijn gerechtigh tegenstreven, de tonge wert uytgeruckt, onschuldigh geworgt, ende, uyt s Konings last, in den Teems geworpen. Castreo koomt inden Raed, ende uyt sijn Vader niets konnende verstaen, roept Fridrich, de welcke hem versonden hadde, die hem alle ding openbaert, ende werd, mits sijn schelden, ende uytvaren, tegens Lodowijck, met een sack-pistool van Castreo doorgeschoten, ende achter het tapijt verborgen. Dien gansche nacht werd Forminius van Lodowijcks nare geest vervolgt ende vervloeckt, die daerom den volgenden dagh sijne Raden by een [fol. **4r] roepen sal. Celtinon, op sijn gecks toegemaeckt, koomt des morgens aen de Kercker, ende siende de Cypier daer uyt komen, houd hem als een naturelijcken geck.
De Cypier neemt het vuurwerck, dat Celtinon by de deur nederset, in bewaring, ende scheyden boertigh van een. Prins Rasimo, heel benaut sijnde, koomt stilletjes, met Lamides, op het toonneel, daer Celtinon hem sijn avontuer vertelt; met springt het vuurwerck, de deuren raecken onder voet, de Cypier om t leven, ende Metelle werd van hare banden ontslaeckt. Castreo koomt op het getier aen. De geest van Lodowijckvermaent hem sijn onschuldige dood te wreecken, waer op hy naer binnen gaet. C. Ferrugo de vervloeckinge van Lodowijcks geest overleggende, begint een knagende wurm in sijn gewisse te voelen. Rasimo spoeit sijn wegh wederom te rugge, door de geest van Lodowijck geport, om in den vollen Raed alle de schelmeryen van C. Ferrugo op te halen, ende ter plaetse gekomen sijnde, daer de Koning en sijne Raeds-Heeren by een waren, werden alle vier op eygen versoeck, ende beloften, ingelaten. Daer openbaert hy, met volle kaecken, aen Forminius, ende den Raed, hoe sy altemael van een roervinck ende muytemaecker soo schendich verleyt waren geweest, dat sy hare bloedige handen aen den onnoselen Lodowijck hadden durven slaen, en dat alleenelijck op de valsche betichtingen van haren schelmschen Capiteyn. C. Ferrugo alhoewel hy sich geraeckt vond, eyscht nochtans Rasimo, menende het een slechten huysman was, voor den degen, die het hem terstont toestaet, ende wapenen eyscht, t welck hem Forminius vergunt, menende C. Ferrugo lichtelijck tegens een boer de overhand krijgen soude, dieswegen raecken sy, door s Konings toestemminge, handgebaer; C. Ferrugo werd van Rasimo ter aerde geworpen, houd evenwel staende tonrecht beticht te sijn. De Koning, die sijn Capiteyn krachtigh beminde, belast hem op te staen, ende gebied hem dese vier te verseeckeren ende in de Kercker te werpen; maer even als sy alle vertrecken souden, breeckt daer de vertoornde geest van Lodowijck in de Zale, ende vervolgt soo lang den Koning Forminius, tot dat hy met een poock sich selven het leven beneemt. Prins Rasimo maeckt hem aen Koning Castreo bekent, ende levert sijn beminde Metelle; waer op den Koning hadde gesworen hem de grootste Heer van het Rijck te maecken. Rasimo, door euvele wraeck beseten, haelt C. Ferrugo, met een mes, de strot af, die op de marckt, aen het buyten Hof gesleept werd, ende tot asschen verbrand. De Raden werden alle, op het gebod van Lodowijcks geest, in ballingschap versonden. De Koning Castreo trout met Metelle, Rasimo met Flosandra, Celtinon met Ramilte, ende Lamides met Gluria. |