NA dat Publius Scipio, toegenaamt Afrikanus, die de Kartagenenzers en Hannibal in Afrika overwon, en Kartago aan Rome schatbaar maakte, uit Azien, daar hy, met zyn broeder Lucius Scipio, den Koning Antiochus tonderbracht, weder te Rome gekomen was, wert dees by t Roomse volk verdacht, dat hy zyn gezag moght misbruiken, en zich tot opperhooft in Rome opwerpen: waarom de Tribunen van t Roomse volk, door de verrezienste aangeprikkelt, hem te recht daagden, en betichten, dat hy, in t sluiten van de vrede in Azien, zich zelven, tot nadeel van den Staat, had verrykt; doch dewyl dit meer uit quaat vermoeden, als by klare blyken, hem te laste geleit wiert, zoo verantwoorde hy zich zoo vrymoedig, dat al het omstaande volk, aan wien hy in t lange zyne voorgaande daden indachtig maakte, hem begunstigde, en na het pleiten, als in triumf, ten Kapitool geleide, waar door de Tribuins en Rechters gestoort, hem terstont weder daagden: maar hy, te moedig op zyne voorgaande triumfen, niet willende andermaal voor den Rechterstoel verschynen, vertrok datelik uit Rome, tot Liternum op zynen lusthof: waarom de Rechters, in zyn afwezen, geraden vonden het vonnisse te vellen, dat Scipio, die al te grooten gunst in Rome hadde, (en door wiens gezag de vryheit, als hy zyn aanzien wilde misbruiken, gevaar van schipbreuk liep) buiten de stad moest blyven, tot dat zy goet vonden hem weder in te dagen. |