[p. 3]
MARCUS ANTONIUS
EN
CLEOPATRA.
TREURSPEL.
EERSTE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL.
Het Tooneel is in het Paleis van Cleopatra te Alexandriën.
DEMETRIUS, PHILO. |
WAarlyk deeze buitenspoorigheid van onzen Veldheer gaat te verre; die dappere en levendige oogwenken, die onze ryën en gelederen overzagen, als of hy de gewapende Mars zelf was, wenden zich af, en vestigen hun gezichtsvermogen thans enkel op een taanverwig vrouwenaangezicht. Zyn krygsmanshart, dat in het hevigste der bloedigste veldslagen de riemen van zyn wapenrok deed losbarsten, om lucht te verkrygen, heeft allen heldenmoed verloren, en is herschapen in een blaasbalg en waaijer om den brand van een Egyptisch Wyf te koelen. Zie daar, daar komen zy. (Men hoort den klank der [p. 4] trompetten, en Antonius en Cleopatra komen op het tooneel, gevolgd door haare Staatjuffers; terwyl eenige Gesnedenen de lucht rondom hen met waaijers verkoelen.) Geef maar wel acht, en gy zult in hem een der drie pilaaren van de waereld zien, die de speelpop van eene dartele hoer geworden is. Zie toe, en let op.
Indien dit liefde is, zeg my dan, hoeveel gy daarvan gevoelt.
Daar is bedelaary in eene liefde, die berekend kan worden.
Ik zal u de grenzen bepaalen hoeverre ik bemind wil weezen.
Dan moet gy eene nieuwe aarde en een nieuwen hemel uitvinden.
(Een Bode komt op het Tooneel.) |
Mynheer, ik kom u nieuws van Romen brengen.
Dat is my haatelyk. Wat is de inhoud?
Nu, Antonius, hoor hem toch. Misschien is Fulvia toornig; of, wie weet, of de dunbaardige Octavius u niet zyne veelvermoogende bevélen zend: ,,Doe dit, of dat; verover dat Koningryk, of stel dat andere in vryheid; voer myn last uit, of ik zal u verbannen.
Wat zegt gy, myne Geliefde?
Misschien, en dit is wel zeer waarschynlyk, moogt gy hier niet langer blyven; misschien heeft Caesar u uw ontslag gezonden. Hoor derhalven den Bode, Antonius. Waar zyn de klagten van [p. 5] Fulvia? Ik wil zeggen, die van Caesar, of veeleer van beiden? Laat de Boden binnenroepen. Zo waarlyk als ik Koningin van Egypten ben, bloost gy, Antonius, en dit uw opstygend bloed doet hulde aan Caesar, of zo niet, dan toonen uwe wangen schaamte, wanneer de luidklaagende Fulvia u scheld. De Boden....
Laat Romen in den Tiber verzinken, en de gewelven van het nieuwgebouwd Ryk instorten! Hier is myn loopkring; Koningryken zyn enkel stof; onze gemeste aarde voed de beesten zowel als de menschen; het edelst van het leven bestaat in dit te doen, (hy omhelst haar) wanneer een zo eensgezind paar zulks kan doen; en ik wil, dat de waereld, op bedreiging van straf, zal weeten, dat wy hierin geene wedergaâ hebben.
Welk eene uitsteekende valsheid! Hoe! Heeft hy dan Fulvia getrouwd, zonder haar te beminnen? Ik zal dwaas schynen, en ik ben het niet. (Overluid) Antonius zal zichzelven gelyk zyn.
Wanneer hy door Cleopatra niet in verwarring gebragt word. Maar laaten wy ter liefde van de liefde, en derzelver aangenaame stonden den tyd niet verkwisten met twistredenen; geen oogenblik van ons leven moet voorbygaan, zonder het een of ander vermaak. Welk eene uitspanning zullen wy deezen avond genieten?
Hoor toch de Afgezanten!
Laat af, lastige Koningin! Alles is in u bevallig; het kyven, het lachen, het schreijen; alle uwe aandoeningen strekken alleen om u meer en meer te doen beminnen en bewonderen. Ik hoor geene boodschap dan van u! Wy zullen, dee- [p. 6] zen avond geheel alleen de straaten doorwandelen, en de hoedanigheden van het volk beschouwen. Gaa met my, Koningin! gisterenavond was dit uw begeeren. (Tegen de Afgezanten.) Zegt ons niets. (Antonius en Cleopatra vertrekken met hun gevolg.)
Hoe! word Caesar zo weinig geacht van Antonius?
Somtyds, Mynheer, wanneer hy geen Antonius is, verliest hy de groote eigenschappen, die altoos met Antonius behoorden gepaard te gaan.
Het doet my leed, dat hy daardoor de algemeene leugentaal bevestigt, die te Romen hem dit nageeft, doch ik wil hoopen, dat hy morgen betere daaden zal doen. Intusschen, rust wel!
TWEEDE TOONEEL.
CHARMIAN, IRAS, ALEXAS, AHENOBARBUS, een WICHELAAR. |
Myn Heer Alexas, myn goede Alexas, myn allerliefste Alexas, myn algebiedende Alexas, waar is toch die Wichelaar, dien gy by de Koningin zo hoog geroemd hebt? o Dat ik eens mogt weeten wie die echte man is, die volgens u zeggen zyne hoornen tegen bloemkransen zal verwisselen!
Wichelaar!
Wat is uw begeeren?
Is dit de man zelf? Zyt gy het, Mynheer, die van (toekomende) zaaken weet?
[p. 7]
Ik kan een weinig leezen in het oneindig geheimboek der Natuur.
Laat hem in uwe hand zien.
Breng schielyk het Hofbanket op; en wyn genoeg om Cleopatras gezondheid te drinken.
Myn waarde Heer, geef my toch een goed geluk.
Ik kan niets geeven maar wel voorspellen.
Eilieve, voorspel het my dan.
Gy zult hierna veel schooner zyn dan tegenwoordig.
Hy meent van aangezicht.
Neen, (hy wil zeggen) gy zult u blanketten als gy oud zyt.
Verbied toch de rimpels.
Kwel zyne voorweetenschap niet, (maar) wees aandachtig.
Stil!
Gy zult meer beminnen dan bemind worden.
Ik zou liever myn lever door drank willen verhitten.
Och, hoor hem dan.
Goed! Nu een uitmuntend geluk! Laat my met [p. 8] drie Koningen op één voormiddag trouwen, en weduw blyven van allen. Laat my op myn vyftigste jaar een kind hebben, waaraan Herodes de Koning der Jooden eer bewyzen moet! Vind een middel uit om my met Octavius Caesar te doen trouwen, en maak my dus gelyk met myne Meestres.
Gy zult de Koningin, welke gy dient, overleeven.
o Dat is goed, ik houd meer van een lang leven dan van vygen.
Gy hebt een beter lot gezien en ondervonden, dan dat, hetgeen u te wachten staat.
Dan zullen myne kinderen waarschynlyk geene naamen hebben; maar, eilieve, hoeveel jongens en hoeveel meisjes zal ik hebben?
Zo allen uwe wenschen baarmoeders hadden, en elke wensch vruchtbaar was, dan, (voor het minst) een millioen.
Loop heen, gek! ik houd u voor een tovenaar.
Gy denkt, dat uwe kleederen enkel tot uwe wenschen behooren.
Kom aan, voorspel nu het lot van Iras.
Wy zullen allen ons lot verstaan.
Het myne en dat van de meesten van ons zal deezen avond zyn, dronken naar bed te gaan.
[p. 9]
Zie daar eene handpalm, die kuisheid voorspelt, zo niet nog meer.
Even als het overstroomen van den Nyl hongersnood voorspelt.
Loop heen, dartele bedgezellin, gy kunt niet waarzeggen.
Waarlyk, zo eene olieächtige palm geen teken van vruchtbaarheid is, dan kan ik myn oor niet krabben. Eilieve, voorspel haar slechts een alledaagsch geluk.
Het lot van u beide is gelyk.
Maar hoe, maar hoe, meld my de omstandigheden.
Ik heb uitgesproken.
Is myn lot niet een duimbreed grooter dan het haare?
Wel, als het nu al eens een duimbreed grooter zou zyn dan het myne, waar zoud gy dat dan verkiezen.
Niet aan den neus van myn man.
De Hemel behoede ons voor erger gedachten! Nu Alexas. Kom, nu zyn lot, zyn lot! O Moeder Isis, laat hem eene vrouw trouwen, die niet gaan kan, en laat haar schielyk sterven; en geef hem dan eene, die nog erger is; en laat zo steeds erger op erger volgen tot dat de ergste van alle lachende hem naar het graf [p. 10] ziet draagen, nadat zy meer dan vyftigmaal hem hoorns opgezet hebben. Goede Isis! Verhoor dit gebed, al zoud gy my ook eene bede van meer belang daarom weigeren; ach, goede Isis, dit smeek ik u!
Het zy zo! Waarde Isis! hoor dit gebed van het volk! want even gelyk het eene hartkwelling is een fraaijen man ongehuwd te zien, zo is het ook eene doodelyke smart een lelyken schelm te zien, die geen hoorns draagt. Daarom, waarde Isis! neem de welvoeglykheid in acht, en begunstig hem naar verdiensten.
Het zy zo! Het zy zo!
Ziet eens, als zy het in haare hande hadden om my tot een hoorndraager te maaken, zy zouden zelve hoeren worden alleen om zulks te doen.
DERDE TOONEEL.
DE VOORIGEN, CLEOPATRA, (en een weinig laater) M. ANTONIUS, EEN BODE en GEVOLG. |
Stil daar komt Antonius.
Neen, het is de Koningin.
Hebt gy myn Heer gezien?
Neen, Mevrouw.
Is hy niet hier geweest?
[p. 11]
Neen, Mevrouw.
Hy was geheel geneigd om vreugd te bedryven, toen op het onverwachtst eene gedachte over Romeinsche zaaken hem getroffen heeft. Ahenobarbus!
Mevrouw.
Gaa, zoek hem, en breng hem hier. Waar is Alexas?
Hier, tot uwen dienst, Mevrouw. Maar ik zie Mynheer aankomen.
Ik wil hem niet aanzien. Volgt my. (Zy vertrekken allen, uitgenomen M. Antonius, de Bode, en het Gevolg van M. Antonius.)*
Fulvia, uwe Gemaalin was de eerste, die te veld trok.
Tegen myn broeder Lucius?
Ja, maar deeze oorlog was spoedig geëindigd, en naardien de tydsomstandigheden hen vrienden deed worden, vereenigden zy hunne benden tegen Caesar, wiens beter geluk in den oorlog hen by den eersten veldslag uit Italiën verdreef.
Wel nu, en wat nog erger?
De aart van eenig slecht nieuws besmet den verhaaler.
Wanneer die een gek of een schelm is. Gaa voort. Gedaane dingen blyven by my gedaan. [p. 12] Het is dus gelegen, dien, die my de waarheid zegt, alschoon de dood in zyn verhaal gelegen is, hoor ik aan alsof hy my vleide.
Labiënus, dit is eene slechte tyding, heeft met zyne Parthische benden de grenzen van klein Asiën uitgezet. Zyn overwinnende arendstandaard drilde van den Euphrates af, uit Syriën naar Lydiën, en Ioniën, terwyl....
Terwyl Antonius wilt gy zeggen.
Helaas, Mynheer!
Spreek rechtuit tegen my; verklein het algemeen gerucht niet, noem Cleopatra gelyk zy te Romen genoemd word. Bedien u van de uitdrukkingen van Fulvia, en hekel myne gebreken met alle de scherpheid, welke waarheid en kwaadaartigheid in staat zyn te uiten. Wanneer onze koele winden slapen brengen wy niets dan onkruid voort, en wanneer onze gebreken ons gezegd worden is zulks alsof wy beploegd worden. Vaarwel intusschen voor eenigen tyd.
Naar uw believen, Mynheer.
Wat nieuws van Romen? Spreek op daar gints.
De Bode van Sicyon, is die hier? (De eerste Bode vertrekt.)
Hy wacht op uw bevel.
Laat hem nader komen. Ik moet deeze sterke Egyptische banden breeken of myzelven by de verpanding verliezen. (Een andere Bode [p. 13] treed nader met een brief.) Wat brengt gy voor nieuws?
Fulvia, uwe Gemaalin is overleden.
Waar is zy gestorven?
Te Sicyon. Hoelang zy ziek geweest is, en wat meer van eenig belang voor u kan zyn, Mynheer, is in deezen brief begrepen. (Hy geeft den brief aan Antonius.)
Verlaat my. (De Bode vertrekt.)
Daar is eene edele ziel verscheiden! Dit heb ik dan begeerd! Het geen onze verachting eerst van ons verwyderd, dat wenschen wy naderhand dikwyls weder het onze te zyn; het tegenwoordig geluk door omwenteling daalende word eindelyk het tegengestelde van zichzelf; het is goed, als het voorby is; dezelfde hand, die het wegstiet, kon het terug getrokken hebben. Ik moet deeze betoverende Koningin verlaaten. Want myn afzyn baart nog duizend andere rampen behalven degeenen, die ik reeds weet. Wat nu gedaan, Ahenobarbus?
AHENOBARBUS. (Nader treedende.) |
Wat is uw begeeren, Mynheer?
Ik moet ten eerste van hier vertrekken.
Op zo eene wyze zyn wy allen moordenaars van onze vrouwen; wy zien hoe doodelyk eenige hardheid voor haar is; wanneer zy ons vertrek moeten toestaan, dan is sterven haar eerste woord.
Ik moest gegaan zyn.
Wanneer de gelegenheid het vereischt laat dan [p. 14] de vrouwen sterven. Het zou jammer zyn haar te verwerpen om eene beuzeling; maar in vergelyking met eene zaak van gewigt gesteld zynde moet men haar voor niets achten. Wanneer Cleopatra slechts het minste leed geschied, dan sterft zy op het oogenblik; ik heb haar wel twintigmaal zien sterven om zaaken van veel minder gewigt. Ik geloof voorzeker, dat er een zeker vuur in de dood gelegen is, dat een werk van barmhartigheid aan haar verricht, zo gemakkelyk en schielyk kan zy sterven.
Haare listigheid gaat alle begrip te boven.
Voorzeker neen, Mynheer; haare driften bestaan uit niets anders dan uit het fynste deel der liefde. Wy kunnen haare traanen en zuchten geene wateren en winden noemen, zy zyn grooter watervloeden en stormwinden, dan ooit een weêrwyzer kan aanduiden. Dit kan geene listigheid in haar zyn; indien dit zo is, dan verwekt zy regenbuijen zo wel als Jupiter.
Ik wenschte wel, dat ik haar nimmer gezien had.
o Mynheer, dan zoud gy een wonderbaar werkstuk onbezien gelaten hebben, en dit zou uwe reis in minachting gebragt hebben.
Fulvia is dood!
Hoe, Mynheer!
Fulvia is dood!
Wie, Fulvia?
Zy is dood.
[p. 15]
Welnu, Mynheer, offer dan de Goden een dankoffer; want wanneer het hunne Godheden behaagt de vrouw van een man weg te neemen, dan toonen zy aan den man de kleerenmaakers der aarde, hem daarmede vertroostende, dat wanneer de oude kleederen versleten zyn, er nog stof is om nieuwe van te maaken. Indien er niet meer vrouwen waren dan Fulvia, dan had gy inderdaad eene scheur gekregen, en dan zou het geval te beklaagen zyn; (doch) deeze droefheid word bekroond met vertroosting; uw oud hemd brengt u een nieuwen hemdrok voort; en waarlyk de traanen woonen in een uijen, die deeze smart kunnen afspoelen.
De bezigheid, welke zy in den staat gebragt heeft, kan myn afzyn niet langer lyden.
En de bezigheid, die gy hier gebragt hebt, kan niet buiten u; en wel voornaamelyk die van Cleopatra, welke geheelenal van u afhangt.
Niet meer onbezonnen antwoorden. Geef aan onze Bevelhebbers kennis van ons voorneemen. Ik zal de oorzaak van onze verhaasting aan de Koningin openbaaren, en van haar verlof krygen om te vertrekken. Want niet alleen de dood van Fulvia spreekt tot ons met sterke en dringende bewoordingen; maar daarenboven roepen de brieven van veelen onzer zaamengezworen kuipende vrienden ons naar huis. Sextus Pompejus durft Caesar braveeren, en is meester van de zee. Ons wispeltuurig volk, dat nooit zyne genegenheid schenkt aan hem, die dezelve verdient dan nadat hy en zyne verdiensten niet meer zyn, begint (in zyn hart) Pompejus den Grooten en alle zyne waerdigheden over te brengen op zyn zoon, Groot in [p. 16] naam en magt, en grooter dan die beiden door zyn moedig gedrag, ontdekt men in hem reeds den krygsman, wiens vermogen toeneemende, de aarde aan alle kanten zou kunnen in gevaar brengen. Daar broeit veel, dat even als het paardenhaair nog niets dan leven heeft, en geen vergif van eene slang. Maak onzen wil bekend aan hen, die onder ons geplaatst zyn; eisch van hen, dat zy spoedig van hier vertrekken.
VIERDE TOONEEL.
CLEOPATRA, CHARMIAN, IRAS, ALEXAS, en een weinig daarna, ANTONIUS. |
Waar is hy?
Ik heb hem nog niet gezien.
Gaa zien, waar hy is, wie by hem is, en wat hy doet. Maar, ik heb u niet gezonden. Als gy hem treurig vind zeg dan, dat ik dans; indien hy vrolyk is zeg, dat ik schielyk niet wel geworden ben. Spoed u, en kom haastig wederom.
My dunkt, Mevrouw, dat, zo gy hem tederlyk bemint, gy gantsch den rechten weg niet inslaat om hem te noodzaaken om hetzelfde te doen.
Wat moest ik dan doen, dat ik niet doe?
Geef hem toe in alles, dwarsboom hem in geene zaak.
Gy leert den rechten weg om hem te verliezen.
[p. 17]
Kwel hem dus maar niet te veel. Maar daar komt Antonius.
Ik ben ziek en zwak.
Ik schroom haar myn voorneemen te kennen te geeven.
Help my van hier, myne waarde Charmian, ik zal bezwyken. Het kan zo niet lang meer duuren, de krachten der natuur kunnen dit niet uitstaan. (Zy veinst in zwym te vallen)
Ach, myne waardste Koningin!
Ik bid u, gaa een weinig verder van my af.
Wat deert u toch?
Ik kan uit uwe oogen leezen, dat gy eenig goed nieuws gehoord hebt. Wat zegt de echte vrouw? Gy moet vertrekken; ik wenschte wel, dat zy u nooit verlof gegeven had om hier te komen! Laat zy niet zeggen, dat ik het ben, die u hier houd; ik heb geene magt over u. Gy zyt de haare.
De Goden weeten, dat....
o Nooit, nooit is eene Koningin zo zeer bedrogen geweest als ik; schoon ik reeds van den beginne af aan het verraad heb zien smeeden.
Ach, Cleopatra!
Hoe zou ik kunnen gelooven, dat gy de myne, en zulks oprechtelyk kunt zyn, ofschoon gy door [p. 18] uwe eeden de Goden op hunne troonen doet beeven, daar gy aan Fulvia trouwloos zyt? Welk eene buitenspoorige dolheid zich te laaten verstrikken door zulke mond-eeden, die onder het zweeren zich zelven verbreeken!
Myne waardste Koningin!
Ei, ik bid u, zoek toch geene voorwendsels voor uw vertrek, maar neem afscheid, en gaa heen; toen gy verzocht hier te moogen blyven toen was het tyd van spreeken, maar niet nu gy op uw vertrek aandringt. Eeuwigheid was in onze oogen en op onze lippen, geluk op ons gelaat verspreid; geen onzer zielsvermogens was zo gering, dat geene spruit van den hemel scheen. Dit is nog zo, of gy, de grootste krygsman van de waereld, zyt de grootste leugenaar geworden.
Wat zegt gy, Mevrouw?
Ik wenschte, dat ik uwe gestalte had, en gy zoud bevinden, dat er een hart in Egypten is.
Hoor my, Koningin! De volstrekte noodzaaklykheid der omstandigheden vordert myn dienst voor een korten tyd; maar geheel myn hart blyft by u, en geheel tot uwen dienst. Ons Italiën schittert van burgerlyke oorlogszwaarden; Sextus Pompejus nadert den mond van den Tiber. Gelykheid van twee inlandsche magten kweekt gevaarlyke verdeeldheden; de gehaaten, aangegroeid in magt, groeijen ook welhaast aan in s volks genegenheid; de veroordeelde Pompejus, vermoogend door den roem van zyn Vader sluipt langzaamerhand in het hart van hen, die niet gestaan hebben naar de tegenwoordige regeeringsform, welker getal dagelyks aangroeit; en de algemeene rust [p. 19] door stilte ziek geworden zal zich zuiveren door een wanhoopigen omkeer van zaaken. Hetgeen my meer in het byzonder betreft, en dat uwe toestemming tot myn vertrek voornaamelyk moet bevorderen is de dood van Fulvia.
Schoon de jaaren my niet kunnen vryspreeken van zotheid, kunnen zy zulks echter doen van kindsheid. Kan Fulvia sterven?
Zy is dood, Vorstin. Zie hier, en lees, zo het u behaagt, welke opschuddingen zy veroorzaakt heeft; en het laatst is het best; zie, wanneer, en waar zy gestorven is.
o Welk eene valsche liefde! Waar zyn nu de geheiligde flessen, die gy met waterstroomen van droefheid behoorde te vullen? Nu, nu zie ik uit de dood van Fulvia hoe de myne zou opgenomen worden.
Twist niet meer, maar bereid u om myne voorneemens aan te hooren; die stand zullen grypen, of gestaakt worden zo als gy dat zult goedvinden. Ik zweer by het geheiligd zonnevuur, dat het slib van den Nyl verlevendigt, dat ik van hier gaa als uw krygsman, en uw dienaar, gereed tot vreede en oorlog, zoals gy het zult goedvinden.
Ontryg my, Charmian, toe ras. Maar neen; laat het blyven; ik ben dan wel, en dan weder niet, even als de liefde van Antonius.
Waardste Koningin, vergeef het my! en beschouw te recht myne liefde, die eene loffelyke proef kan doorstaan.
Dit kan het lot van Fulvia my leeren. Ik bid u, [p. 20] keer u om, en schrei om haar; neem vervolgens afscheid van my, en zeg: Deeze traanen zyn gestort voor (de Koningin van) Egypten. Wel goed, speel dus ééne rol van volmaakte geveinsdheid, en laat die den schyn hebben van volmaakte oprechtheid.
Gy zoud myn bloed doen kooken. Niet verder.
Gy zoud wel beter kunnen doen; maar dit is zo al wel.
Ik zweer u by myn zwaard.
En schild. Wacht, hy zal het verbeteren; dit is nog het best niet. Zie eens, bid ik u, Charmian, hoe fraai staat de hevigheid der woede aan deezen Herculischen Romein.
Ik gaa u verlaaten, Koningin.
Myn waarde Heer, hoor nog één woord. Mynheer, gy en ik, wy moeten van elkanderen scheiden; maar dit is het nog niet. Mynheer, gy en ik hebben bemind, dit is het ook niet, en dat weet gy zelf wel; maar daar is iets, dat ik wilde zeggen; foei, myn kort geheugen! het is een tweede Antonius; ik heb alles vergeten!
Indien gy, o Koningin, de dwaasheid niet tot uw onderdaan had, dan zou ik u voor de dwaasheid zelve moeten houden.
Het is een zwaare last, zodanig eene dwaasheid, als deeze is, zo na aan het hart te draagen, als Cleopatra thans deeze draagen moet. Maar, Mynheer, vergeef het my; want myne gedachten dooden my zo ras zy niet behaaglyk zyn in uwe oogen. Uwe [p. 21] eer roept u van hier; wees derhalven doof voor myne niet beklaagenswaerdige dwaasheid; dat allen de Goden u hunnen bystand verleenen! Dat de gelaurierde overwinning steeds aan uw zwaard gehecht zy, en de zachte voorspoed voor uwe voeten gestrooid worde!
Laaten wy gaan, en laat onze scheiding zo naderen en wyken, dat gy, hier blyvende, echter my verzelt, en dat ik scheep gaande hier by u blyf. (Tegen het Gevolg) Volgt ons.
VYFDE TOONEEL.
Het Tooneel verbeeld eene zaal in het Paleis van Octavius Caesar te Romen.
CAESAR, LEPIDUS, en GEVOLG. |
CAESAR. (na een brief gelezen te hebben.) |
Hieruit kunt gy bespeuren, Lepidus, en in het vervolg daarop staat maaken, dat het niet een gebrek der Caesars is groote mededingers te haaten. Dit is het nieuws van Alexandriën; hy (Antonius) vischt, drinkt, banketteert, en verteert de lampen van den nacht in buitenspoorigheid; hy is niet manlyker dan Cleopatra; en de Weduwe van Ptolemeus is niet verwyfder dan hy. Hy gaf de boden naauwlyks gehoor, of verwaerdigde zich te gelooven, dat hy Medeheerschers had. Gy zult in hem een man vinden, die een kort begrip is van alle de ondeugden, die alle menschen volgen.
Ik kan evenwel niet denken, dat die groot genoeg zyn om alle zyne goede hoedanigheden uit te wisschen. Zyne gebreken zyn even als de stippen in het hemelgewelf, meest zichtbaar in de [p. 22] duisternis; zy zyn meer erflyk dan aangekocht; die hy niet kan gelyk verwisselen degeenen, die hy zelf gekozen heeft.
Gy zyt al te toegeevende. Laaten wy al eens stellen, dat het geen misslag is in het bed van Ptolemeus zich te wentelen; een Koningryk weg te geeven om een kortstondig vermaak te genieten; te zitten en om prys te drinken met een slaaf, by de straat te slingeren in den achtermiddag, en te banketteeren met deugnieten, die van zweet en onreinigheid stinken; zeg, dat hem dit niet onvoeglyk is; schoon het iemand van een zeldzaamen aart moet zyn, dien deeze dingen niet verachtelyk maaken, kan echter Antonius in geenen deele zyne dwaasheden verschoonen, daar wy zo groot een gewigt om zyne ligtheid moeten draagen. Wanneer hy enkel zyn ledigen tyd in wellust doorbragt, dan zou walging en uitdrooging van zyn gebeente hem zulks vergelden; maar zulk een tyd te verkwisten, die hem door den trommel van zyne spelen afroept, en even sterk spreekt als zyn eigen belang en het onze, dat is om uitgescholden te worden, even gelyk men jonge lieden scheld, die, schoon ryp in kennis, echter hunne ondervinding aan hun tegenwoordig vermaak verpanden, en dus tegen hun gezond oordeel opstaan. (Een bode treed binnen.)
Daar is weder meer nieuws.
Uwe bevélen zyn gevolgd; en van uur tot uur zal men u bericht geeven, edele Caesar, hoe het buiten staat. Pompejus is magtig ter zee, en het schynt, dat hy bemind is by de geenen, die Caesar uit vrees onderdaanig waren. De misnoegden komen weder op in de zeehavens, en volgens het zeggen dier lieden is hem groot ongelyk aangedaan.
[p. 23]
Dit had ik vooruit wel kunnen denken. Zelfs de allervroegste eeuwen leeren ons, dat men naar hem, die werkelyk is, gewenscht heeft tot dat hy er was; en dat hy, wiens geluk aan het ebben is, en die niet geliefd word dan wanneer hy geene liefde meer verdient, dan eerst in achting komt, wanneer men hem mist. Het groot lichaam van het algemeen is even als eene afgescheurde vlag, die op de golven dobbert, af en aan gaat, het afwisselend gety volgt, en enkel door gestadige beweeging zich zelve verslyt.
Caesar, ik kom u (daarenboven) melden, dat Menecrates en Menas, twee beruchte zeeschuimers, de zee in dwang houden, welke zy met vaartuigen van allerleije soort beploegen en doorklieven. Zy doen veele hevige invallen in Italiën; de kustbewooners zweeten bloed, wanneer zy slechts aan hen denken, en de fluksche jeugd staat tegen ons op; geen schip kan er uitloopen, want het is zo haast genomen als gezien; Pompejus naam doet meer nadeel dan de oorlog zou doen, zo men hem opentlyk tegenstond.
Verlaat toch uwe dartele brasseryen, Antonius! Toen gy eenmaal voor Mutina afgeslagen wierd, nadat gy de beide Burgemeesters Hirtius en Pansa geslagen had, toen volgde de hongersnood u op de hielen, dien gy standvastiglyk bevocht, schoon tederlyk en weeklyk opgevoed, met meer lydzaamheid, dan men, zelfs van een wilden, zou kunnen verwachten. Toen dronkt gy stinkend en begroeid moerassig water, waarvan zelfs de beesten zouden gewalgd hebben. Uw gehemelte kon toen de zuurste beziën van den doornachtigsten struik wel dulden; ja zelfs even als het hert, wanneer de sneeuw de weiden bedekt, hebt gy de basten der [p. 24] boomen gegeten. Op het Alpisch gebergte, zegt men, dat gy zulk vreemd vleesch gegeten hebt, dat anderen op het enkel gezicht daarvan zouden gestorven zyn; en dit alles, het kwetst uwe eer, dat ik het thans moet zeggen, hebt gy uitgestaan als een krygsman, zonder dat zelfs uwe wangen daardoor ingevallen zyn.
Het is groot jammer van den man.
Mogt zyne eigene schaamte hem naar Romen dryven! het is tyd, dat wy beiden ons in het veld vertoonen; en laaten wy ten dien einde oogenbliklyk den Raad doen vergaderen. Pompejus vordert door onze werkeloosheid.
Op morgen, Caesar, zal ik genoegzaam onderrecht zyn, om u een volkomen bericht te geeven van alles, dat ik ter zee, of te land kan uitvoeren om deeze tegenwoordige tydsomstandigheden het hoofd te bieden.
Dit zal ook myne bezigheid zyn tot onze zaamenkomst van morgen. Vaarwel.
Vaarwel Mynheer. Intusschen verzoek ik u, dat gy my hetgeen van buiten gehoord word gelieft mede te deelen.
Twyfel daar niet aan, Mynheer; Ik houd dit voor myn plicht.
[p. 25]
ZESDE TOONEEL.
Het Tooneel is te Alexandriën in het Paleis van Cleopatra.
CLEOPATRA, CHARMIAN, IRAS, MARDIAN. |
Charmian!
Mevrouw.
Toe schielyk, geef my Mandragora.
Waartoe, Mevrouw?
Om die groote tusschenruimte van tyd te kunnen doorslaapen, waarin Antonius afweezig is. Hy is weg.
Gy denkt te sterk op hem.
o, Het is verraad!
Neen, Mevrouw, dan kan ik niet gelooven.
Kom hier, gesneden Mardian!
Wat beveelt uwe Majesteit?
Niet dat gy voor my zult zingen. Want ik schep geen vermaak in iets, dat een gesneden bezit; het is een geluk voor u, dat, gy onmagtig zynde, uwe wispeltuurige gedachten u niet uit Egypten kunnen trekken. Gevoelt gy eenige aandoeningen?
Ja, genadigste Koningin.
[p. 26]
Inderdaad?
Neen, niet inderdaad, Mevrouw; want ik kan niets doen dan dat in alle eerbaarheid mag gedaan worden; maar echter heb ik sterke aandoeningen, en overdenk niet zelden wat Mars met Venus toch mag gedaan hebben.
o, Charmian, waar denkt gy, dat hy nu is? Staat hy, of zit hy? Of gaat hy? Of zit hy te paard? o Hoe gelukkig is het paard, dat Antonius draagt!*Houd u dapper, edel paard! weet gy wel wien gy draagt? Gy draagt een Atlas op wien de halve waereld rust, den arm en den helm van het menschdom. Nu roept, of zegt hy in zichzelven. ,,Waar is myne slang van den overouden Nyl? (want dus was hy gewoon my te noemen.) Thans voed ik my zelven met een allerbekoorlykst vergif. Denk aan my, die door de verliefde oogstraalen van Phoebus bruin, en door den tyd gerimpeld ben geworden. Kaalhoofdige Caesar, toen gy deezen grond betrad, toen was ik nog een lekker brokje voor een alleenheerscher; en de Groote Pompejus deed zyne oogen in myn voorhoofd wortel schieten; daar scheenen zyne oogwenken te ankeren; en daar scheen hy door het aanschouwen van zyn leven te sterven. (Alexas treed binnen.)
Heil zy u, Opperheerscheresse van Egypten!
Hoe weinig gelykt gy naar Antonius! Schoon uwe komst van hem als een groot tovermiddel u geheel* verguld heeft door haare aantrekkingskracht. Hoe staat het met myn dapperen Antonius?
[p. 27]
Het laatst, dat hy deed, myne waarde Koningin, was, dat hy, na veele herhaalde kussen, ook deeze kostbaare parel kuste. Zyne woorden zyn in myn hart geprent.
Myne ooren zullen die daaruit trekken.
,,Myn vriend, zeide hy, ,,zeg: Dat de standvastige Romein deezen schat, het voortbrengsel van een oester, toezend aan de groote Egyptische (Koningin), voor wier voet hy, om dit gering geschenk te verbeteren, veele koningryken als trappen rondom haaren magtigen troon zal nederleggen. Zeg, dat het gantsch Oosten haar als zyne Vorstin zal eeren. Hierop wenkte hy, en beklom terstond een rank paard, dat hem zo hoog opbeurde, dat alles, hetgeen ik hem zou kunnen geantwoord hebben; zo stom als het dier zelf voor hem geweest zou zyn.
Hoe was hy, vrolyk of bedroefd?
Even als het jaargetyde tusschen de beide uitersten van hitte en koude; hy was noch droevig, noch vrolyk.
Welk een juistverdeeld gemoedsgestel! Geef wel acht, Charmian. Hierin kent men den man. Let wel op. Hy was niet droevig, want dan zou zulks overgeslagen zyn op hen, die hun gelaat naar het zyne voegen. Hy was ook niet vrolyk, om hen dus aan te kondigen, dat zyn aandenken, en tevens zyne blydschap in Egypten gevestigd waren; maar hy was tusschen beiden; o hemelsche mengeling! Het zy dan, dat gy vrolyk of droevig zyt, de hevigheid van beide deeze driften maakt u bevallig, en dit gelukt geene andere [p. 28] menschen. Hebt gy myne postboden ontmoet?
Ja Mevrouw, zelfs meer dan twintig. Maar waarom zend gy er zoveel?
Hy, die geboren word op den dag, wanneer ik zal vergeeten naar Antonius te laaten verneemen, zal arm sterven. Geef papier, pen, en inkt, Charmian. Wees welkom, waarde Alexas. Heb ik Caesar wel ooit zo bemind, Charmian?
o Die dappere Caesar!
Mogt gy by eene tweede uitroeping van dien aart stom worden! Zeg liever: o Die dappere Antonius.
o Die heldhaftige Caesar!
By Isis, ik zal u de tanden aan bloed slaan, zo gy Caesar weder durft vergelyken met myn man der mannen.
Ik verzoek onderdaaniglyk om vergiffenis; ik zing slechts uw eigen lied.
Ja, dat zong ik in myne saladedagen; toen ik nog groen in oordeel was. o Gy koelbloedige, zo gy nog heden spreeken kunt gelyk ik toen sprak. Maar, kom aan, gaa met my, bezorg my papier en inkt; ik zal hem elken dag verscheidene groeten laaten doen, al zou ik Egypten ontvolken.
Einde van het Eerste Bedryf. |
[p. 29]
TWEEDE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL.*
Het Tooneel is in Siciliën.
S. POMPEJUS, MENECRATES, MENAS. |
Indien de groote Goden rechtvaardig zyn, dan zullen zy de zaak van den rechtvaardigsten man begunstigen.
Bedenk, edele Pompejus, dat zy niet altoos afslaan hetgeen zy uitstellen.
Terwyl wy als smeekers voor hunne troonen leggen, raakt de zaak, waarom wy bidden, door uitstel in verval.
Wy onkundigen smeeken hen dikwyls om ons eigen leed, hetgeen hun wys vermogen ons weigert tot ons best; en dus is het voordeel voor ons, dat onze gebeden niet verhoord worden.
Het zal my wel gelukken; het volk bemint my. en ik ben meester van de zee; myn vermogen is eene wassende maan, en myne voorspellende hoop zegt, dat die eens vol zal worden. Marcus Antonius zit in Egypten te banketteeren, en zal buiten geen twist zoeken; Caesar wint schatten, terwyl hy harten verliest; Lepidus vleit hen beiden, en word van beiden gevleid; maar hy bemint niet een van beiden. en niet een van beiden laat zich veel aan hem gelegen leggen.
Caesar en Lepidus zyn te veld getrokken, en voeren eene groote magt met zich.
[p. 30]
Van wien hebt gy dit? Het is niet waar.
Van Silvius, Mynheer.
Hy droomt; ik weet, dat zy beiden in Romen zyn, en uitzien naar Antonius; maar mogten alle de behoorlykheden der liefde, o wellustige Cleopatra, uwe reeds verbleekende lippen bevallig maaken! Laat de toverkracht zich met de schoonheid vereenigen, en dartelheid met die beide; sluit den brasser op in een perk van gastmaalen; houd zyne harsens in gestadige dampen; en gy, Epicurische koks, scherpt steeds zyne eetlust door nooit verzadigende sausen; laat slaapen en eeren zyne eer steeds doen terug wyken tot in den poel der bedwelming van Lethe! (Varius treed binnen) Wat brengt ons Varius?
Hetgeen ik u zeggen zal is allerzekerst. Marcus Antonius word alle oogenblikken in Romen verwacht. Nu hy uit Egypten vertrokken is, is hy ook in staat om eene verdere reis te doen.
Ik kon aan eene mindere zaak wel een beter oor geleend hebben. Ik dacht niet, Menas, dat deeze verliefde boeleerder, om een zo geringen oorlog den helm zou opgezet hebben; hy is tweemaal grooter krygsman dan de twee anderen. Maar laaten wy onze verbeelding des te hooger verheffen, en denken, dat de vrees voor ons in staat is om den nimmer van wellust verzadigden Antonius uit den schoot der Egyptische weduw te rukken.
Ik kan niet denken, dat Caesar en Antonius elkanderen zeer vriendelyk zullen ontmoeten. Zyne vrouw, die overleden is, heeft misdaan tegen [p. 31] Caesar; zyn broeder heeft denzelven beöorlogd; schoon hy, naar ik denk, niet door Antonius daartoe is aangezet geworden.
Ik weet niet, Menas, of geringe vyandschappen aanleiding tot grootere kunnen geeven. Indien het niet waar was, dat wy tegen hen allen opstaan, dan zou het niet onwaarschynlyk zyn, dat zy onder elkanderen oneenig zouden worden, want zy hebben elkanderen rede genoeg gegeven om het zwaard te trekken, maar of de vrees voor ons hunne scheuring niet zal aaneenhechten, en dien geringen twist doen ophouden, is ons nog onbekend. Laat het gaan zo als het de Goden behaagt! Hiervan hangt ons leven af, dat wy alle onze krachten inspannen. Komt, volgt my.
TWEEDE TOONEEL.
Het Tooneel is te Romen.
LEPIDUS, AHENOBARBUS. |
Myn waarde Ahenobarbus, het zal eene braave daad zyn. en die u tot voordeel zal gedyën, dat gy uwen Heer overhaalt tot het voeren van zachte en minzaame redenen.
Ik zal hem trachten over te haalen om te spreeken gelyk het Antonius betaamt; indien Caesar hem gaande maakt, laat dan Antonius uit de hoogte op Caesar nederzien, en eene taal voeren zo stout als Mars zelf. By Jupiter! indien ik den baard droeg van Antonius, hy zou vandaag niet afgeschoren worden.
Het is thans geen tyd voor huislyke oneenigheden.
[p. 32]
Alle tyden voegen voor de zaaken, die daarin geboren worden.
Maar geriinge zaaken moeten wyken voor grootere.
Niet, wanneer de geringe eerst komen.
Uwe taal is die der drift; maar, ik bid u, krab toch geene vonken op. Daar komt de edele Antonius. (Antonius en Ventidius komen op.)
En gints komt Caesar. (Caesar, Mecaenas, en Agrippa komen van een anderen kant op.)
Wanneer wy hier een goed vergelyk kunnen treffen, dan gaan wy naar de Parthen. Hoor hier, Ventidius!
Ik weet het niet. Mecaenas, vraag het Agrippa.
Edele Vrienden! Hetgeen ons vereenigde was eene zaak van het uiterste gewigt; laat derhalven geene mindere zaak ons vaneen scheuren. Laat het geen er niet wel gedaan mogt zyn van beide kanten bedaardelyk gehoord worden. Wanneer wy ons gering geschil in het openbaar betwisten, dan begaan wy een moord in de plaats van wonden te heelen. Daarom, edele Metgezellen, bid ik u ernstiglyk, raakt de gevoeligste punten in de zachtste bewoordingen aan; en laat geene heethoofdigheid de zaak erger maaken.
Gy spreekt zeer wel; indien wy aan het hoofd van onze legers stonden, dan zou ik dus laaten doen. (Hy maakt bewys als of hy de trompetten wilde doen blaazen.)
[p. 33]
Welkom in Romen.
Ik dank u.
Zet u neder.
Zet u eerst, Mynheer.
Als dat zo gaat.....
Ik zie, dat gy dingen kwaalyk neemt, die niet zo zyn, of die, al zo zynde, u niet aangaan.
Ik verdiende uitgelachen te worden, wanneer ik, of om niets, of om eene beuzeling my beleedigd zou rekenen, en wel voornaamelyk door u; maar nog meer zou ik zulks verdienen, zo ik ooit uw naam met eenige minachting noemde, wanneer ik geene rede had om uwen naam te noemen.
Maar, Caesar, wat ging u myn verblyf in Egypten aan?
Niet meer, dan myn verblyf hier in Romen u in Egypten aanging; maar echter, wanneer gy in Egypten my laagen legt, dan kan u verblyf aldaar my zekerlyk betreffen.
Wat verstaat gy door laagen leggen?
Gy kunt ligtelyk te vreden gesteld worden in het ontdekken van myne meening door hetgeen hier gebeurd is: Uwe echtgenoote en uw broeder hebben my bestreden; en gy waart het voorwendsel van dien twist; uw naam was hunne krygsleuze.
[p. 34]
Gy neemt de zaak verkeerd op; myn broeder heeft my in deeze daad nimmer betrokken. Ik heb hier naar vernomen, en bericht van alles gekregen door lieden, die het zwaard voor u getrokken hebben. Heeft hy niet veeleer myn gezag te gelyk met het uwe in minächting gebragt, en tegen myn zin dien oorlog aangevangen, onzer beider zaak even zeer haatende? Nopens dit alles hadden my ne brieven u behooren gerust te stellen. Derhalven, zo gy eene rede van twist zoekt, moet gy, naardien in dit geval niets gelegen is, dat daartoe aanleiding kan geeven, dit niet aanhaalen.
Gy pryst u zelven door my gebrek aan oordeel toe te schryven; maar gy bedient u van gezochte uitvluchten.
Neen, neen, dat is niet zo; ik weet, dat gy de gedachte niet ontkennen kunt, en hiervan ben ik verzekerd, dat ik, de voornaamste deelgenoot in de zaak, die hy bestreed, met geene onverschillige oogen dien oorlog kon aanzien, welke myne eigene rust verstoorde. Wat myne vrouw betreft, ik zou wel wenschen, dat gy eene had, die door denzelfden geest gedreven wierd. Het derde deel der waereld is het uwe, dat kunt gy met den ligtsten teugel dwingen, maar zodanig eene vrouw niet.
Ik zou wel wenschen, dat wy allen zulke vrouwen hadden, opdat allen de mannen met hunne vrouwen mogten te veld trekken.
Haare grilligheden, Caesar, waren zo onbuigzaam, dewyl die sprooten uit haar ongeduld, hetwelk daarenboven gantsch niet ontbloot was van staatkunde, dat die, dit moet ik met leedwezen bekennen, u ze- [p. 35] kerlyk ongerust moesten maaken; maar echter moet gy bekennen, dat ik daaraan geene schuld had.
Ik heb aan u geschreven, toen gy te Alexandriën u zelven verwaarloosde, en myne brieven ongelezen in uw zak staakt, en mynen afgezondenen met smaadredenen ongehoord terug zond.
Mynheer, hy overviel my toen ik een gastmaal gegeven had aan drie Koningen, en niet meer dezelfde was, die ik des voormiddags was geweest; maar den volgenden dag zeide ik hem zulks vanzelf, en dit was eveneens alsof ik hem om vergiffenis gevraagd had. Laat die man derhalven in ons geschil voor niets geacht worden, en, zo wy twisten willen, laaten wy dan hem buiten de zaak laaten.
Gy hebt één artikel van uw eed gebroken, en dit is iets, dat gy my nooit zult kunnen te last leggen.
Zacht, zacht, Caesar.
Neen, Lepidus, laat hem rechtuit spreeken; de eer is ongeschonden, waarover hy thans spreekt, zelfs ondersteld zynde, dat ik die gekwetst had. Maar, gaa voort, Caesar, meld my dat artikel van myn eed.
Dat gy my wapenen en bystand zoud geeven, wanneer ik er om verzocht. En beiden hebt gy my ontzegd.
Zeg liever, verzuimd; en wel ten tyde, dat vergiftigde oogenblikken my de kennis van myzelven ontroofden. Zoveel myne eer zulks lyden kan zal ik u myn berouw doen blyken; maar myne eerlyk- [p. 36] heid zal myne grootheid niet verkleinen; of myne magt zonder dezelve werken. Het is waar, dat Fulvia hier een oorlog berokkend heeft om my uit Egypten te trekken; waarvoor ik zelf, als de onkundige oorzaak om vergiffenis smeek, voor zó verre als myne eer het my toelaat in deeze zaak te zwichten.
Dat is edel gesproken.
Laat het u beiden behaagen, niet verder op de geschillen, die tusschen u plaats hebben, aan te dringen; het beste middel om die te vergeeten, is, dat de tegenwoordige nood u dringt om eensgezind te zyn.
Braaf gezegd, Mecaenas.
Of, indien gy slechts voor een korten tyd elkanderen vriendschap leent, dan kunt gy, zohaast gy niets meer hoort van Pompejus, dezelve weder terug neemen. Gy zult nog altoos tyd genoeg hebben om met elkanderen te twisten, wanneer gy niets anders zult weeten te doen.
Gy zyt niets meer dan een krygsman; spreek derhalven niet in deeze zaak.
Ik had vergeten, dat de waarheid steeds zwygen moet.
Gy doet deeze byeenkomst te kort, zwyg derhalven.
Gaat voort dan, gy overige meer bedaarde lieden.
Het onderwerp van zyne reden mishaagt my juist [p. 37] niet, maar zyne manier van spreeken; want het is onmooglyk, dat wy lang vrienden kunnen blyven, daar onze omstandigheden zulke verschillende werkingen vereischen. En echter, indien ik wist, dat er een hoep was, taai genoeg, om ons vereenigd te houden, dan zou ik dien van het eene einde van de waereld tot het andere gaan opzoeken.
Vergun my de vryheid van te moogen spreeken, Caesar.
Spreek rechtuit, Agrippa.
Gy hebt eene Zuster van moeders zyde, de bekoorlyke Octavia, en de groote Antonius is thans weduwnaar.
Zeg dat niet, Agrippa; indien Cleopatra dit hoorde, dan zou uw gezegde met recht van overyling beschuldigd worden.
Ik ben niet met haar gehuwd, Caesar; laat my derhalven Agrippa verder hooren spreeken.
Om u voor altoos vrienden te doen blyven; om u tot broeders te maaken, en om uwe harten met een onbreekbaaren band aaneen te verbinden, laat Antonius Octavia tot zyne Gemaalin neemen, wier schoonheid geen minderen echtgenoot vordert dan den uitmuntendsten van alle mannen; en wier deugd, en goede hoedanigheden sterker in haar voordeel spreeken dan iemand anders doen kan. Door dit huwelyk zullen alle geringe afgunstigheden, die nu groot schynen, en alle groote bevreesdheden, thans haar gevaar medebrengen, te niet gedaan worden. Waarheden zouden dan gewoone vertellingen zyn, daar nu de helft der vertellingen slechts waarheid is; haare genegenheid voor u beiden, zou [p. 38] uwe onderlinge genegenheid, en tevens de algemeene genegenheid ten gevolg hebben. Houd ten beste hetgeen ik hier gezegd heb, want het is een voorstel, dat rypelyk overdacht is, en geen vluchtige inval, en dat ik my verplicht achtte aan u beiden mede te deelen, dewyl het behoorlyk gewikt en gewogen is.
Zal Caesar spreeken?
Niet vóór dat hy gehoord heeft, hoe Antonius denkt over hetgeen reeds gesproken is.
Welk vermogen heeft Agrippa om zyn woord gestand te doen, indien ik eens zeide, Agrippa, het zy zo?
Het vermogen van Caesar en het vermogen van deezen op Octavia.
Nimmer moet my de geringste zweem van verhindering tegen dien goeden voorslag, welke zich zo schoon voordoet, in gedachten komen! Geef uwe hand; bevorder dit middel van verzoening, en laat van dit oogenblik af de broederlyke liefde onze harten beheerschen, en onze gewigtige voorneemens bestieren!
Daar is myne hand; ik beloof u eene zuster, die nooit eenig broeder zo lief kan hebben als ik. Zy leeve om deelgenoote te zyn van onze heerschappyen, en van onze harten, en laat van nu af aan onze vriendschap nooit weder weg vluchten!
Daar slaa geluk toe! Het zy zo!
Ik dacht myn zwaard niet tegen Pompejus te [p. 39] trekken; want hy heeft my nog onlangs groote en buitengewoone beleefdheden bewezen. Ik moet hem daarvoor gaan bedanken; want anderzins zou myne erkentenis daardoor lyden; maar dat gedaan zynde zal ik hem ten stryd uitdaagen.
De tyd roept ons; wy moeten thans Pompejus opzoeken, of hy zal ons opzoeken.
Waar is hy gelegerd?
By het Miseensche gebergte.
Hce is het met zyne landmagt?
Dezelve is groot, en neemt nog dagelyks toe, en ter zee is hy volstrekt meester.
Zo gaat het gerucht. Ik wenschte wel, dat wy te zaamen gesproken hadden! Laaten wy allen mooglyken spoed maaken; doch laaten wy echter, éér wy onze wapenen aangorden, de zaak voltrekken, waarvan wy gesproken hebben.
Met de grootste blydschap; en ik verzoek u myne zuster te gaan zien, werwaarts ik u aanstonds zal geleiden.
Laaten wy uw gezelschap niet derven, Lepidus.
o Edele Antonius, geene ziekte zelve zou in staat zyn om my tegen te houden. (Zy vertrekken onder het blaazen der Trompetten.)
[p. 40]
DERDE TOONEEL.
MECAENAS, AHENOBARBUS, AGRIPPA. |
Welkom uit Egypten, Mynheer,
o Mecaenas! Tweede ziel van Caesar. En gy ook myn waerdige vriend Agrippa!
Myn waarde vriend Ahenobarbus!
Wy hebben rede om ons te verblyden, dat de zaaken zo wel zyn afgelopen. Gy schynt het goed gehad te hebben in Egypten.
Ja, Mynheer, wy sliepen des daags buitenspoorig, en maakten al drinkende van den nacht een dag.
Is het waar, dat daar agt wilde zwynen gebraden wierden tot een ontbyt voor twaalf persoonen?
o, Dat is zoveel als eene vlieg by een arend; wy hebben nog veel wonderbaarder gastmaalen gehad, die beter verdienen aangetekend te worden.
Zy is eene alverwinnende vrouw, indien het gerucht waar is.
Toen zy Marcus Antonius voor de eerstemaal ontmoette, boeide zy zyn hart; dit was op den vloed Cydnus.
Ja, daar verscheen zy (in haare volle pracht), [p. 41] of myn boodschapper is zeer vindingryk in haar voordeel geweest.
Ik zal u alles verhaalen: Het jacht, waarin zy zat, glinsterde, als een brandende troon in het water; het achterschip was van geslagen goud, de zeilen van purper, en zó welriekende, dat de winden op dezelven verliefden; de riemen waren van zilver, die op den toon der fluiten slag hielden, en maakten dat het water, dat zy kliefden; haar snel navolgde als verliefd op haare slagen. Wat haare persoon betreft, dezelve verarmt zelfs de heerlykste beschryving; zy lag onder een paveljoen van geweven gouddraad overdekt, en overtrof in levendige schildery het schildery van die Venus, waarin wy zien, dat de verbeeldingskracht de natuur overtroffen heeft. Aan elke zyde van haar stonden schoone jongelingen, met kuiltjes in de wangen, als glimlachende minnegoden, met veelverwige waaijers, welker wind de tedere kaaken scheen te doen gloeijen, die zy verkoelden, en dus te niet te doen dat dezelve gedaan had.
Hoe vreemd moet dit Antonius voorgekomen zyn!
Haare staatjuffers, even als zoveele Nereïden en Najaden zagen haar naar de oogen, en betoonden haar byna goddelyke eerbewyzingen. Aan het stuur scheen eene Sirene te staan; het zyden touwwerk swol by het aanraaken der bloemzachte handen, die zich om stryd bëyverden om haar te dienen. Uit het jacht rees een sterke welriekende geur, die zyn aangenaamen lucht langs den nabygelegenen oever verspreidde. De stad stortte al haar volk uit haar te gemoete. En Antonius op het marktplein op een troon gezeten bleef geheel alleen, en fluitte in de lucht, die, zo de afkeer van het ledige
[p. 42]
haar niet terug gehouden had, ook mede zou gegaan zyn om op Cleopatra te staaroogen, en dus eene gaaping in de natuur gemaakt hebben.
Welk eene zeldzaame Egyptische vrouw!
Toen zy geland was zond Antonius een bode aan haar om haar ten avondmaal te verzoeken; doch zy gaf ten antwoord: Dat het beter zou zyn, dat hy haar gast wierd; en onze beleefde Antonius, uit wiens mond geene vrouw nog ooit een weigerend antwoord heeft gehoord, begaf zich, na voor het minst wel tienmaal geschoren te zyn, naar het feest; en betaalde zyn gelag met zyn hart voor het eene slechts zyne oogen genoten hadden.
o Koninglyke Overspeelster! Zy maakte, dat de groote Caesar zyn zwaard op haar bed aflegde; hy zaaide, maar zy maaide.
Ik zag haar eens veertig schreden verre langs de openbaare straat huppelen; en hierdoor buiten adem geraakt sprak en stamelde zy zó bevallig, dat dit gebrek haare volmaaktheden vermeerderde, en dat zy ademloos kracht scheen uit te ademen.
Nu zal Antonius haar echter voor altoos moeten verlaaten.
Neen, dit zal hy nimmer doen. De jaaren kunnen haar niet doen verwelken, of de gewoonheid haar van haare oneindige nieuwe vonden berooven; andere vrouwen verzadigen de lusten, die zy voeden, maar zy scherpt den honger, wanneer zy dien op het meest voldoet. Want de slechtste daaden worden by haar zódanig, dat de heilige priesters haar zelfs nog hunnen zegen geeven, wanneer zy zich daarmede besmet heeft.
[p. 43]
Indien schoonheid, verstand, en zedigheid Antonius kunnen boeijen, dan heeft hy in Octavia een gelukkig lot getrokken.
Laaten wy gaan. Waarde Ahenobarbus, wees myn gast, zolang gy hier (in Romen) vertoeft.
Met zeer veel dank, Mynheer. (Zy vertrekken.)
ANTONIUS en CAESAR, met OCTAVIA tusschen hen beiden, op het Tooneel komende.
De waereld, en myn gewigtig ampt zullen my van tyd tot tyd van uwen boezem rukken.
OCTAVIA.
En dien tyd zal ik altoos besteeden met myne kniën in den gebede voor de Goden te buigen om uw geluk van hen af te smeeken.
Goeden nacht, Mynheer. Waarde Octavia, zoek myne gebreken niet op in het boek der geruchten van de waereld, ik heb totdusverre niet naar behooren geleefd, maar myn toekomend gedrag zal volkomen regelmaatig zyn. Goeden nacht, myne waarde Gemaalin!
OCTAVIA,
Goeden nacht, Mynheer.
Insgelyks goeden nacht. (Caesar en Octavia vertrekken.)
[p. 44]
DERDE TOONEEL.
ANTONIUS, en een WICHELAAR.
Welnu, kameraat, wenscht gy ook weder in Egypten te zyn.
Ik wenschte wel, dat ik nimmer daarvandaan, of gy hiernaartoe gekomen waart.
Geef my rede daarvan, zo gy kunt.
De goddelyke inblaazing leert my dit, maar myne tong kan het niet uiten; maar spoed u weder naar Egypten.
Zeg my; wiens geluk zal hooger stygen, her myne of dat van Caesar?
Het geluk van Caesar; derhalven bid ik u, o Antonius, kies zyne zyde niet. Uw Daemon, die geest van u, welke u regeert, is edel, dapper, verheven, onnavolgbaar, daar die van Caesar zulks niet en is. Maar wanneer hy hem nadert dan word u schutsengel enkel vrees, dewyl hy overmagtigd is, daarom maak dat er steeds genoegzaame tusschenruimte tusschen u beiden blyft.
Zeg dit niet meer.
Tegen niemand dan u, en niet meer dan eens. Welk spel gy ooit met hem zult aanvangen, wees verzekerd, dat gy altoos verliezen zult; en door zyn natuurlyk geluk slaat hy u overal, in weêrwil der ongelykheid; uw glans word beneveld, wanneer hy denzelven beschynt. Ik zeg het nogmaals, uw geleigeest is steeds bevreesd om u
[p. 45]
te bestieren in zyne tegenwoordigheid; maar zoras hy weg is, dan is dezelve edel.
Gaa van hier. Zeg aan Ventidius, dat ik hem spreeken wil. (De Wichelaar vertrekt.) Ik zal hem naar de Parthen zenden, Het zy dan kunst of toeval, de Wichelaar heeft de waarheid gesproken. Tot zelfs de dobbelsteenen zyn Caesar gehoorzam, en in allen onzen spélen moeten myne beter overlegde listen voor zyn geluk onderdoen, wanneer wy looten wint hy altoos; zyne haanen blyven altoos meester in den kamp schoon hunne magt minder is; en zyne kwartels overwinnen de mynen, schoon ongelyk in magt. Ik* zal weder naar Egypten gaan; want, schoon ik dit huwelyk heb aangevangen ter bevordering van myne rust, myn eenig vermaak is echter in het Oosten. (Ventidius komt op.) Kom aan, Ventidius, gy moet naar Parthiën, uw bevelbrief legt gereed; gaa met my om dien af te haalen. (Zy vertrekken.)
LEPIDUS, MECAENAS, en AGRIPPA,
(Op het Tooneel komende.)
Maakt u niet meer verlegen. Ik bid u, volgt met allen spoed uwe Veldheeren na.
Mynheer, zohaast zal Antonius niet de afscheidskus aan Octavia gegeven, of wy zullen volgen.
Wy zullen volgens het denkbeeld, dat ik van de reis heb, éér aan het (Miseensch) gebergte zyn dan gy, Lepidus.
[p. 46]
Gy kunt korter weg neemen, myne zaaken dwingen my een omweg te kiezen; gy zult het my twee dagreizen afwinnen.
MECAENAS en AGRIPPA.
Veel geluk, Mynheer.
Vaart wel.
VYFDE TOONEEL.
Het Tooneel is te Alexandriën in het Paleis van Cleopatra.
CLEOPATRA, CHARMIAN, IRAS, ALEXAS. |
Verschaft my muziek; muziek is de zielespys voor ons, die in de liefde handelen.
Hola! Muzikanten, hola! (Mardian de Gesnedene treed binnen.)
Laat het maar blyven, komt, gaan wy naar de billardtafel; kom met my, Charmian.
Myn arm doet my zeer; speel liever met Mardian.
Eene vrouw kan even goed speelen met een gesnedenen als met eene vrouw. Kom, vriend, gy zult met my speelen.
Zo goed als ik kan, Mevrouw.
Wanneer de goede wil gebleken is, dan mag de daader, schoon hy te kort schiet, vry vergiffenis vraagen. Ik begeer nu niet een van beiden. [p. 47] Geef my myne hengelroede, wy zullen naar de rivier gaan, daar zal ik, terwyl de muziek ons van verre verzelt, taanverwiggevinde visschen verschalken; myn gebogen hoek zal in hunne slymige kieuwen hechten; en als ik hen ophaal, dan zal ik denken, dat elke visch een Antonius is, en by my zelve zeggen: Ohó! gy zyt gevangen.
Dat was recht kluchtig toen gy eens onder het hengelen met hem wedde, en een duiker hem een ingezouten visch aan den vishaak hechtte, dien hy met veel drift ophaalde.
Ja, ten dien tyd! o Hoe kunnen de tyden veranderen! Toen lachte ik hem zyn geduld ten einde; en nog denzelfden nacht lachte ik wederom zodanig, dat hy zyn geduld wederkreeg; en den volgenden ochtend, nog voor het negende uur, dronk ik hem naar bed; toen trok ik hem myne kleederen en myn sluijer aan, en gordde zyn Philippisch zwaard op myne zyde. o, Een bode uit Italien! (Een Bode komt op.) Stort spoedig uwe vruchtbaare tydingen in myne ooren, die langen tyd gesloten zyn geweest.
o Mevrouw! Mevrouw!
Is Antonius dood? Zo gy deeze tyding medebrengt, dan vermoord gy uwe Koningin; maar zo gy hem my meld als vry en wel, zie hier dan goud tot uwe belooning, en myne blaauwgeäderde hand om te kussen; eene hand, die Koningen al beevende gekust hebben.
Vooreerst, Mevrouw, kan ik u melden, dat hy wel is.
Zie daar nog meer goud. Maar, vriend, let wel, [p. 48] wy zyn gewoon ook van de dooden te zeggen, dat zy wel zyn; indien gy dit hierdoor verstaat, dan zal ik het goud, dat ik u gegeven heb doen smelten en het in uwen kwaade tyding brengenden mond doen gieten.
Genadigste Mevrouw, hoor my toch!
Wel nu, gaa voort. ik zal u hooren; schoon uw gelaat my niet veel goeds voorspelt. Indien Antonius vry en gezond is, waartoe dient dan dat droefgeestig gelaat by het verkondigen van eene zo aangenaame tyding? En zo hy niet wel was, dan zoud gy komen als eene Furie met slangen bekroond, maar niet als een gewoonlyk mensch.
Behaagt het u my aan te hooren?
Ik had voorgenomen u te slaan, zelfs éér gy begond te spreeken. Maar evenwel, wanneer gy my zegt, dat Antonius leeft, dan ben ik te vreden; of, (zo gy my zegt) dat hy goedvriend is met Caesar en niet zyn gevangen, dan zal ik u plaatsen in een regen van stofgoud, en kostbaare paarlen op u doen hagelen.
Mevrouw, Antonius vaart wel.
goed gezegd.
En is goedvriend met Caesar.
Gy zyt een braaf man.
Caesar en hy zyn grooter vrienden dan ooit te vooren.
Vertrouw, dat ik uw fortuin zal maaken.
[p. 49]
Maar, Mevrouw.....
Ik kan dat ,,Maar niet dulden; het doet al het voorgaande goed te niet; dat Maar is een cipier, die een afgryslyken misdaadigen uitbrengt. Echter bid ik u, vriend, dat gy den gantschen voorraad van uwe nieuwstydingen voor myne ooren ontpakt, zowel het kwaad als het goed. Gy zeide, dat hy goedvriend was met Caesar, gezond, en zeide gy, vry.
Neen, Mevrouw, vry heb ik niet gezegd. Hy is verbonden met Octavia.
Tot welk een goed einde?
Tot het best einde in het bed.
Ik verbleek (van schrik) Charmian.
Mevrouw, hy is gehuwd met Octavia.
De allerdoodelykste pest kome over u! (Zy slaat hem dat hy nedervalt.)
Genadige Mevrouw, heb geduld!
Spreekt gy nog? (Zy slaat hem weder.) Pak u weg, vervloekte schelm, of ik zal uwe oogen als ballen met myne voeten wegschoppen; en u de haairen uit het hoofd plukken; (Zy scheurt hem by de haairen heen en weder.) Gy zult met yzerdraaden gegeesseld, en vervolgens in zout gekookt worden, om langzaamerhand in de heetwordende pekel van smart te vergaan.
[p. 50]
Genadige Mevrouw, ik, die u de tyding kom brengen, ik heb dit huwlyk niet gemaakt.
Zeg, dat het niet waar is, en ik zal u eene landvoogdy schenken, en uw lot benydenswaerdig maaken; de slagen, die gy ontfangen hebt, zullen ver giffenis voor u verwerven, omdat gy my tot woede vervoerd hebt, en ik zal u alles schenken, dat uwe bescheidenheid ooit van my kan vorderen.
Hy is gehuwd, Mevrouw.
CLEOPATRA. (Een dolk trekkende.) |
Schelm, gy hebt reeds te lang geleefd!
Waarlyk dan gaa ik loopen; wat wilt gy doen, Mevrouw, ik heb immers geene schuld? (Hy loopt heen.)
Myne waarde Mevrouw, bedwing u zelve, de man is onschuldig.
Alle onschuldigen ontkomen juist den dondersteen niet. Dat Egypten in den Nyl versmelte; dat al het tamme vee in slangen en adderen verkeere! Roept den slaaf wederom; schoon ik dol ben zal ik hem echter niet byten. Roept hem.
Hy is bevreesd om te komen.
Ik zal hem geen leed doen. Deeze handen hebben zich zelve onteerd, door een geringer, dan ik zelve ben, te slaan, dewyl ik myzelve daartoe oorzaak heb gegeven. Kom weder hier, vriend! (De Bode komt wederom.) Schoon het niet oneerlyk is, is het echter niet goed kwaade tyding te brengen. Geef aan eene blyde boodschap vry een [p. 51] leger tongen, maar laat kwaade tydingen haare eigen boden zyn, als zy gevoeld worden. ===
Ik heb slechts myn plicht gedaan, Mevrouw.
Is hy getrouwd? Ik kan u niet meer haaten dan ik doen zal, wanneer gy weder Ja zegt.
Hy is getrouwd, Mevrouw.
Dat u de Goden straffen! Blyft gy het nog staande houden?
§Moet ik dan liegen, Mevrouw?
Achi Ik wenschte wel, dat gy het thans deed; al moest half Egypten daarvoor verzinken, en een poel voor geschubde slangen worden! Gaa heen; pak u hiervandaan! Schoon gy het aangezicht van Narcissus had zoud gy nog allerafschuwelykst in myne oogen zyn; hy is dan getrouwd?
Ik smeek uwe Majesteit om vergiffenis.
Is hy getrouwd?
Word niet beleedigd, daar ik niet getracht heb u te beleedigen. Dat gy my zoud straffen voor datgeen, waartoe gy zelve my genoodzaakt hebt, zou ten hoogste onbillyk schynen. Hy is getrouwd met Octavia.
Helaas! Dat zyne misdaad u tot een schelm moest maaken! U, die zyt.... Wat zyt gy niet?.... Gy zyt dan zeker van uwe zaak? Pak u weg; de waaren, die gy van Romen medegebragt hebt zyn te duur voor my; houd die voor u zelven, [p. 52] en wees (voor eeuwig) ongelukkig daarmede. (De Bode vertrekt.)
Geduld, myne waarde Mevrouw!
Door Antonius te pryzen heb ik Julius Caesar gelaakt.
Ja, zeer dikwyls, Mevrouw.
Thans word ik daarvoor beloond; breng my van hier, ik word flaauw. Ach! Charmian, Iras. Het heeft niets te beduiden. Gaa, Alexas, zoek den knaap weder op, beveel hem, dat hy u de gedaante van Octavia beschryve, haare jaaren, haare geaartheid; laat by de kleur van haare haairen vooral niet achterlaaten. Breng my schielyk bescheid. Laat hy voor eeuwig gaan, neen, laat hy wederkeeren, Charmian, schoon hy van den eenen kant (voor my) de gedaante heeft van eene Medusa, schynt hy van den anderen kant echter een Mars; ik beveel u, Alexas, dat gy my komt verslag doen, hoe lang zy is. Beklaag my, Charmian, (in uw hart,) maar zeg my niets. Geleid my naar myne kamer.
[p. 53]
ZESDE TOONEEL.
Het Tooneel is op de kust van Italiën by het Miseensch Gebergte.
Van de eene zyde komen POMPEJUS, MENECRATES, en MENAS, met een gevolg van Krygslieden, onder het geluid van Trommelen en Trompetten. Van den anderen kant, CAESAR, M. ANTONIUS, LEPIDUS, AHENOBARBUS, MECAENAS, AGRIPPA insgelyks aan het hoofd van hunne Krygsknechten, en onder het geluid van Trommelen en Trompetten. |
Gy hebt myne gyzelaars ontfangen, en ik de uwen; en dus kunnen wy eerst met elkanderen in zekerheid spreeken, vóór dat wy slag leveren.
Het is allergevoeglykst, dat wy eerst tot een gesprek komen; en daarom hebben wy onze besluiten vooruit by geschrifte (aan u) toegezonden; in dien gy die overwogen hebt, geef ons dan te kennen, of die in staat zyn om u uw misnoegd zwaard in de schede te doen steeken, en naar Siciliën te doen terug voeren zoveele schoone en ryzige jongelingen, waarvan de meesten anders hier zullen moeten omkomen.
Ik wend thans myne redenen tot u, doorluchtig drietal, opperste Raaden der uitgestrekte aarde, Opperstedehouders der Goden. Ik kan niet begrypen, dat het myn Vader aan wreekers ontbreeken zou, zolang hy nog een zoon en vrienden heeft; daar Julius Caesar, wiens geest aan den braaven Brutus verscheen by Philippi, u voor hem zag stryden. Wat was het, dat den bleeken en zieklyken Cassius tot eene zaamenzweering aanspoorde? En wat bewoog u, roemruchtige, en waare Ro- [p. 54] mein, edele Brutus, met de overige gewapenden dienaars der bekoorlyke Vryheid, om het Capitool (met bloed) te drenken, wat anders, dan één man, maar inderdaad een man? En dit zelfde is de oorzaak, waarom ik eene vloot uitgerust heb, onder wier gewigt de vertoornde Oceaan opbruischt, waarmede ik de ondankbaarheid dacht te straffen, welke het spytig Romen aan myn doorluchtigen Vader betoond heeft.
Gaa uw gang.
Pompejus, uwe zeilen kunnen ons niet bevreesd maaken. Wy zullen op zee met elkanderen spreeken. Gy weet, hoeverre wy u te land overweldigen.
Te land, ik beken het, hebt gy myns Vaders huis overweldigd. Maar, dewyl de koekoek niet voor zichzelven bouwt, moogt gy daarin blyven zolang gy kunt.
Wees zo goed, en zeg ons voor het tegenwoordige; hoe neemt gy de aanbiedingen op, die wy aan u gedaan hebben?
Dit is de hoofdzaak.
Waartoe gy niet moet overgehaald worden, maar onderzoeken of dezelve verdient aangenomen te worden.
En welke gevolgen het zou kunnen hebben naar meer vermogen te staan.
Gy hebt my Siciliën en Sardiniën aangeboden, onder voorwaarde, dat ik de zee van roovers zou zuiveren, en jaarlyks eene bepaalde hoeveelheid
[p. 55]
koorn naar Romen zenden; en zo ik hierin wilde toestemmen, dan zouden wy met zwaarden zonder scherren, en schilden zonder builen van elkanderen kunnen scheiden, en naar huis keeren.
Dit is ons aanbod.
Weet dan, dat ik hier gekomen ben als een man bereid om uwe aanbieding aan te neemen; maar Marcus Antonius heeft my eenigzins onvergenoegd gemaakt. Schoon ik den roem van de daad door het verhaal derzelve verlies, moet gy echter weeten, dat, toen Caesar en uw Broeder in oorlog waren, uwe Moeder by my in Siciliën kwam, daar ik haar vriendelyk welkom geheten heb.
Ik heb dit gehoord, Pompejus, en heb my rypelyk bedacht over eene milde dankerkentenis, die ik u verschuldigd ben.
Geef my de hand, Mynheer; ik had niet gedacht u hier te zullen ontmoeten.
De Oostersche bedden zyn zacht, en ik heb het u te danken, dat ik schielyker vandaar ben terug gekeerd, dan ik voorgenomen had; want ik heb daarby gewonnen.
Gy zyt veranderd zedert ik u de laatste maal gezien heb.
Het kan zyn; ik weet niet welke trekken de tegenspoed op myn gelaat getekend heeft, maar (dit weet ik) myn hart zal nimmer deszelfs onderdaan zyn.
Wees welkom hier.
[p. 56]
Ik hoop ja, Lepidus. Wy zyn dan overeengekomen. Ik bid ulieden laat deeze overeenkomst geschreven en met onze zegels bekrachtigd worden.
Dit is het eerst, dat er zal worden gedaan.
Laaten wy nu elkanderen onderling beurtelings vergasten, éér wy scheiden; en laaten wy looten wie de eerste zal zyn.
Die zal ik zyn, Pompejus.
Neen, Antonius, wy zullen er om looten; maar, hetzy gy de eerste of de laatste zyt, uwe uitgezochte Egyptische lekkernyën zullen zekerlyk den voorrang behouden; ik heb gehoord, dat Julius Caesar vet geworden is door daar te banketteeren.
Gy hebt veel gehoord.
Myne meening is goed, Mynheer.
En gy weet goede woorden te vinden om die uit te drukken.
Ik heb dat zo gehoord, en daarenboven heb ik vernomen, dat Apollodorus voerde....
o Spreek daar niet meer af, dat heeft hy gedaan.
Eilieve, en wat heeft hy dan gedaan?
Hy heeft eene zekere Koningin op een rustbed naar Caesar doen voeren.
[p. 57]
Nu herken ik u. Hoe vaart gy, oude Krygsman?
Wel; en ik denk, dat ik nog lang wel zal blyven; want, naar ik hoor, hebben wy nog vier gastmaalen te wachten.
Geef my uwe hand; ik heb u nimmer gehaat; ik heb u zien stryden, en uwe dapperheid dikwyls benyd.
Mynheer, ik ben u nooit zeer genegen geweest; maar ik heb u dikwyls geprezen in voorvallen, daar gy tienmaal meer lof verdiende dan ik u geeven kon.
Maak gebruik van uwe openhartigheid, dezelve misstaat u niet. Ik verzoek u allen te gast aan boord van myn schip; gaa voor, Mynheer.
ALLEN.
Wys ons den weg, Mynheer.
Welaan! (Zy vertrekken allen, behalven Abenobarbus en Menas.)
MENAS. (stil.)
Uw Vader zou uooit in dit besluit gestemd hebben, Pompejus. (Overluid) Wy hebben elkanderen meer gezien, Mynheer.
Op zee, denk ik.
Zo is het, Mynheer.
Gy hebt u wel gedragen te water.
En gy te land.
[p. 58]
Ik ben genegen om een ieder te pryzen, die my pryst; schoon niemand ontkennen kan hetgeen ik te land gedaan heb.
Of ik te water.
Echter is er iets, dat gy wel moogt ontkennen voor uwe eigene veiligheid; Gy zyt een groote roover op zee geweest.
En gy op het land.
In dat geval ontken ik myn landdienst; maar, geef my uwe hand, Menas. Indien uwe oogen daartoe volmagt hadden, dan zouden zy hier twee dieven kunnen vinden, die elkanderen omhelzen.
De aangezichten van alle mannen zyn oprecht; hoe ook hunne handen moogen zyn.
En evenwel is er niet eene schoone vrouw (te vinden,) die een oprecht aangezicht heeft.
(Dit is) geen kwaadspreeken; (want) zy steelen harten.
Wy waren hier gekomen om u te bevechten.
Wat my betreft, het doet my leed, dat het op drinken uitgelopen is. Pompejus zal deezen dag zyn geluk weglachen.
Zo dat gebeurt, dan zal hy het nooit weder terug kunnen schreijen.
Gy hebt zo even gezegd, Mynheer, dat wy
[p. 59]
Antonius hier niet te gemoet zagen; maar zeg my nu eens, of hy gehuwd is met Cleopatra?
Caesars zuster heet Octavia.
Gy hebt gelyk, Mynheer, zy was de Gemaalin van Cajus Marcellus.
En nu is zy die van Marcus Antonius.
Wat zegt gy Mynheer?
Het is inderdaad waar.
Dan zyn Caesar en Hy voor eeuwig aan elkanderen vereenigd.
Indien ik verpligt was myn gevoelen over deeze eenigheid te zeggen, dan zou ik eene gantsch andere voorzegging doen.
Myns bedunkens heeft de staatkunde van dat onderwerp meer daarin gedaan dan de liefde der wederzydsche partyën.
Dit is myn gevoelen ook. Maar gy zult bevinden, dat de band, die thans hunne vriendschap schynt aaneen te knoopen, juist de strop zal zyn om dezelve te verworgen. Octavia is godvruchtig, koel, bedaard, en stil in haaren omgang.
Wie zou niet gaarne zulk eene vrouw willen hebben?
Een ieder, behalven hy, die zelf niet zo is; en die is Marcus Antonius. Hy verlangt al weder naar zyn Egyptisch gastmaal; dan zullen de zuchten van Octavia het vuur in Caesar aanblaazen, en dan zal
[p. 60]
het, gelyk ik gezegt heb, blyken, dat datgeen, hetwelk thans de kracht van hunne vriendschap schynt te zyn, de onvermydelyke oorzaak van hunne verandering word. Antonius zal zyne genegenheid laaten werken daar die reeds gevestigd is; hy trouwde hier alleen (om) eene goede gelegenheid.
Dat zou wel kunnen zyn. Kom, Mynheer, gaat gy mede naar boord? Ik zal u eens toedrinken.
En ik zal u bescheid doen, Mynheer. Wy hebben in Egypten goed onze keelen leeren gebruiken.
Kom, laaten wy gaan.
ZEVENDE TOONEEL.
Het Tooneel is in de Kajuit der Galei van Pompejus.
(Men hoort muziek, en twee Bedienden komen de gerechten voor den maaltyd op tafel brengen)
EERSTE BEDIENDE.
Hier zullen zy byeenkomen, vriend; sommigen van hen zyn reeds planten, wier wortels vergaan zyn, en die door den geringsten wind zullen omverre gewaaid worden.
TWEEDE BEDIENDE.
Lepidus heeft reeds eene sterke kleur.
EERSTE BEDIENDE.
Zy hebben hem genadeslokjes laaten drinken.
TWEEDE BEDIENDE.
Wanneer zy elkanderen onderling eenige steeken geeven, daar het te pas komt, dan roept hy:
[p. 61]
Houd op! dus verzoent hy hen met zyn verzoek, en zichzelven met den drank.
EERSTE BEDIENDE.
Maar des te grooter oorlog ontstaat er tusschen hem en zyn gezond verstand.
TWENDE BEDIENDE.
Nu, daaruit kunt gy zien, wat het zy een naam te hebben in het gezelschap van voornaame lieden; het zou my eveneens zyn, of ik een stroohalm in de hand had, of eene piek, die ik niet kon optillen.
EERSTE BEDIENDE.
In een verheven kring beroepen te zyn, en daar geene werking te doen, die eenigzins zichtbaar is; is even als gaten, waarin oogen behoorden te staan, die een aangezicht jammerlyk mismaaken. (Men hoort de Trompetten.)
CAESAR, ANTONIUS, LEPIDUS, POMPEJUS, AGRIPPA, MECAENAS, AHENOBARBUS, MENECRATES, MENAS, en andere Bevelhebbers binnen treedende.
Dus zyn zy gewoon te doen, zy meeten de hoogte van het overvloeijen van den Nyl op eene schaal, die in eene der Pyramiden gegraveerd is; zy weeten uit deszelfs hoogte, laagte, of middelstand te berekenen, of er een duure tyd, dan of er overvloed zal volgen; hoe hooger de Nyl ryst, hoe meer die belooft. Als het water dan weder afgelopen is, dan strooit de zaaijer zyn graan in dit moerassig slib, en kan het kort daarna inoogsten.
Men vind daar vreemde slangen.
Dat is waar, Lepidus.
[p. 62]
De slangen worden by u in Egypten geteeld uit de moerassen door de (koesterende) werking der zon; even gelyk uwe krokodil.
Dat is zo.
Zet u neder, en drinkt. Eene gezondheid aan Lepidus.
Ik ben juist niet zo, gelyk ik behoorde te zyn; maar ik zal er toch niet uit raaken.
Neen, niet vóór dat gy uitgeslapen hebt; ik vrees, dat gy er tot dien tyd toe wel in zult blyven.
Neen waarlyk; ik heb gehoord, dat de Pyramiden van de Ptolemeën zeer aartige dingen zyn; nu, zonder tegenspreeken, ik heb dat gehoord.
MENAS. (stil.)
Pompejus, één woord.
POMPEJUS
Zeg het my aan het oor.
MENAS (stil.)
Verlaat uwe plaats een oogenblik, dit bid ik u, en hoor my één woord spreeken.
POMPEJUS. (fluisterende)
Wacht nog een oogenblik. (Overluid) Deeze wyn is voor Lepidus.
Welke soort van een ding is uwe krokodil?
Mynheer, zy gelykt volkomen naar zichzelve; zy is zo breed als zy breed is, en zo hoog als zy hoog is; zy beweegt zich door haare eigen zintuigen; zy leeft van hetgeen, dat haar voed, en
[p. 63]
wanneer de hoofdstoffen haar verlaaten, dan verhuist zy in een ander lichaam.
Welke kleur heeft zy?
Zy heeft haare eigene kleur.
Dat is al een vreemd gedrocht.
Dat is het; en deszelfs traanen zyn nat.
Zou hy met deeze beschryving te vreden zyn?
Met de gezondheden, die Pompejus hem toebrengt; want hy is een rechte Epicurus.
POMPEJUS. (stil tegen Menas.)
Gaa weg, zeg ik u, loop naar de galg! Durft gy my zulks zeggen? gaa heen! Doe hetgeen ik u bevolen heb. Waar is de beker, dien ik eischte?
Zo gy my uit hoofde van myne getrouwe diensten hooren wilt, verlaat dan, voor één oogenblik, uwe plaats.
POMPEJUS. (opstaande en met hem ter zyde gaande.)
Ik geloof, dat gy zot zyt. Wat wilt gy?
Ik heb altoos uw geluk ten dienst gestaan.
Gy hebt my altoos getrouwelyk gediend. Wat hebt gy meer te zeggen. (Tegen de Gasten.) Weest vrolyk, Heeren!
Wacht u voor de zandbanken, Lepidus, éér gy verongelukt.
MENAS. (ter zyde tegen Pompejus.)
Wilt gy Heer zyn van de geheele waereld?
[p. 64]
Wat zegt gy!
Wilt gy Heer zyn van de geheele waereld? Dat is tweemaal.
Hoe zou dat kunnen geschieden?
Overweeg het slechts wel, en dan zal ik, schoon gy my als onvermoogend beschouwt, de man zyn, die u de geheele waereld zal schenken.
Hebt gy braaf gedronken?
Neen, Pompejus, ik heb my van den wyn onthouden. Gy zyt van nu af aan, zo gy slechts moed hebt, de aardsche Jupiter. Alles, dat de Oceaan omvat, en de Hemel overdekt, is het uwe, zo gy het begeert.
Wys my den weg daartoe.
Deeze drie verdeelers van de waereld, deeze mededingers zyn thans in uw schip. Laat nu het anker ligten, en wanneer wy in zee gestoken zyn kunnen wy hen den hals afsnyden, en alles is aan u.
Ach, dit had gy moeten doen zonder my daarvan iets te zeggen. In my zou het een schelmstuk weezen, en in u zou het een goede dienst geweest zyn. Weet, dat myn voordeel myne eer niet moet bestieren, maar myne eer myn voordeel. Laat het u berouwen, dat uwe tong ooit uw voorneemen verraden heeft. Zo het buiten myne kennis geschied was, dan zou ik het van achteren goedgekeurd hebben; maar thans ben ik verplicht het af te keuren. Laat dit ontwerp vaaren, en drink.
[p. 65]
MENAS
Om deeze weigering zal ik uw daalend geluk nooit weder volgen. Die zoekt, en niet wil toetasten, wanneer hem iets aangeboden word, zal dat nooit wedervinden.
Deeze beker voor Lepidus.
ANTONIUS. (tegen de Bedienden.)
Draagt hem naar den wal. (tegen Pompejus.) Ik zal u voor hem bescheid doen, Pompejus.
Dat zal op uwe gezondheid zyn, Menas.
Wees welkom, Ahenobarbus.
Schenkt geduurig tot dat de bekers weggenomen worden.
AHENOBARBUS. (Op den slaaf wyzende, die Lepidus weggedraagt.)
Dat is een sterke knaap, Menas.
Hoedat!
Wel, man! Hy draagt het derde deel van de waereld; ziet gy dat niet?
Dan is het derde deel van de waereld dronken; ik wenschte wel dat dit geheel zo was, en dat de zelve op raden liep!
(Welnu) drink, en vergroot dus de kringen.
Welaan!
Dit is geen Alexandrisch gastmaal.
Het begint er al toe op te groeijen; klopt
[p. 66]
eens op de kruiken, holá! Op uwe gezondheid, Caesar.
Ik zou gaarne willen verschoond zyn. Het is voor my een onbeschryflyke last myne harsens te wasschen, en zy worden daardoor steeds meer en meer vuil.
Schik u naar den tyd.
Behoud het. ik zal u bescheid doen; maar ik zou waarlyk liever vier dagen lang van eeten en drinken willen vasten, dan op een maal zo veel drinken.
Ha, myn wakkere Bevelhebber! zullen wy nu eens den Egyptischen Bacchusdans dansen, en dus ons drinkfeest vieren?
Ja, laaten wy dat doen, braave krygsman.
Welaan, laaten wy dat doen, totdat de alverwinnende wyn ons verstand in een zachten en aangenaamen vloed van vergetelheid zal gedompeld hebben.
Geeft elkenderen allen de hand; (en gy, Mazikanten,) bestormt onze ooren met luidklinkend muziek; vervolgens zullen de jongelingen den zang aanheffen, en by den sluitregel zal een ieder zich zelven zo hard als hy kan in de zyden slaan. (De muziek begint, en Ahenobarbus plaatst hen allen hand aan hand.)
[p. 67]
GEZANG.
Kom, o God van t druivennat!
Pink-oog Bacchus, altyd zat!
Dat uw vocht de zorg verdoov!
Kroon ons haair met wyngaardloof!
Schenk, tot dat de waereld draait!
Schenk, tot dat de waereld draait!
Wat kunt gy meer begeeren? Goeden nacht, Pompejus. Waarde Broeder, laaten wy gaan, bid ik u; deeze ligtvaardigheid beleedigt onze meer gewigtige bezigheden. Waarde vrienden, laaten wy gaan; gy ziet dat onze wangen branden. De dappere Ahenobarbus is zwakker dan de wyn; en myne eigene tong splyt hetgeen zy spreekt; deeze woeste vermomming heeft ons allen genoegzaam in potsenmaakers herschapen. Wat zyn er meer woorden van nooden? Goeden nacht. Waarde Antonius, geef my uwe hand.
Ik zal u naar den wal geleiden.
Doe dat, Mynheer, geef my uwe hand.
O Antonius, gy woont in het huis van myn Vader!.... Maar, wat! wy zyn vrienden; kom af in de boot.
Draagt zorg, dat gy niet valt, Menas.
Ik gaa niet mede naar den wal. Neen, naar myne kajuit. Hier, Trommelen, Trompetten, hier! Laat Neptunus hooren, dat
[p. 68]
wy deeze groote mannen een luidruchtig vaarwel wenschen. Blaast, of verhangt u, blaast!
AHENOBARBUS. (Muziek van Trommelen en Trompetten.)
Zie zo, dat klinkt. Daar is myne muts.
Ho! Braave Krygsman, kom met my.
Einde van het Tweede Bedryf. |
[p. 69]
DERDE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL.
Het Tooneel is in Syriën in de legerplaats van Ventidius.
VINTIDIUS, SILIUS.
Op het tooneel komende als na eene overwinning, terwyl het lyk van Pacorus voor* hem uit gedragen word.
Nu, pylschietend Parthiën, nu zyt gy geheel verslagen; en nu heeft het de gunstige Lukgodin behaagd my den wreeker van de dood van Marcus Crassus te maaken. Draagt het lyk van den zoon des Konings voor ons leger; uw Pacorus, o Orodes! boet thans de dood van Marcus Crassus.
Edele Ventidius, dewyl uw zwaard thans warm is van het bloed der Parthers, vervolg nu de vluchtenden op hun spoor door Mediën, Mesopotamiën, en alle de schuilplaatsen, waarheen de geslagenen kunnen wyken. Dan zal onze groote Bevelhébber Antonius u op den zegenwagen zetten, en laurierkransen om uw hoofd vlechten.
o Silius, Silius, ik heb genoeg gedaan. Iemand van een ondergeschikten rang kan ligt eene al te groote daad doen; neem dit wel in acht, en leer van my, Silius, det het beter is eene zaak ongedaan te laaten, dan door onze daaden een al te grooten naam te verkrygen in het afzyn van hem, onder wien wy dienen. Caesar en Antonius hebben
[p. 70]
altoos meer overwonnen door hunne Bevelhebbers dan in eigen persoon. Solius, een Bevelhebber van myn rang in Syriën, Caesars Stedehouder verloor zyne gunst door dat hy met elk oogenblik nieuwe overwinningen te behaalen al te schieklyk een grooten naam maakte. Hy, die in den oorlog meer doet dan zyn Opperhoofd doen kan, word Bevelhebber van zyn Bevelhebber; en eerzucht, de deugd van een krygsman, verkiest liever een gering verlies, dan eene winst, die zyn roem kan benevelen. Ik kon wel meer doen ten voordeele van Antonius, maar zulks zou hem mishaagen, en door zyn mishaagen zou (de roem van) myne daaden verloren gaan.
Ventidius, gy bezit dat (verstand,) buiten hetwelk er wenig onderscheid is tusschen een krygsman en zyn zwaard. Gy zult immers aan Antonius schryven?
Ik zal hem onderdaaniglyk te kennen geeven alles, dat wy in zyn naam, die toverkrachtige krygsleuze, hebben uitgevoerd; en hoe wy met zyne standaarden en welbetaalde legioenen de nog nooit verslagen ruitery der Parthen afgemat uit het veld gedreven hebben.
Waar is hy nu?
Hy heeft besloten naar Athenen te gaan. Wy zullen daar voor hem verschynen, zo spoedig als de last van den buit, dien wy moeten medevoeren, het ons zal toelaaten. Voort, derhalven, laaten wy spoed maaken.
[p. 71]
TWEEDE TOONEEL.
Het Tooneel is te Romen.
AGRIPPA, (van de eene zyde), AHENOBARBUS van de andere zyde op het Tooneel komende.)
Hoe, zyn de Broeders reeds van elkanderen gescheiden?
Zy hebben afgehandeld met Pompejus; hy is vertrokken, de andere drie zyn bezig met de overeenkomst door hun zegel te bekrachtigen. Octavia schreit, omdat zy Romen verlaaten moet; Caesar is droefgeestig; en Lepidus heeft, zedert het gastmaal van Pompejus, naar het zeggen van Menas, de bleekzucht gekregen.
o Die edele Lepidus!
Ja, wel een edele Lepidus; o hoe zeer bemint hy Caesar!
Voorzeker; maar, hoe onderdaaniglyk aanbid hy Antonius!
Wat! Caesar is by hem de aardsche Jupiter.
En Antonius is by hem de God van Caesar.
Spreek hem van Caesar, o dat is een onvergelyklyk man.
Van Antonius, o dat is de wondervogel uit de Oostersche wildernissen.
[p. 72]
Zo gy Caesar wilt geprezen hebben, zeg, ,,Caesar, en niet meer.
Inderdaad, hy weet zich door lofspraaken in de gunst van beiden in te wikkelen.
Echter bemint hy Caesar meest, schoon hy Antonius ook bemint; o; harten, tongen, stiften, schryvers, zangers, dichters, kunnen zyne liefde voor Antonius door gedachten, door woorden, door beeldtenissen, door schriften, door gezangen, of door maatklanken nimmer naar behooren uitdrukken. Maar als er van Caesar gesproken word, dan is het; knielt neder, knielt neder, en aanbid hem!
Hy bemint hen beiden.
Zy zyn zyne schilden, en hy is hunne tor. Zo, dat wil zeggen, te paard. Vaarwel, edele Agrippa! (Men hoort den klank der trompetten.)
Veel geluk, braave krygsman, en vaarwel.
CAESAR, ANTONIUS, LEPIDUS, en OCTAVIA.
(Op het Tooneel komende.)
Niet verder, Mynheer.
Gy ontneemt my een groot deel van myzelven; draag zorg, dat gy er een goed gebruik van maakt. Zuster betoon u zulk eene echtgenoote te zyn als gy in myne gedachten reeds zyt, en zo als ik,
[p. 73]
dewyl ik u ken, zou durven verzekeren, dat gy zyn zult. Edelste Antonius, laat dit pronkstuk van deugd, dat tusschen ons beiden gesteld is als de grondsteun onzer vriendschap om die duurzaam te doen zyn, nooit de stormram worden om derzelver burg te bestormen; want dan zouden wy misschien beter vrienden geweest zyn zonder dit middel, indien het niet van beide kanten even zeer bemind wierd.
Beleedig my niet door uw wantrouwen.
Ik heb uitgesproken.
Gy zult, hoe naauwkeurig gy (myn toekomend gedrag) ook onderzoekt, geen het minste zweemsel vinden van hetgeen gy schynt te vreezen. Dat de Goden u in hunne heilige hoede neemen, en de harten der Romeinen beweegen tot het bevorderen van uwe oogmerken! Hiermede zullen wy scheiden.
Vaarwel, myne allerwaardste Zuster, vaarwel! Laaten de elementen u gunstig zyn, en aan allen uwe levensgeesten moed instorten! Vaarwel!
OCTAVIA.
Ach, edele Broeder!
De April is in haare oogen; het is de lente der liefde, en dit zyn de regendroppen, die dezelve moeten doen ontluiken. Wees welgemoed.
OCTAVIA.
Waarde Broeder, draag zorg voor het huis van myn Gemaal, en....
Wat meer, Octavia?
OCTAVIA.
Ik zal het u in het oor zeggen.
[p. 74]
Haare tong weigert haar hart te gehoorzaamen, en haar hart kan haare tong niet onderrechten; zo staat het zwaanendons tegen den zwellenden springvloed, en neigt noch naar de eene, noch naar de andere zyde.
Zou Caesar beginnen te schreijen?
Een nevel verspreid zich over zyn gelaat.
Hy zou daar des te erger om zyn zo hy een paard was, hoeveel te meer, nu hy een man is.
Waarom, Ahenobarbus? Toen Antonius Julius Caesar vermoord zag, schreide hy tot brullens toe; ook schreide hy toen hy by Philippi Brutus verslagen vond.
Dat jaar inderdaad was hy met zinkingen gekweld; hy beweende hem, dien hy met vermaak had helpen vernielen. Geloof dat, tot dat ik ook zal schreijen.
Neen, waarde Octavia, gy zult gestadig tyding van my ontfangen, de tyd zal myn aandenken aan u niet overmeesteren.
Kom aan, Mynheer, kom aan! Ik zal my bëyveren om u in betooning van genegenheid te overtreffen. Zie, dus heb ik u (in myne armen,) en dus zal ik van u scheiden, en u aan de (bescherming der) Goden overgeeven.
Vaarwel, wees gelukkig!
Laaten allen de hemellichten hunnen glans langs een gebaanden weg voor u verspreiden!
[p. 75]
CAESAR. (Octavia kussende.)
Vaarwel, vaarwel!
Vaarwel!
(Zy vertrekken onder het geluid van trompetten en trommelen.)
DERDE TOONEEL.
Het Tooneel is te Alexandriën in het Paleis van Cleopatra.
CLEOPATRA, CHARMIAN, IRAS, ALEXAS, BODE. |
Waar is de man?
Hy schroomt u te naderen.
Kom, Kom! (Tegen den Bode.) Treed nader, vriend.
Genadigste Koningin, Herodes de Koning der Jooden zou u niet durven aanzien dan wanneer gy welgezind zyt.
Ik wil nog ten eenigen tyd het hoofd van dien Herodes hebben; maar hoe? daar Antonius vertrokken is, door wien ik myn bevel kon laaten uitvoeren. (Tegen den Bode.) Kom hier by my.
Allergenadigste Koningin!
Hebt gy Octavia gezien?
Ja, grootmagtigste Koningin.
[p. 76]
Waar?
Te Romen, Mevrouw. Ik zag haar in het aangezicht toen zy tusschen haar Broeder en Marcus Antonius geleid wierd.
Is zy zo ryzig als ik?
Neen, Mevrouw.
Hebt gy haar hooren spreeken? Heeft zy eene schelle, of eene doffe stem?
Ik heb haar hooren spreeken, Mevrouw. Zy heeft eene doffe stem.
Dat is niet goed (voor haar.) Zy zal hem niet lang kunnen behaagen.
Hem behaagen! o, By Isis! dat is onmooglyk.
Dat denk ik ook, Charmian, Dof van stem, en kort van gestalte. Welk eene majesteit is in haar gang. Herinner u wel, zo gy ooit eenige majesteit gezien hebt.
Zy schynt voort te kruipen; haare beweeging en haar stilstand zyn byna eveneens. Zy gelykt veeleer een onbezielde vleeschklomp dan een bezield lichaam; meer een standbeeld dan een ademend mensch.
Is dit zeker?
Of ik kan geene opmerkingen maaken.
[p. 77]
Drie andere Egyptenaars kunne zulke goede opmerkingen niet maaken als hy alleen.
Hy is vry opmerkzaam, dat bespeur ik. Tot nog toe heeft zy niets (bevalligs). De knaap heeft een goed oordeel.
Uitmuntend.
Eilieve, zeg my eens; hoe oud is zy, naar uwe gissing?
Mevrouw, zy was reeds weduw.
Zy was weduw, Charmian! Hoort gy het wel?
En ik denk, dat zy wel ruim dertig jaaren oud zal zyn.
Hebt gy haar aangezicht in uw geheugen geprent? Was het rond of langwerpig.
Rond, Mevrouw, tot buitenspoorigheid toe.
De meesten, die zodanige aangezichten hebben, zyn klein van verstand. Welke kleur heeft haar haair?
Bruin, Mevrouw; en het groeit haar zo laag op het voorhoofd als immer mooglyk is.
Daar is (eene beurs met) goud voor u. Gy moet myne voorgaande scherpheid niet kwaalyk neemen, ik zal my in het vervolg weder van u bedienen; ik bevind, dat gy zeer bekwaam tot
[p. 78]
(dergelyke) bezigheden zyt. Gaa heen, en maak u gereed, myne brieven zyn reeds vaardig.
(De Bode vertrekt.)
Hy is een recht bruikbaar man.
Dat is hy inderdaad. Het berouwt my zeer, dat ik hem zo mishandeld heb. Wel, naar my dunkt, is, volgens zyne beschryving, dat schepseltje niet veel byzonders.
o, Zy is niets, Mevrouw.
De man moet voorzeker ergens eene majestueuze houding gezien hebben, dewyl hy daarover weet te oordeelen.
Isis behoede ons! Waar elders dan hier zou hy eene majestueuze houding gezien hebben, daar hy reeds zo lang in uwen dienst is?
Ik moet hem nog één ding vraagen, waarde Charmian; maar het is geene zaak van belang, gy zult hem by my in myn schryfvertrek brengen. Het zal alles nog goed genoeg gaan.
Daarvoor wil ik u wel borg zyn, Mevrouw.
VIERDE TOONEEL.
het Tooneel is in Athenen.
ANTONIUS, OCTAVIA, GEVOLG. |
Voorzeker neen, Octavia; dat is het alleen niet, dat, en nog duizendmaal erger dingen van dien aart zouden verschoonlyk zyn; maar hy heeft op nieuw
[p. 79]
een oorlog tegen Pompejus aangevangen; hy heeft zyn uitersten wil gemaakt, en dien aan het Volk voorgelezen; hy heeft met minächting gesproken van my; wanneer hy volstrekt niet kon nalaaten my den verdienden lof te geeven, dan heeft hy zulks flaauw en koeltjes gedaan; hy heeft my dien zeer schaars toegemeten; en wanneer hem daartoe de beste gelegenheid voorkwam, dan heeft hy die laaten voorbygaan, of die met tegenzin aangenomen.
OCTAVIA.
Ach, myn waarde Heer! Geloof niet alles; of, zo gy het al moet gelooven, vertoorn u niet over alles. Nooit is er eene meer ongelukkige vrouw op de waereld geweest dan ik, zo deeze scheuring stand grypt. Genoodzaakt om voor beide partyën te bidden, zouden de Goden den spot met my dryven, wanneer ik bad: ,,Zegent mynen Heer en Gemaal! en wanneer ik dat zelfde gebed, een oogenblik daarna, te niet deed, door even sterk te bidden: ,,Zegent mynen Broeder! Ach, dat myn Gemaal, of, Ach, dat myn Broeder zegenpraale! is bidden, en het gebed weder tegenspreeken; tusschen deeze twee uitersten is (voor my) geen middelweg.
Beminnelyke Octavia, vestig uwe liefde op dat voorwerp, het welk gy oordeelt het meest naar derzelver behoudenis te trachten; wanneer ik myne eer verlies, dan verlies ik my zelven; beter zou het weezen nooit de uwe geweest te zyn, onteerd de uwe te zyn. Maar, even zo gelyk gy het begeerd hebt, zal het u vrystaan de middelaarster tusschen ons te zyn; intusschen, Mevrouw, zal ik my gereed maaken tot een oorlog, die uwen Broeder schande zal aandoen; spoed u thans zoveel gy kunt, gy hebt nu uwen wensch verkregen.
[p. 80]
OCTAVIA.
Ik dank mynen Heer en Echtgenoot. De alvermoogende Jupiter maake my zwakke en onwaerdige tot uwe middelaaresse! Een oorlog tusschen u beiden zou eveneens zyn als of de waereld scheurde, en dat die scheur met verslagenen moest aaneengevoegd worden.
Zo haast het u zal gebleken zyn wie van ons de aanvoerder is van deezen twist, keer dan uw misnoegen tegen dien man; want onze misslagen kunnen onmooglyk zó gelyk zyn, dat uwe liefde voor beiden even sterk zou blyven. Bezorg het noodige tot uw vertrek; kies uw reisgezelschap naar genoegen, en maak zoveel kosten als gy zult goedvinden.
(Zy vertrekken.)
AHENOBARBUS, en EROS.
(Op het Tooneel komende.)
Wat is het, Vriend Eros?
EROS.
Daar is zeer vreemd nieuws van Romen, Vriend.
En wat dan?
EROS.
Caesar en Lepidus hebben den oorlog verklaard aan Pompejus.
Dat is al oud; maar wat is het gevolg van dien oorlog?
EROS.
Caesar, na zich van hem (Lepidus) bediend te hebben in den oorlog tegen Pompejus, weigert
[p. 81]
hem thans als zyn deelgenoot in de heerschappy te erkennen, wil niet alleen hem geen deel geeven in de eer van den stryd; maar hier mede nog niet vergenoegd beschuldigt hy hem wegens brieven, die hy voorheen aan Pompejus zou geschreven hebben; neemt hem op zyne eigene magt en beklag in hechttenis; en dus is de arme Drieman gevangen totdat de dood hem eenmaal zal vry maaken.
o Waereld, schoon gy dan nu niet meer dan twee kaakebeenen hebt, zullen die echter, niettegenstaande gy al uw voedsel tusschen beiden werpt, (ten laatsten) elkanderen vergruizen. Waar is Antonius?
EROS.
Hy wandelt in den tuin, aldus, en vertreed de biezen, die voor hem gebogen leggen met den voet. Hy roept gestadig uit: ,,o, Dwaaze Lepidus! en dreigt den hals van dien bevelhebber, die Pompejus (den Grooten) vermoord heeft.
Onze groote vloot is uitgerust.
EROS.
Tegen Italiën en Caesar. Verder, Domitius, myn Heer begeert u tegenwoordig te spreeken. Ik had u dit nieuws hierna wel kunnen zeggen.
Het zal niets zyn; maar laat dit zo weezen. Breng my by Antonius.
EROS.
Kom aan, Mynheer.
[p. 82]
VYFDE TOONEEL.
het Tooneel is te Romen.
CAESAR, AGRIPPA, MECAENAS.
Romen verachtende heeft hy dit alles gedaan, en nog veel meer in Alexandriën; hoort op welk eene wyze: Op het marktplein was een zilveren gerichtsgestoelte opgerecht, hier wierden Antonius en Cleopatra opentlyk op gouden troonen geplaatst; aan hunne voeten zat Caesarion, die gezegd word myns Vaders zoon te zyn, en het geheel onecht gebroed, dat hunne wellustigheid nog naderhand verwekt heeft. Haar stelde hy in het bezit van Egypten, en maakte haar onafhanglyke Koningin van Syriën, Cyprus, en Lydiën.
En dat voor de oogen van al het volk?
Op de openbaare schouwplaats, daar de wacht optrekt, daar riep hy haare (twee wettige) zoonen uit tot Koningen over andere Koningen; groot Mediën, Parthiën, en Armeniën gaf hy aan Alexander: aan Ptolemaeus wees hy Syriën, Ciliciën, en Phœniciën toe. Zy verscheen dien dag in de kleeding van de Godinne Isis, en zelfs heeft zy dikwyls, zo men my bericht heeft, dus (gekleed) gehoor verleend.
Laat Romen hier van onderrecht worden.
Dat, reeds walgende van zyn trotschen overmoed, zyne goede gedachten geheel van hem zal aftrekken.
[p. 83]
Het volk weet het reeds, en heeft zo even zyne beschuldiging ontfangen.
Wien beschuldigt hy.
(Hy beschuldigt) Caesar, en (klaagt) dat wy, toen wy Pompejus van Siciliën beroofd hebben, hem geen deel van dat Eiland hebben gegeven. Daarenboven zegt hy, dat hy my eenige schepen geleend heeft, die ik hem niet terug gegeven heb; en, laatstelyk, wrokt hy, omdat Lepidus van het Driemanschap zal afgezet worden, en wy, zo zulks voortgang heeft, alle zyne inkomsten terug houden.
Dit moet beäntwoord worden, Mynheer.
Dit is reeds geschied, en zyn Afgezant is reeds (met dit antwoord) vertrokken. Ik heb hem doen weeten, dat Lepidus al te wreed geworden was; dat hy een misbruik had gemaakt van zyne hooge waerdigheid, en dat hy dus dit lot verdiend had. Ik heb hem borg gestaan voor zyn aandeel in het land, dat ik veroverd heb; maar ook tevens het myne geëischt in Armeniën en de overige Koningryken, die hy bemagtigd heeft.
Hierin zal hy nooit bewilligen.
Dus moeten wy zynen eisch ook nimmer toestaan. (Octavia met haar Gevolg op het Tooneel komende.)
OCTAVIA.
Heil zy u, Caesar! heil, myn Heer! Heil, waardste Caesar.
[p. 84]
Ach! Moest ik u dan ook eene verstotene (vrouw) noemen!
OCTAVIA.
Gy hebt my nog nooit zo genoemd, en ook hebt gy tot dus verre geene rede daartoe.
Waarom komt gy dan dus steelsgewyze tot ons terug? Gy komt niet als de Zuster van Caesar; de Gemaalin van Antonius moest een heirleger tot haare voorboden hebben, en het gebriesch der paarden moest, reeds lang vóór haar verschynen, haare aannadering melden. De boomen aan den weg behoorden menschen te draagen, en de verwachting zou moeten flaauw geworden zyn van verlangen naar hetgeen zy nog niet bezat. Zelfs het stof, dat door uwe talryke benden opgeheven wierd, behoorde tot het gewelf des hemels gerezen te zyn; maar nu zyt gy als eene marktgangster in Romen verschenen; en hebt dus de blyken van onze genegenheid te leur gesteld, die ongetoond dikwyls ongeächt zyn; wy moesten u ter zee en te land te gemoete zyn gegaan, en u by elke nadere rustplaats meer en meer begroet hebben.
OCTAVIA.
Myn waarde Heer, ik ben niet genoodzaakt geweest om dus hier te komen, maar ik heb zulks uit myne eigene verkiezing gedaan. Myn Heer Marcus Antonius, hoorende, dat gy u ten oorlog uitrustte, heeft alles aan myne droevige ooren bekend gemaakt; en daarop heb ik myne terugkeering herwaarts van hem verzocht.
Die hy schielyk toegestaan heeft, omdat gy een hinderpaal zyt tusschen zynen wellust en hem.
OCTAVIA.
Zeg dit niet, Mynheer.
[p. 85]
Ik houd hem in het oog, en alle zyne daaden worden my zo spoedig als de wind bekend gemaakt. Waar is hy thans?
OCTAVIA.
In Athenen, Mynheer.
Neen, myne hoogstbeleedigde Zuster. Cleopatra heeft hem naar Egypten gewenkt. Hy heeft alle zyne bezittingen gegeven aan eene hoer, die thans allen de Koningen van het Oosten tot den oorlog aanvoert. Hy heeft reeds op de been gebragt: Bocchus den Koning van Lybiën, Archelaüs den Koning van Cappadociën, Philadelphus den Koning van Paphlagoniën, Adullas den Koning van Thraciën, Malachus den Koning van Arabiën, den Koning van Pontus, Herodes den Koning der Jooden, Mithradates den Koning van Comagene, en Polemon, en Amyntas Koningen van Mediën, en Lycaoniën, met nog meer gekroonde hoofden.
OCTAVIA.
Ach! wat ben ik ongelukkig, dat myn hart verdeeld is tusschen twee geliefde vrienden, die elkanderen smart aandoen!
Welkom hier. Uwe brieven hebben ons wederhouden vanhier op te breeken, tot dat wy vernomen hebben, hoe groot een onrecht u wierd aangedaan, en hoe gevaarlyk de nalaatigheid voor ons was. Wees welgemoed. Bekommer u niet over de tydsomstandigheden, die deeze noodzaaklyke gestrengheden sterker vorderen dan u aangenaam is; maar laat aan zaaken, die eenmaal door het noodlot gepaald zyn een onbeweenden loop. Wees welkom in Romen! Niets is my waarder dan gy. Men heeft u belasterd meer dan iemand denken kan; en de groote Goden stellen, om u recht te doen ons en allen, die u beminnen, aan tot hunne dienaars. Wees
[p. 86]
derhalven welgemoed, en van harte welkom by ons.
Wees welkom, Mevrouw.
Welkom beminnenswaerdige vrouw. De harten van allen de Romeinen en beklaagen u. De overspeelige Antonius alleen, overboodig in gruweldaaden, wyst u van de hand, en geeft zyn magtig en wyduitgestrekt gebied aan eene verachtelyke hoer, die hetzelve tegen ons misbruikt.
OCTAVIA. (Tegen Caesar.)
Is dit waar Mynheer?
Het is allerzekerst. Wees nogmaals welkom Zuster. Ik bid u, toon nu, gelyk altoos, dat gy geneigd zyt tot geduldigheid, myne allerwaardste zuster.
ZESDE TOONEEL.
Het Tooneel is by het Voorgebergte van Actium.
CLEOPATRA, AHENOBAREUS.
Ik zal u niet toegeeven, twyfel niet daaraan.
Maar, waarom? Waarom toch?
Gy hebt myne tegenwoordigheid in deezen oorlog afgekeurd, en gezegd, dat zulks niet voegde.
Wel nu, is het dan gevoeglyk?
Wel, is de oorlog niet tegen ons verklaard? En waarom zouden wy dan niet in persoon daarby tegenwoordig zyn.
[p. 87]
AHENOBARBUS. (stil.)
Ik zou haar kunnen antwoorden; dat, zo wy met hengsten en merriën beiden te veld trokken, de hengsten volkomen nutteloos zouden zyn, dewyl de merriën alsdan beiden den ruiter en zyn hengst zouden draagen.
Wat zegt gy daar (binnensmonds)?
Uwe tegenwoordigheid moet noodwendig Antonius in verwarring brengen; en zyn hart zyn hoofd, en zyn tyd berooven van datgeen, hetwelk hy dan minst ontbeeren kan. Hy is alreeds in opspraak wegens zyne ligtvaardigheid, en men zegt (opentlyk) in Romen, dat de Gesneden Photinus en uwe Staatjuffers deezen oorlog bestuuren.
Dat Romen verzinke, en te tong verrotte, die kwaad van ons spreekt! De last van den oorlog gaat my aan; en als de opperste van myn Koningryk, zal ik daar (in den stryd) als een man verschynen. Spreek my niet tegen; ik wil niet achterblyven.
ANTONIUS, en CANIDIUS.
(Op het Tooneel komende.)
Neen, ik heb gedaan; daar komt de Veldheer.
Is het niet zeldzaam, Canidius, dat hy zo spoedig (uit de havens) van Tarentum en Brundusium de Ionische Zee heeft kunnen oversteeken, en Toryne inneemen! Gy hebt voorzeker reeds iets daarvan gehoord, myne Waardste.
[p. 88]
Snelle spoed word nooit meer bewonderd dan door verwaarloozers.
Een goed verwyt om onze achteloosheid te bestraffen, dat zelfs den besten man niet kwaalyk zou gevoegd hebben. Canidius, wy zullen ter zee met hem stryden.
Gewis, ter zee; waar anders?
CANIDIUS.
Waarom verkiest myn Veldheer dit te doen?
Omdat hy ons daartoe uittart.
Even zo, Mynheer, hebt gy hem tot een tweegevecht uitgedaagd.
CANIDIUS.
Ja, en dan nog om (tegen ons) den veldslag te waagen by Pharsaliën, daar (Julius) Caesar tegen Pompejus (den Grooten) gestreden heeft. Maar deeze beide aanbiedingen heeft hy van de hand gewezen, omdat zy niet voordeelig voor hem waren, en zo behoorde gy nu ook te doen.
Uwe schepen zyn slecht bemand, en uwe zeelieden zyn muildryvers, maaijers, en volk, dat inderyl zaamengeraapt is. Op de vloot van Caesar bevinden zich veelen, die dikwyls tegen Pompejus gestreden hebben; hunne schepen zyn vlug, de uwen zyn traag. Geen ongeval kan u overkomen, wanneer gy weigert hem ter zee te bestryden, daar gy te land zo wel uitgerust zyt.
Ter zee, ter zee!
Myn waardste Heer, gy verwerpt dus volstrekt de onvergelykelyke krygskunde, welke gy te land
[p. 89]
bezit; gy verzwakt uw leger, dat meest uit krygstekensdraagende soldaaten bestaat; uwe eigen zo beroemde ontwerpen blyven onuitgevoerd; gy gaat den weg, die u zekerheid belooft, al willens voorby, en geeft u uit den schoot der veiligheid over aan een wisselvallig lot.
Ik zal ter zee stryden.
CLEOPATRA.*
Ik heb zestig schepen, Caesar heeft geene beteren.
Onze overtollige schepen zullen wy verbranden, en met de overige welbemanden zullen wy by den uithoek van Actium den naderenden Caesar afslaan: En, zo ons zulks mislukt, dan kunnen wy dat nog te land doen. (Een Bode komt op het tooneel.) Wat is uwe boodschap?
De tyding is waar, Mynheer; hy is ontdekt; Caesar heeft Toryne ingenomen.
Kan hy in persoon daar zyn? Het is onmooglyk. Het zou een wonder weezen, dat hy zulk een groot vermoogen had. Canidius, gy zult over onze negentien legioenen, en over onze twaalfduizend ruiters het bevel voeren. Wy zullen naar boord gaan. (Een soldaat komt op het Tooneel) Wat wilt gy, braave krygsman?
SOLDAAT.
o Myn edele Veldheer, stryd toch niet ter zee, betrouw u toch niet op slechte planken; kunt gy dit zwaard, en deeze wonden mistrouwen? Laat de Egyptenaars en Phoeniciërs op zee zwabberen; wy zyn gewoon overwinningen te behaalen op het vaste land, en voet aan voet te vechten.
Het is wel, het is wel! Kom, gaan wy.
(Antonius, Cleopatra, en Abenobarbus vertrekken.)
[p. 90]
SOLDAAT.
By Hercules! ik denk, dat ik recht heb.
CANIDIUS.
Ja, Krygsman, dat hebt gy; maar zyne daaden worden thans niet naar recht bestuurd. Onze Geleider word geleid, en wy zyn onderdaanen van eene vrouw.
SOLDAAT.
Gy hebt te land het bevel over de legioenen en de ruitery, is het niet zo?
CANIDIUS.
Marcus Octavius, Marcus Justejus, Publicola, en Caelius hebben het bevel ter zee. Maar wy allen blyven aan land. Die spoed van Caesar gaat alle begrip te boven.
SOLDAAT.
Toen hy nog te Romen was, trokken zyne benden in zoveel verscheidene partyën uit, dat hy allen de verspieders bedroog.
CANIDIUS.
Zeg my eens; wie is zyn Onderveldheer?
SOLDAAT.
Een zekere Taurus, zo men* zegt.
CANIDIUS.
Ik ken den man zeer wel. (Een bediende komt op het Tooneel.)
BEDIENDE.
De Veldheer ontbied (u), Canidius.
CANIDIUS.
De tyd gaat in arbeid van nieuwstydingen, en brengt elk oogenblik eene ter waereld. (Zy vertrekken allen.)
[p. 91]
CAESAR, en TAURUS.
(Aan het hoofd van een leger op het Tooneel komende.)
Taurus!
TAURUS.
Wat is uw bevèl Mynheer?
Waag geen slag te land. Houd u stil; daag hen niet uit, vóór dat wy op de zee gedaan hebben, Wyk in het minst niet af van dit strikt gebod; ons lot hangt van deeze naauwkeurigheid af. (Zy vertrekken.)
ANTONIUS, en AHENOBARBUS.
(Op het Tooneel komende.)
Laaten wy onze legerbenden aan gintsche zyde van het gebergte stellen, in het gezicht der krygsmagt van Caesar; op die plaats, vanwaar wy het getal der schepen kunnen opneemen. En laaten wy dan onze maatregelen daarnaar neemen.
[p. 92]
ZEVENDE TOONEEL.
Canidius trekt met zyne landmagt langs de eene zyde van het Tooneel, en Taurus met de landmagt van Caesar langs de andere zyde. Nadat zy afgetrokken zyn hoort men het gewoel van een zeeslag, en een groot krygsgerucht.
AHENOBARBUS.
(Op het Tooneel komende)
Te vergeefs, te vergeefs! alles is te vergeefs. Ik kan het niet langer aanzien; de Antonias, het Egyptisch Admiraalschip, en allen de zestig anderen vluchten, en wenden het stuur; myne oogen zyn verblind van dit aan te zien.
SCARUS. (Op het Tooneel komende.)
Helpt Goden, en Godinnen, met den geheelen Hemelraad!
Wat is de rede van uwe ontroering?
De grootste hoek van de waereld is verloren door loutere onkunde; wy hebben Koningryken en Wingewesten weggekust.
Hoe staat het met den slag?
Van onzen kant ziet die er uit als de openbaare pest. daar de dood zeker is. Dat hoerachtig beest van Egypten, die de melaatsheid schende! In het midden van den stryd, toen het voordeel aan beide zyden verscheen als een paar tweelingen, en aan onze zyde wel als de eerstgeboren, toen, even als
[p. 93]
eene koe, die in den zomer door eene horzel gestoken is, deed zy de zeilen eensklaps wenden, en vluchtte weg.
Dit heb ik gezien; myne oogen verflaauwden op dat gezicht, en konden zulk (een droevig lot) niet langer aanschouwen.
Zoras zy wegzeilde spreidde Antonius, die edele ruïne van haare toverkracht zyne waterwieken uit, en vloog haar na, gelyk een geile waart onder de eendvogels het wyfje navliegt, en verliet de vloot, toen de stryd op het hevigst was. Nooit heb ik zulk een schandelyk gevecht gezien; nooit voordeezen hebben ondervinding, dapperheid, en eer zichzelve zo geschonden.
Helaas! helaas!
CANIDIUS. (Op het Tooneel komende.)
Ons geluk op zee is ten einde adem, en gaat op eene elendige wys ten gronde. Indien onze Bevelhebber zich dien man betoond had, die hy zelf wist te zyn, dan zou alles goed gegaan hebben. Helaas, hy heeft door zyne vlucht aan ons volk een schandelyk voorbeeld gegeven om insgelyks te vluchten.
Ja wel, is het zo verre gekomen? Dan moogen wy waarlyk de zaak wel opgeeven.
CANIDIUS.
Zy zyn naar de Peloponnesus gevlucht.
Daarheenen (te komen) is gemakkelyk, en daar zal ik afwachten wat er van onze zaak zal worden.
CANIDIUS.
Ik zal myne legioenen en ruitery aan Caesar over-
[p. 94]
géeven; zes Koningen zyn my hierin reeds voorgegaan.
En ik zal het kwynend lot van Antonius blyven volgen, schoon zulks strydig is met myne rede. (Zy vertrekken.)
ANTONIUS, EROS, en verder GEVOLG.
(Op het Tooneel komende.)
Hoort! het land beveelt my niet meer daarop te treeden; het schaamt zich my te draagen. Myne vrienden treed nader, ik ben zó verachterd in de waereld, dat ik voor altoos het spoor verloren heb. Ik heb een schip, dat enkel met goud beladen is, neemt dat, en verdeelt het onder elkanderen, vlucht vanhier, en verzoent u met Caesar.
ALLEN.
Hoe, vluchten! neen, wy niet!
Ik ben zelf gevlucht, en heb lafhartigen geleerd te gaan loopen, en (de vyanden) den rug te laaten zien. Myne vrienden, gaat heen. Ik heb besloten eene levenswyze aan te vangen, waarin ik u niet zal noodig hebben. Gaat heenen; myn schat legt in de haven. Neemt die. Ach! ik heb gevolgd dat, hetgeen ik niet dan met bloozen kan aanschouwen; zelfs myne haairen staan op; de gryzen beschuldigen de bruinen, van overyling, en die wederom de eersten van vrees en verzuftheid. Ach! Vrienden, gaat heenen; ik zal u brieven medegeeven aan eenigen myner andere Vrienden, die zullen u by hen een vrijen toegang bezorgen. Ik bid u, toont geen droefgeestig gelaat, of geeft my niet ten antwoord, dat gy my met tegenzin verlaat; bedient u van de waarschouwing, die myne
[p. 95]
wanhoop u geeft. Laat hy van u verlaten worden, die zichzelven verlaten heeft. Begeeft u naar den zeekant; ik stel u volkomelyk in het bezit van het schip, en allen deszelfs rykdommen. Laat my een oogenblik alleen, bid ik u; ja, ik bid het u, want ik heb het (recht om te) beveelen verloren. Daarom bid ik thans. Ik zal u binnen kort wederzien. (Hy gaat zitten)
CLEOPATRA, CHARMIAN, IRAS.
(Op het Tooneel komende.)
EROS.
Ach! waardste Mevrouw, gaa naar hem toe! Vertroost hem toch!
Ja, doe dat, liefste Koningin!
Ja, voorzeker; wat anders?
CLEOPATRA. (tegen Antonius.)
Laat my by u nederzitten. o, Juno!
Neen, neen, neen!
EROS.
Zie toch herwaarts, Mynheer!
o, Foei, foei, foei.
Mevrouw!
Ach! Mevrouw! Ach! genadigste Vorstin!
EROS.
Ach! Mynheer! Mynheer!
Ja, myn Vriend. By Philippi voerde hy zyn zwaard als een danser, terwyl ik den mageren
[p. 96]
en vervallen Cassius sloeg, en ik ben de oorzaak der dood van den dollen Brutus geweest; hy streed enkel als een onderbevelhebber, en bezat geene krygskunde; maar nu.... Doch, dit is niets....
Ach! helpt! helpt!
EROS.
Helaas! de Koningin! Mynheer, de Koningin!
Gaa naar hem toe, Mevrouw, spreek hem aan, hy is zichzelven niet van schaamte.
Wel aan, ondersteunt my dan. Ach!
EROS.
Edele Antonius, rys op, de Koningin nadert u. Haar hoofd hangt (op haaren boezem) en de dood zal haar wegrukken, zo uw troost haar niet bevryd.
Ik heb myne eer bezoedeld; een allerschandelykst omzwerven.....
EROS.
Mynheer, (zie) de Koningin.
o (Koningin van) Egypten! waartoe hebt gy my vervoerd! Zie, hoe ik myne schaamte aan uwe oogen zoek te onttrekken, door terug te zien op datgeen, hetwelk ik, in oneer vernietigd, achtergelaten heb.
Ach! Mynheer, Mynheer! Vergeef het myne vreesachtige zeilen; ik dacht niet, dat gy my zoud gevolgd zyn.
o, Egyptische (Koningin), gy wist maar al te wel, dat myne hartader aan uw stuur gebonden was, en dat gy my zoud medesleepen. Gy kende uwe volstrekte oppermagt over myn geest,
[p. 97]
en dat uw wenk my zelfs van de bevélen der Goden zou kunnen aftrekken.
Helaas! (ik bid om) vergiffenis!
Nu moet ik aan dien Jongman onderdaanige voorslagen laaten doen, kruipen en krinkelen door de kronkelpaden der laaghartigheid; ik, die met de helft der geheele waereld naar myn welbehagen speelde, het fortuin der menschen verheffende, of verstoorende. Gy weet hoe groot uw overwinning op myn hart was; en dat myn zwaard, door de liefde week gemaakt, in alle dingen aan dezelve onderdaanig was.
Ach! Vergiffenis! Vergiffenis!
Laat niet ééne traan vallen, zeg ik; ééne enkele maakt alles gelyk, dat gewonnen en verloren is; geef my ééne kus, die zelfs betaalt my alles. Wy hebben onzen Voedsterheer (naar Caesar) gezonden; is hy reeds terug gekeerd? Myne waardste! myn gemoed is zo zwaar als lood. Ik zal binnen een weinig wyn en vleesch gebruiken. De Fortuin weet, dat ik haar het meest veracht, wanneer zy my de hardste slagen toebrengt.
AGTSTE TOONEEL.
Het Tooneel is in de Legerplaats van Caesar.
CAESAR, AGRIPPA, DOLABELLA, THYREUS, en anderen.
Laat den man hier komen, dien Antonius gezonden heeft. Kent gy hem?
[p. 98]
Ja, Caesar, het is zyn Voedsterheer; eene blyk, dat hy wel geplukt moet zyn, is, dat hy zulk een geringen veder uit zyne slagwiek zend; hy die te vooren Koningen in overvloed tot zyne gezanten had, nog maar weinig maanden geleden. (De gezant van Antonius komt op het Tooneel.)
Treed nader, en spreek.
AFGEZANT.
Zo als ik ben, kom ik van Antonius. Ik was nog kort geleden, van zo weinig gewigt voor zyne belangens, als de morgendauw, die op een myrtheblad legt, by de groote zee.
Dit zy zo. Verklaar uwen last.
AFGEZANT.
o, Meester van zyn lot, hy doet u begroeten, en verzoekt in Egypten te moogen blyven; doch zo zulks niet toegestaan kan worden, dan vermindert hy zyn verzoek, en bid u, dat hy tusschen hemel en aarde als een gemeen burger te Athenen mooge leeven. Dit is wat hem betreft. Vervolgens, Cleopatra erkent uwe grootheid; onderwerpt zich aan uwe magt, en smeekt van u de kroon der Ptolemeën voor haare erfgenaamen, die van uwe genade afhangt.
Wat Antonius betreft, ik heb geene ooren voor zyn verzoek. De Koningin zal nooit gehoor, of eenig verzoek geweigerd worden, indien zy haaren geheel in ongenade vervallenen vriend uit Egypten verdryft, of hem daar van het leven berooft. Zo zy dit doet, dan zal haare bede niet onverhoord blyven. Zeg dit aan beiden.
AFGEZANT
Het geluk verzelle u!
[p. 99]
CAESAR. (tegen een van zyn Gevolg.)
Geleid hem tot buiten het leger. (Tegen Thyreus) Thans is het tyd om eene proef van uwe welspreekendheid te neemen. Spoed u, tracht Cleopatra van Antonius af te trekken; beloof haar, uit onzen naam, alles, (dat zy heeft doen verzoeken,) en, zo zy meer vordert, bied haar dan, volgens uw eigen goedvinden, meer aan. Vrouwen zyn niet sterk in voorspoed; maar gebrek zal eene nooit aangeraakte Vestaalsche Maagd myneedig maaken. Beproef uwe listigheid, Thyreus, stel zelf den prys der belooning uwer moeite, en wy zullen dien als eene wet naarkomen.
THYREUS.
Ik gaa, Caesar.
Geef acht, hoe Antonius zich in zyn ongeluk gedraagt, en op alles, hetgeen gy denkt, dat men uit zyn gantsch gedrag, en uit alle zyne beweegingen kan ontdekken.
THYREUS.
Ik zal, Caesar.
NEGENDE TOONEEL.
Het Tooneel is te Alexandriën.
CLEOPATRA, AHENOBARBUS, CHARMIAN, IRAS.
Wat zullen wy doen, Ahenobarbus?
(Onze fout) overdenken, en sterven.
Legt de fout by Antonius, of by ons?
[p. 100]
Alleen by Antonius, die zyn wil meester maakte van zyne rede. Wat! ofschoon gy vluchtte uit dat verschrikkelyk tooneel des oorlogs, daar de veelvuldige gelederen elkanderen deeden beeven, moest hy u daarom volgen? Zyne vuurige liefdedrift behoorde zyn krygsmanschap niet verstrikt te hebben, in zodanig een tydstip, toen de eene helft der waereld tegen de andere gekant was, en hy het voorwerp des geschils. De schande was niet minder dan het verlies, dat hy uwe vluchtende wimpels navolgde, en zyne zeemagt, die hem verwonderd nakeek, verliet.
Ik bid u wees stil.
ANTONIUS en zyn AFGEZANT. (Op het Tooneel komende.)
Is dat zyn antwoord?
AFGEZANT.
Ja, Mynheer.
De Koningin zal dan eene heusche behandeling genieten, wanneer zy ons overlevert.
AFGEZANT.
Zo zeide hy.
Laat haar dit bekend worden. (Tegen Cleopatra.) Zend deezen gryzen kop aan Caesar, aan dien jongen, en hy zal allen uwe wenschen tot den rand toe met heerschappyën opvullen.
Dat hoofd, Mynheer?
(Gaa) op nieuw naar hem. Zeg hem, dat hy
[p. 101]
de roozen der jeugd (op zyn gelaat) draagt, en dat (uit dien hoofde) de waereld iets byzonders in hem zou moogen bemerken; dat zyne schatten, schepen, en legioenen zouden kunnen toebehooren aan een bloodaart, wiens dienaars zouden kunnen overwinnen zo wel onder het bevèl van een kind als onder dat van Caesar. Ik eisch van hem derhalven, dat hy alle verwaande vergelykingen tusschen ons beider omstandigheden ter zyde stelle, en my reeds (naar den ouderdom) hellende, zwaard tegen zwaard, in een tweegevecht bestryde. Ik zal hem dit schriftelyk melden, volg my. (Antonius en de Afgezant vertrekken.)
Ja, waarlyk wel bedacht; de overwinnende Caesar zal zyn geluk weder omverre stooten, en eene kans waagen tegen een ouden krygsman. Ik zie nu, dat het verstand der menschen ook een gedeelte van hunne geluksgoederen uitmaakt, dat uitwendige gebeurtenissen de inwendige vermogens met zich sleepen, en dat dus de eene met de andere moeten lyden. Hoe kan het hem in de gedachten komen, daar hy alle omstandigheden weet, dat de magtige Caesar zich met zyne onmagt zal gelyk stellen! o Caesar! gy hebt zyn verstand ook overmeesterd. (Een Bediende komt)
BEDIENDE.
Daar is een Gezant van Caesar, Mevrouw.
Hoe, zonder eenige plegtigheid! Ziet, myne Staatjuffers! Zy, die voor den ontluikenden roozenknop nederknielden, stoppen den neus voor de afvallende roos. Laat hem binnen komen.
Myne eerlykheid en ik beginnen zich met elkanderen te verdraagen; de trouw aan dwaazen betoond maakt onze getrouwheid tot loutere dwaasheid; maar echter overwint hy, die aan een ongeluk-
[p. 102]
kigen Meester onderdaanig en getrouw kan blyven, dengeenen, die zynen Heer overwonnen heeft, verkrygt een naam in de gedenkschriften.
(Thyreus treed binnen.)
Wat is de wil van Caesar.
THYREUS.
Hoor my afzonderlyk.
Hier zyn enkel vrienden. Spreek rechtuit.
THYREUS.
Dan zyn zy, waarschynlyk, ook vrienden van Antonius.
Hy heeft er zoveel noodig, Mynheer, als Caesar; of hy heeft ons niet noodig. Indien het Caesar behaagt, dan zal onze Veldheer zich spoeden, om vriendschap met hem te maaken; en wat ons betreft, gy weet, dat wy de party kiezen, die hy kiest, en dat is die van Caesar.
THYREUS.
Dan is het wel. Nu dan moet gy weeten, beroemde (Koningin) dat Caesar van u verzoekt, dat gy u niet bekommert over de omstandigheden, waarin gy u bevind, in zo verre hy Caesar is.
Gaa voort. Dit is recht edelmoedig.
THYREUS.
Hy weet, dat gy u niet aan Antonius uit liefde, maar uit vrees, hebt overgegeven.
Helaas!
CLEOPATRA. (ter zyde.)
Helaas!
THYREUS.
En dus beschouwt hy de vlekken uwer eer als gedwongen, en niet als verdiend.
Hy is een God (gelyk), en weet, wat rechtvaar-
[p. 103]
dig is. Myne eer is nooit weggeschonken, maar alleen door overmagt vermeesterd geweest.
AHENOBARBUS. (Ter zyde.)
Om hiervan verzekerd te zyn, zal ik het aan Antonius gaan vraagen. o, Antonius! gy zyt zó doorboord, dat wy u moeten te gronde laaten gaan; zelfs uwe geliefdste verlaat u. (Hy vertrekt.)
THYREUS.
Zal ik aan Caesar melden, wat gy van hem begeert? Want hy zou, in zeker opzicht, wel wenschen, dat hy aangezocht wierd om iets te geeven. Het zou hem zeer aangenaam zyn, dat het u behaagen mogt van zyn geluk een staf te maaken om daarop te steunen. Maar nog meer zou het zyn geest verwikken, wanneer hy uit my mogt hooren, dat gy Antonius verlaten had, en u begeven had onder de bescherming van hem, als den oppersten heer en meester.
Wie zyt gy?
THYREUS.
Myn naam is Thyreus.
Beleefde Afgezant, zeg aan den grooten Caesar dit volgende, dat ik door u zyne overwinnende hand kus, en daarenboven (voor hem) nederkniel, gereed om myne kroon aan zyne voeten neder te leggen; zeg hem, dat ik het lot van Egypten van zyne algebiedende stem zal afwachten.
THYREUS.
Gy kiest het edelst spoor; wanneer verstand en het noodlot tegen elkanderen stryden, en het eerste zyne uiterste vermogens durft aanwenden, dan kan het lot hetzelve nooit overmeesteren. Vergun my de genade, dat ik myn verschuldigden plicht op uwe hand mooge afleggen.
Caesar, uws Meesters Vader, heeft dikwyls, wanneer hy ontwerpen tot het veroveren van koning-
[p. 104]
ryken gemaakt had, zyne lippen op deeze onwaardige plaats gehecht, wanneer het kussen regende.
TIENDE TOONEEL.
ANTONIUS, AHENOBARBUS de VOORIGEN.
ANTONIUS. (Ziende dat Thyreus haare hand kust.)
Hoe, gunstbewyzen! By den dondergod Jupiter!.... Wie zyt gy, kaerel?
THYREUS.
Iemand, die enkel de geboden volbrengt* van den grootsten man, en die het waerdigst is gehoorzaamd te worden.
Gy zult gegeesseld worden.
Komt nader, myne dienaars! o Gy schelm! Hemelsche en helsche Goden, nu wykt myn gezag. Onlangs nog, wanneer ik slechts riep, kwamen Koningen, als jongens, die elkanderen den voorgang betwisten, toeschieten en riepen wat is uw begeeren? Heeft er dan niemand ooren? Ik ben nog Antonius. (Eenige Bedienden treeden binnen.) Rukt dien schelm van hier, en geesselt hem.
Het is beter te speelen met een jongen leeuw, dan met een ouden, die op sterven legt.
By Zon, Maan, en Sterren! Geesselt ham; (ik zou dit laaten doen) al was het ook aan twintig der voornaamste afhangelingen van Caesar. wanneer ik hen zo verachtelyk gemeenzaam vond met de
[p. 105]
hand van deeze. (hoe is ook haar naam, zedert dat zy Cleopatra niet meer is?) Geesselt hem myne dienaars, totdat gy hem als een kind het aangezicht ziet te zaamen trekken, en overluid schreijen om erbarming. Sleept hem van hier.
THYREUS.
o, Marcus Antonius!
Sleept hem weg; als hy wel gegeesseld zal zyn, brengt hem dan weder hier, die hofnar van Caesar zal eene boodschap van my aan hem overbrengen. (De Bedienden vertrekken met Thyreus.) (Tegen Cleopatra.) Gy waart reeds half verwelkt, toen ik u leerde kennen; ha, spyt! heb ik myne hoofdpeuluw te Romen ongedrukt gelaten! heb ik verwaarloosd een wettig nakroost te teelen, by een juweel onder de vrouwen, en dat om onteerd te worden van een, die achter de tafel staan moet.
Myn genadige heer!
Gy zyt altoos eene weifelende (vrouw) geweest. Maar wanneer wy in onze ondeugden verhard worden, o dan is het allerelendigst! dan blinden de alwyze Goden onze oogen met onze eigene onreinigheid; dan laaten zy ons gezond oordeel vervallen, maaken, dat wy onze eigen gebreken aanbidden*, en belachen ons, wanneer wy verwaandelyk onze eigene schande te gemoet gaan.
Ach! is het reeds zo verre gekomen?
Ik vond u als een koud geworden brokje op het bord van Julius Caesar; reeds voorheen waart gy een overschot van den Grooten Pompejus, behalven hetgeen gy, in meer verhitte tyden, wellustiglyk hebt uitgekipt. Want ik ben verzekerd, dat, schoon gy
[p. 106]
misschien kunt gissen, wat ingetogenheid zy, gy die echter nimmer bezeten hebt.
Waarom zegt gy dat?
Een knaap, die een geschenk zou aanneemen, en zeggen: De Goden moeten het u vergelden! toe te laaten, dat hy zich gemeen maake met myne speelgenoote, uwe hand; dat Koninglyke zegel en onderpand van edele harten! Ach! dat ik op den berg Basan ware om daar de gehoornde kudden te overbrullen, want ik heb hiertoe eene vreemde oorzaak! en die op eene beleefde wyze bekend te maaken, zou zyn, als een man met een strop om de keel, die den beul bedankt omdat hy haast met hem maakt. (De Dienaars komen weder met Thyreus) Is hy gegeesseld?
BEDIENDE.
Ter deeg, Mynheer.
Schreeuwde hy? verzocht hy vergiffenis?
BEDIENDE.
Hy smeekte om genade.
ANTONIUS. (tegen Thyreus.)
Indien uw vader nog leeft mag het hem wel berouwen, dat gy niet zyne dochter geboren zyt; en gy zelf moogt wel bedroefd zyn, wanneer gy Caesar by zyn triumf verzelt, naardien gy eens gegeesseld zyt, omdat gy hem gevolgd hebt. Dat in het toekomende de blanke hand van eene aanzienlyke vrouw u (van schrik) de koorts doe krygen! Beef zo menigmaal gy daarop uwe oogen slaat. Keer nu terug naar Caesar; verhaal hem hoe gy hier ontfangen zyt; zeg hem, dat hy my toornig maakt tegen hem; want hy schynt trotsch en verontwaerdigend te worden, ophaalende hetgeen ik nu ben, en niet, hetgeen hy wel weet, dat ik was. Hy maakt my toornig; en dit valt hem zeer ligt
[p. 107]
te doen in deezen tyd, nu myne geluksterren, die eertyds myne geleiders waren, hunne loopkringen ledig gelaten hebben, en hun vuur in den afgrond der hel hebben uitgeschoten. Indien myne redenen, en hetgeen hier gedaan is hem mishaagen, dan heeft hy Hipparchus, myn vrygemaakten slaaf (in zyne magt) dien kan hy, naar zyn genoegen, geesselen, of hangen, of pynigen, om my dit betaald te zetten. Vertoorn hem vry door deeze boodschap. Van hier met uwe striemen. Pak u weg. (Thyreus vertrekt.)
Hebt gy nu gedaan?
Helaas! onze aardsche maan is thans verduisterd, en dit voorspelt niets anders dan den val van Antonius.
CLEOPATRA. (stil.)
Ik moet hem tyd geeven.
Moest gy, om aan Caesar te behaagen, vriendelyke oogwenken geeven aan een, die hem de schoenriemen vastmaakt?
Kent gy my dan nu niet meer?
En koelzinnig zyn tegen my?
Ach! myn waardste! indien ik dat ben, laat dan de hemel van dat koud hart hagelsteenen scheppen, en vergiftigen derzelver bronwel, en dat dan de eerste steen daarvan op myn hals nedervalle; opdat wanneer die smelt myn leven ook mooge smelten! Laat vervolgens de tweede steen myn Caesarion treffen! En zo voorts by trappen, tot dat eindelyk alle de vruchten myns buiks te gelyk met allen myne wakkere Egyptenaaren door het smelten van deezen kogelachtigen regen (gedood) on-
[p. 108]
begraven blyven leggen, tot dat de vliegen en muggen van den Nyl hen als eene prooi in hunne ingewanden begraven hebben.
Ik ben voldaan. Caesar is in optogt naar Alexandriën, en daar zal ik my nog eens tegen zyn lot verzetten. Onze landmagt heeft zich dapper gedragen; en onze verstrooide zeemagt heeft zich weder byeen gevoegd, en dobbert op nieuw op de baaren als eene geduchte vloot. Waar zyt gy geweest, o, myn hart? Hoor, Mevrouw; wanneer ik nu eens weder uit het veld kom om uwe lippen te kussen, dan zal ik (voor u) met bloed bedekt verschynen; ik en myn zwaard zullen my een naam in de jaarboeken doen verkrygen; ik hoop nog op beiden.
Zie daar weder myn dapperen held!
Ik zal driedubbele kracht in myne zenuwen hebben; ik zal een nieuwen moed en een nieuwen adem gevoelen; ik zal wanhoopig vechten; toen myne dagen gelukkig en voorspoedig waren kon menig man zyn leven van my door eene boertige zegging koopen; maar nu zal ik myne tanden laaten zien, en alles, dat my in myn loop wil stuiten naar den afgrond zenden. Kom wy zullen nog eens een vrolyken nacht hebben; roept allen myne bedrukte legerhoofden tot my, wy zullen de bekers vullen; laaten wy nog eens den middernacht belachen.
Het is heden myn geboortedag; ik had gedacht dien armhartiglyk te zullen vieren; maar nu myn Heer weder Antonius is, zal ik weder Cleopatra zyn.
Wy zullen alles nog weder goed maaken.
[p. 109]
CLEOPATRA. (tegen de Bedienden.)
Zegt, dat allen de edele bevelhebbers by hunnen Heer komen.
Ja, doet dat; wy zullen met hen spreeken, en ik zal deezen avond maaken, dat de wyn uit hunne littekens voortspringt. Kom, myne Koningin, daar is nog kracht in my. De eerste keer, dat ik weder zal stryden, dan zal ik maaken, dat de dood op my verliefd word; want ik zal zyne alvernielende sikkel den voorrang betwisten. (Zy vertrekken.)
AHENOBARBUS. (alleen.)
Nu zal hy met staarende oogen den bliksem tarten. Woedende te zyn is boven allen schrik verschrikt te zyn; en in zulk eene gemoedsgesteldheid zou eene duif een sperwer byten; ik zie intusschen, dat eene vermindering in het verstand van onzen Veldheer zyn moed herstelt. Wanneer dapperheid rooft op het verstand, dan verteert die het zwaard, waar mede zy vecht. Ik zal een middel zoeken om hem te verlaaten.
Einde van het derde Bedryf.
[p. 110]
VIERDE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL.
Het Tooneel is in de Legerplaats van Caesar.
CAESAR, AGRIPPA, en MECAENAS, aan het hoofd van hun Leger. |
CAESAR. (Een brief in de hand houdende.)
Hy noemt my jongen; en scheld even alsof hy magt had om my uit Egypten te slaan. Myn afgezant heeft hy met roeden gegeesseld; my daagt hy tot een tweegevecht. Caesar (zou vechten) met Antonius. Laat de oude Overspeeler bedenken, dat hy nog op veele andere wyzen kan sterven; intusschen lach ik met zyne uitdaaging.
Gy moet denken, Caesar, dat wanneer een zo groot (man) begint dol te worden, dat hy dan tot vallens toe afgejaagd is. Gun hem geen tyd om adem te haalen, maar bedien u thans van zyne uitspoorigheid; dolle gramschap draagt nooit behoorlyke zorg voor zichzelve.
Zeg aan onze braave legerhoofden, dat wy voorneemens zyn morgen den laatsten slag van zoveele veldslagen te leveren. Onder onze gelederen bevinden zich nog verscheiden, die Marcus Antonius in vroeger tyd gediend hebben, hun getal alleen is groot genoeg om hem in te sluiten. Draag zorg, dat dit (myn bevèl) geschiede. Vergast het gantsche leger; wy hebben voorraad genoeg daartoe, en zy hebben deeze kosten wel verdiend. Arme Antonius!
[p. 111]
TWEEDE TOONEEL.
Het Tooneel is te Alexandriën in het Paleis van Cleopatra.
ANTONIUS, CLEOPATRA, AHENOBARBUS, CHARMIAN, IRAS, ALEXAS, GEVOLG. |
Hy wil dan niet met my vechten, Domitius?
Neen.
En waarom zou dat toch zyn?
Hy denkt, omdat hy twintigmaal gelukkiger is dan gy, dat het een gevecht zou weezen van twintig tegen een.
Morgen, Krygsman, zullen wy ter zee en te land vechten; ik zal (overwinnen en) leeven, of ik zal myne stervende eer in (zoveel) bloed baaden, dat die (na myne dood) weder zal herleeven. Zult gy dapper vechten?
Ik zal (van my af) slaan, en roepen: Neemt alles!
Braaf gezegd. Wel aan; roep myne huisbedienden, laaten wy deezen avond mild in onzen maaltyd zyn. (Eenige dienaars komen binnen) (Treed nader!) Geef my uwe hand, gy zyt altoos recht eerlyk geweest; en gy ook; en gy, en gy, en gy. Gylieden hebt my wel gediend, en Koningen zyn uwe makkers geweest.
[p. 112]
CLEOPATRA (Ter zyde.)
Wat wil dat zeggen?
AHENOBARBUS. (Ter zyde.)
Dit is een van die wonderlyke invallen, welken de droefheid uit het hart schiet.
En gy zyt ook eerlyk. Ik wenschte wel, dat ik in zo veele mannen kon verdeeld worden, en dat gy allen tot éénen Antonius kond in een gesmolten worden; opdat ik u wederom dezelfde diensten mogt kunnen bewyzen, die gylieden my bewezen hebt.
ALLEN.
Dit verhoeden de Goden!
Nu, myne waarde makkers, bedient my nog eens deezen avond, weest niet spaarzaam op myn beker, en behandelt my eveneens alsof myne heerschappy nog uw metgezel was, en onder myne bevélen stond.
Wat is zyn oogmerk?
Zyne dienaars te doen schreijen.
Bedient my deezen avond; misschien eindigt daar het tydperk van uwen dienst; het zou kunnen gebeuren, dat gy my nooit weder aanschouwde, of zo al, dan enkel als eene van een gescheurde schim. Welligt zult gy morgen een anderen meester dienen. Ik beschouw u thans als iemand, die zyn afscheid van u neemt. Myne braave vrienden, ik dank u niet af; maar blyft my als een meester, die aan uwen dienst gehuwd is, getrouw tot de dood; bedient my deezen avond nog twee uuren, en de Goden zullen u daarvoor beloonen!
Wat hebt gy toch voor, Mynheer, met hen dus
[p. 113]
te bedroeven? Zie, zy schreijen; en ik, domme ezel daar ik ben, heb oogen alsof ik uijens geroken had. Doe ons toch de schande niet aan van ons in vrouwen te veranderen.
Ho, ho, der Goden vloek treffe my, zo dit myn oogmerk geweest is! Laat voorspoed groeijen daar deeze droppelen vallen! Myne geliefde vrienden, gy vat myne woorden in een al te droeven zin op; ik zeg dit alles om u op te beuren; ik heb u willen verzoeken deezen nacht onder het branden der fakkelen door te brengen. Weet, myne hartvrienden, dat ik eene goede hoop heb op den dag van morgen, en dat ik u zal voorgaan (naar de plaats) daar ik veeleer een zegenpraalend leven, dan eene roemryke dood te gemoet zie. Laaten wy ons tot het avondmaal begeeven. Komt, volgt my; en verdrinkt alle zwaarmoedige overweegingen.
DERDE TOONEEL.
Het Tooneel verbeeld de Hoofdwacht voor het Paleis.
(Eenige krygsknechten komen op het Tooneel.) |
EERSTE KRYGSKNECHT.
Goeden nacht, medebroeder, morgen is het de dag.
TWEEDE KRYGSKNECHT.
Het zal toch de eene of andere keer neemen. Vaar wel. Hebt gy niets nieuws onderwege gehoord.
EERSTE KRYGSKNECHT.
Neen. Is er eenig nieuws?
[p. 114]
TWEEDE KRYGSKNECHT.
Waarschynlyk is het slechts een gerucht. Ik wensch u een goeden nacht.
EERSTE KRYGSKNECHT.
Ik dank u, vriend; goeden nacht. (Zy ontmoeten andere Krygsknechten.)
TWEEDE KRYGSKNECHT, (tegen de anderen.)
Mannen! houd goede wacht.
EERSTE KRYGSKNECHT.
Insgelyks. Goeden nacht, goeden nacht! (De twee krygsknechten plaatsen zich ter wederzyden van het Tooneel.)
TWEEDE KRYGSKNECHT.
Wy hier; en wanneer morgen onze vloot gelukkig* is, heb ik eene gegronde hoop, dat ons landvolk dapper zal staan.
EERSTE KRYGSKNECHT.
Het is een moedig leger vol van dapperheid.
(Men hoort onder het Tooneel een veldmuziek.)
TWEEDE KRYGSKNECHT.
Stil! Wat is dat geluid?
EERSTE KRYGSKNECHT.
Stil, stil!
TWEEDE KRYGSKNECHT.
Hoor, hoor!
EERSTE KRYGSKNECHT.
Muziek in de lucht.
DERDE KRYGSKNECHT.
Neen, onder de aarde. Een goed voorteken, nietwaar?
TWEEDE KRYGSKNECHT.
Neen.
EERSTE KRYGSKNECHT.
Het is de God Hercules, die Antonius altoos bemind heeft, doch die hem nu verlaat.
[p. 115]
EERSTE KRYGSKNECHT.
Gaat met my, laaten wy eens onderzoeken, of de overige schildwachten hetzelfde hooren.
TWEEDE KRYGSKNECHT. (De overige Schildwachten aanspreekende.)
Wat is dat, vrienden?
ALLEN.
Wat is dat? Wat is dat? Hoort gy dat wel?
EERSTE KRYGSKNECHT.
Is dat niet wonderlyk?
DERDE KRYGSKNECHT.
Hoort gy dat wel, makkers? Hoort gy dat wel?
EERSTE KRYGSKNECHT.
Laaten wy dit geluid volgen zoverre onze post het ons toelaat, en laaten wy verneemen, hoe het daarmede gaan zal.
ALLEN.
Goed. Het is een wonder.
VIERDE TOONEEL.
Het Tooneel is in het Paleis van Cleopatra.
ANTONIUS, CLEOPATRA, CHARMIAN, EROS, GEVOLG. |
ANTONIUS. (Eros roepende.)
Eros, (geef my) myne wapenrusting, Eros.
Slaap (eerst) een weinig.
Neen, liefste. Kom, Eros, (geef my) myne wapenen, Eros. Kom, myn vriend, trek uw harnas aan. (Eros nadert hem.) Indien de Fortuin
[p. 116]
ons vandaag niet gunstig is, dan komt het enkel omdat wy haar braveeren. Kom.
Ik wil ook helpen.
Waartoe zou dat dienen? o Laat dat blyven, laat dat blyven; gy wapent myn hart; (tegen Eros.) Verkeerd, verkeerd; dit eerst, dit eerst.
Zacht, zacht; ik zal u helpen. Zo moet het weezen. (Zy wapent Antonius.)
Goed, goed; nu zullen wy gelukkig zyn. (Tegen Eros.) Ziet gy wel, myn vriend? Wapen u nu ook.
EROS.
Terstond, Mynheer.
Is het dus niet wel gegespt?
Verwonderlyk; verwonderlyk! Hy, die dit zal (trachten te) ontgespen, éér het ons behaagt het uit te trekken om te rusten, zal een storm ondervinden. Gy fommelde slechts, Eros, en myne Koningin is een veel bekwaamer schildknaap dan gy. Haast u. o Liefde, zo gy heden myne stryden kond zien, en deeze Koninglyke bezigheid beschouwen; dan zoud gy een meesterstuk zien. (Een gewapend Krygsman komt op.) Goeden morgen, wees welkom; gy ziet er uit als een, die weet wat eene krygsbediening inheeft; wy zyn gewoon vroeg op te staan tot eene bezigheid, die ons aangenaam is, en aanvaarden die met vermaak.
KRYGSMAN.
Reeds duizenden, Mynheer, hoe vroeg het ook hebben het harnas aangegespt, en wach-
[p. 117]
ten u aan de haven. (Men hoort een gejuich en het blaazen van Trompetten.)
(Een Bevelhebber en eenige Krygsknechten komen op het Tooneel.)
BEVELHEBBER.
De morgenstond is schoon. Goeden morgen, myn Veldheer!
ALLEN.
Goeden morgen, Veldheer.
Dit is voor my eene aangenaame morgengroet, myne vrienden. Deeze ochtend, even als een jongeling, die tracht uit te munten, begint vroegtydig. Zo, zo. Geeft my dat. Dit heen. Zo is het wel. Vaarwel, Mevrouw, wat er ook van my mooge worden. (Hy kust haar.) Zie daar een krygsmans kus; het zou walglyk en schandelyk zyn een meer gemaakt afscheid te neemen; ik verlaat u thans als een man van staal. Gy die ten stryde wilt gaan, volgt my op de hielen, ik zal u derwaarts voeren. Vaarwel, (Cleopatra.) (Hy vertrekt.)
Behaagt het u naar uw vertrek te gaan, Mevrouw?
Ja, geleid my derwaarts, Hy vertrekt als een moedig man. o Dat Hy en Caesar dit geschil door een tweegevecht mogten beslissen. Dan zou Antonius.... Maar nu.... Kom aan, volg my.
[p. 118]
VYFDE TOONEEL.
Het Tooneel verbeeld eene Legerplaats.
ANTONIUS, EROS, een KRYGSKNECHT.
KRYGSKNECHT.
Dat de Goden deezen dag voor Antonius gelukkig maaken!
Ik wenschte wel, dat gy, en deeze uwe littekenen my te vooren hadden kunnen overreeden om te land te vechten!
EROS.
Indien gy dit gedaan had, dan zouden de afvallige Koningen, en de oude Krygsman, die u deezen ochtend verlaten heeft, u steeds hebben blyven volgen.
Wie heeft my deezen ochtend verlaten?
EROS.
Wie? Iemand, die steeds by u was. Roep Ahenobarbus; hy zal u niet hooren; of hy zal uit de legerplaats van Caesar u toeroepen: ,,Ik behoor niet meer tot de uwen.
Wat zegt gy!
KRYGSKNECHT.
Ja, Mynheer; hy is by Caesar.
EROS.
Maar hy heeft zyne schatten en goederen niet medegenomen.
Is hy weggegaan?
KRYGSKNECHT.
Niets is zekerder.
Gaa heen, Eros, zend hem zyne schatten ach-
[p. 119]
terna; doe dit, onthoud hem niets, dit beveel ik u. Schryf hem beleefdelyk myn vaarwel en myne groet, ik zal het ondertekenen. Meld hem, dat ik van harte wensch, dat hy nooit weder rede mooge hebben om van Meester te veranderen. Ach! myn ongeluk heeft braave mannen vervoerd! Spoed u, waarde Eros.
ZESDE TOONEEL.
Het Tooneel is in de Legerplaats van Caesar.
CAESAR, AGRIPPA, AHENOBARBUS, DOLABELLA.
Gaa heen, Agrippa, en begin het gevecht. Ik wil, dat Antonius levendig gevat worde; maak dit aan allen bekend.
Ik zal, Caesar.
De tyd van een algemeenen vreede begint thans te naderen; indien deeze dag (voor ons) gelukkig is, dan zal de driedeelige waereld vanzelf olyfplanten voortbrengen. (Een Bode komt op.)
Marcus Antonius is in het veld verschenen.
Gaa, Agrippa; tast hem aan. Plaats hen, die van hem afgevallen zyn, in de voorhoede, opdat het mooge schynen alsof Antonius zyne woede op zichzelven verspilt. (Zy vertrekken allen, behalven Abenobarbus.)
Alexas is afgevallen; hy was om zaaken van Antonius naar Judaea vertrokken; daar overreedde hy Herodes den Grooten om Caesars zyde te kie- [p. 120]
zen, en zynen Heer Antonius te verlaaten; voor deeze moeite heeft Caesar hem doen ophangen; Canidius, en de overigen, die afgevallen zyn, krygen het noodig onderhoud, maar zyn in geen aanzien of vertrouwen. Ik heb kwaalyk gehandeld, en ik moet myzelven deswegens met zóveel leedweezen beschuldigen, dat ik nooit weder vrolyk zal zyn. (Een der krygsknechten van Caesar komt op het Tooneel.)
Ahenobarbus, Antonius heeft u allen uwe schatten achterna gezonden, en zyn heilwensch daarenboven. De brenger kwam aan myne wachtplaats, en is thans bezig met zyne muilezels voor uwe tent te ontlaaden.
Ik schenk het u.
Spot niet, Ahenobarbus, ik zeg u de waarheid. Het best is, dat gy den brenger behouden uit ons leger voert; ik moest myn post waarneemen, anders zou ik zelf dit gedaan hebben. Uw Veldheer is nog steeds een Jupiter. (De krygsknecht vertrekt.)
Ik alleen ben de grootste schelm van de gantsche aarde; ja, ik gevoel, dat ik zulks ben in den hoogsten graad. o Antonius! gy onuitputbaare bron van goedhartigheid, hoe mildelyk zoud gy myne goede diensten beloond hebben, daar gy myne oneer met goud bekroont! Dit doet myn hart zwellen; indien deeze schielyke aandoening hetzelve niet doet barsten, dan zal een schielyker middel dezelve te boven streeven; maar deeze enkele gedachte zal het doen, dit gevoel ik. Zou ik tegen u stryden! Neen, ik zal eene graft opzoeken, daar ik in sterven kan; de onzuiverste past het best voor het laatst gedeelte van myn leven.
[p. 121]
ZEVENDE TOONEEL.
Het Tooneel is voor de muuren van Alexandriën.
(Men hoort van achter het Tooneel een krygsgeschrei gemengd met den klank van Trommelen en Trompetten.) |
AGRIPPA. (tegen eenige Legerhoofden.) |
Trekt af (met uwe benden,) wy hebben ons te verre begeven; Caesar zelf heeft werk (om te ontkomen,)* en de tegenstand gaat onze verwachting te boven. (Zy vertrekken.)
(Men hoort weder een krygsgeschrei, intusschen komt Antonius op het Tooneel, met Scarus, die gewond is.)
o Myn dappere Veidheer! dat is waarlyk vechten; hadden wy de eerstemaal ook zo gedaan, dan zouden wy hen met doeken om hunne hoofden naar huis gezonden hebben.
Gy bloed gestadig aan.
Ik had hier eene wond als eene T, maar nu is die eene H geworden.
Zy trekken af.
Wy zullen hen onder de banken jaagen; ik heb nog plaats voor zes zulke wonden.
EROS. (Op het Tooneel komende.) |
Zy zyn geslagen, Mynheer, en ons voordeel mag wel eene volkomene overwinning genoemd worden.
[p. 122]
Laaten wy hen de ruggen tekenen, en hen van achteren opvangen even als haazen; het is eene grap een vluchtenden af te kloppen.
Ik zal u eenmaal beloonen voor uw welgemoeden troost, en tiendubbel voor uwe dapperheid. Gaa met my.
Ik zal u nahinken. (Zy vertrekken.)
(Men hoort weder een krygsgeschrei, en na verloop van eenigen tyd komt Antonius, verzeld van Scarus en anderen aan het hoofd van zyn leger weder op het Tooneel.)
Wy hebben hen tot in hunne legerplaats terug geslagen; laat iemand vooruit loopen, en aan de Koningin onze daaden bekend maaken. Morgen, éér de zon ons beschouwt, zullen wy het bloed vergieten, dat het vandaag ontkomen is. Ik zeg u allen dank, want gy hebt getoond, dat gy goede handen had, en gy hebt gevochten, niet als lieden, die my, de oorzaak (van deezen oorlog) diende, maar, alsof het uwe eigene zaak geweest ware; gy zyt allen Hectors geweest. Treed de Stad in; omhelst uwe vrouwen, en uwe vrienden; verhaalt hen uwe daaden, terwyl zy met vreugdetraanen het geronnen bloed van uwe wonden afwasschen, en die opene eertekenen dicht kussen. (Tegen Scarus.) Geef my uwe hand. (Cleopatra komt op het Tooneel.) Ik zal uwe daaden by deeze vermoogende Tovergodin verheffen, en maaken, dat zy u met haare dankerkentenis begenadigt. (Tegen Cleopatra.) o Gy dag van de waereld! boei myn gewapenden hals in uwe armen; dring met alle uwe bekoorlykheden door myn beproefd harnas tot in [p. 123]
myn hart, en ryd in triumf op deszelfs kloppingen.
Heer der Heeren! o Nooit volprezene dapperheid! Komt gy uit den grooten strik van de waereld, glimlachende, zonder gevangen te worden wederom?
Myne Nachtegaal, wy hebben hen naar hunne bedden gejaagd. Wat, Meisje-lief! Schoon het grys zich een weinig vermengt met ons jeugdig bruin, wy hebben nog harsens, die onze krachten ondersteunen, en die der jeugd niet behoeven te wyken. Aanschouw deezen man; reik uwe gunstige hand aan zyne lippen toe. Kus die, myn braave Krygsman. Hy heeft vandaag gevochten alsof een God, vertoornd op het menschdom, in menschelyke gedaante (alles) verwoest, en verdelgd had.
Myn Vriend, ik zal u eene wapenrusting schenken van louter goud; die aan een Koning heeft toebehoord.
Hy heeft die verdiend, al was dezelve ook gekarbonkeld als de wagen van den heiligen Phoebus. Geef my uwe hand, (Koningin;) laaten wy een vrolyken optogt door (de straaten van) Alexandriën doen. (Tegen het Gevolg.) Draagt onze schilden voor ons uit, die gekneusd en gehakt zyn als de mannen, die dezelven gedragen hebben. Indien ons groot paleis de ruimte had om myn geheel leger te huisvesten, dan zouden wy allen deezen avond te zaamen spyzen, en uit volle bekers drinken op het lot van den volgenden dag, die ons een Koninglyk gevaar voorspelt. Gy, Trompetters vult de ooren van de gantsche Stad met het geluid uit uw metaal, vermengd u met [p. 124] onze ratelende trommelen; opdat aarde en hemel hunne klanken te zaamen moogen vermengen, en onze aannadering te gemoet juichen.
AGTSTE TOONEEL.
Het Tooneel is in de Legerplaats van Caesar.
Een HOOFDMAN, met zyne BENDE, en (een weinig laater) AHENOBARBUS. |
Indien wy in dit uur niet afgelost worden, dan moeten wy naar de hoofdwacht terug keeren; de nacht is helder, en, naar het zeggen is, zullen wy ons, in het tweede uur van den dag, tot den slag moeten bereiden.
De laatst verlopen dag was ongelukkig voor ons.
o Nacht, wees gy myne getuige!
Welk een man is dat?
Staa stil, beluister hem.
Wees myne getuige, o gy gezegende Maan, wanneer, by het herdenken, de nagedachtenis van afvalligen haatelyk zal zyn; dat de ongelukkige Ahenobarbus voor uw aangezicht berouw getoond heeft!
Hoe! Ahenobarbus!
Stil! Luister verder.
o Opperheerscheresse der waare droefgeestig- [p. 125] heid, pers de vergiftige dampen des nachts over my uit! Dit leven, dat my tegen den zin is, moet my niet langer byblyven! Verpletter myn hart tegen de onvermurwbaare steenrots van myne misdaad, dat, door droefheid uitgedroogd, alsdan tot stof vergruizen zal, en allen myne snoode denkbeelden vernietigen! o Antonius, die nog veel edeler zyt dan myn afval eerloos is, vergeef my, voor u in persoon, myne misdaad; maar laat de waereld my stellen op de lyst der afvallige heerverlaaters! Ach! Antonius! Antonius! (Hy sterft.)
Laaten wy hem aanspreeken.
(Neen,) laaten wy hem (verder) hooren; want hy zou dingen kunnen zeggen, die Caesar betreffen.
Ja, laaten wy dat doen; maar, hy slaapt.
(Zeg) liever, dat hy in zwym legt; want zulk een treurig gebed word nooit vóór den slaap gedaan.
Laaten wy naar hem toe gaan.
Ontwaak, Mynheer, ontwaak, en spreek met ons.
Hoor ons, Mynheer.
De hand der dood heeft hem getroffen. (Men hoort van verre de Trommelen.) Hoort, hoe plegtiglyk de trommelen de slaapenden opwekken; laaten wy hem naar de hoofdwacht draagen; hy is een man van aanzien. Ons uur is volkomen verstreken.
[p. 126]
Welaan! Hy mogt nog weder bekomen.
NEGENDE TOONEEL.
Het Tooneel verbeeld een veld tusschen de twee Legers.
ANTONIUS, SCARUS.
Zy maaken vandaag toerusting ter zee; te land behaagen wy hen niet.
(Hunne toerusting is) voor beiden, Mynheer.
Ik wenschte, dat zy ook in het vuur en in de lucht konden vechten, ook daar zouden wy hen bestryden. Maar, dus zal het zyn; ons voetvolk zal op de heuvelen, die aan de stad grenzen, post vatten. Ter zee is reeds het bevèl gegeven; zy zyn reeds uit de haven uitgelopen naar de plaats, daar wy hen best kunnen in het oog houden, en hunne poogingen gade slaan. (Zy vertrekken.)
CAESAR. (opkomende met zyne Bevelhebbers.)
Ten zy wy mogten aangetast worden, zullen wy ons te Land stil houden, en dit laatste denk ik, dat gebeuren zal; want hy heeft zyne beste Manschap op zyne galeijen verdeeld. Trekt voort naar de vlakte, en stelt uwe benden tot ons meeste voordeel. (Zy vertrekken.)
(Men hoort van verre een gerucht als van een Zeeslag.)
[p. 127]
ANTONIUS, en SCARUS. (opkomende.)
Zy zyn nog niet byeen. Daar die gintsche pynboom staat, zal ik alles kunnen ontdekken, Ik zal u terstond tyding brengen, hoe het zich laat aanzien. (Hy vertrekt.)
SCARUS. (alleen.)
De zwaluwen hebben nesten gemaakt in de zeilen van Cleopatra. De wichelaars zeggen; zy weeten niets...., zy kunnen niets zeggen..... zy toonen een stuursch gelaat, en durven niet zeggen hetgeen zy weeten. Antonius is moedig, en tevens neêrslagtig; zyne verwarde omstandigheden geeven hem beurtelings dan eens hoop, en dan weder vrees, wegens het geen hy heeft, en niet heeft.
TIENDE TOONEEL.
Het Tooneel is te Alexandriën in het Paleis van Cleopatra.
ANTONIUS. (alleen.)
Alles is verloren! De schelmsche Egyptische (Koningin) heeft my verraden! Myne vloot heeft zich aan den vyand overgegeven; daar werpen zy hunne mutsen in de hoogte, en slempen en brassen met elkanderen als vrienden, die lang gescheiden zyn geweest. Driemaal-veranderde Hoer gy zyt het, die my aan deezen nieuweling (in het stryden) hebt overgegeven, en myn hart beoorlogt u thans alleen. Gebied vry hen allen te vluchten; want als ik my over uwe betovering gewroken heb, dan heb ik alles gedaan. Gaa heen! o Zon, ik zal uwen opgang niet meer aanschouwen; de Fortuin en Antonius scheiden thans van elkanderen; op dit oogenblik geef ik haar voor het laatste de hand zo
[p. 128]
verre is het nu gekomen! De harten, die myne voetstappen navolgden, die ik allen hunne wenschen inwilligde, versmelten, en storten hunnen balsem op den thans bloeijenden Caesar; en deeze pynboom, die hen allen overschaduwde, staat zonder bast. Ik ben verraden, o welk eene valsche Egyptische ziel! deeze grootsche Toveresse, wier oogen myne wapenen uitlokten en naar haar toe wenkten, wier boezem myne eerkroon, myn hoofdoogmerk was, betoont zig thans eene rechte bedriegster te zyn, en bedriegt my van alle kanten tot zelfs in myn uiterste; verlies o Eros! Eros! (Cleopatra komt op het Tooneel.) ha! Betoverster! vertrekt!
Hoe! is myn Heer dan verbitterd tegen zyne minnaares?
Verdwyn, of ik zal u uw verdienden loon geeven, en Caesars triumf verminderen. Laat hy u gevangen neemen, en u aan het juichend volk als een schouwspel vertoonen, volg zyn zegenwagen, als de grootste schandvlek van uw geslacht! word als een vreemd monsterdier ter beschouwing ten toon gesteld aan de nietwaerdigste schepselen; aan zotten; ja, laat de beleedigde Octavia uw aangezicht met scherpe nagelen opkrabben! (Cleopatra vertrekt.) het is goed, dat gy heengaat; indien het goed voor u is, dat gy in het leven blyft. Maar het was beter, dat gy in myne woede waart vervallen; want ééne dood zou u voor veele hebben kunnen behoeden. Kom, Eros, ik heb het hemd van Nessus aan myn lyf; o Alcides, myn Voorvader, leer my uwe woede! Laat my Lychas aan de hoornen der maan ophangen; en, met deeze handen, die den zwaarsten knods konden regeeren, myn waerdigste gedeelte te niet doen. De Toveres zal sterven; zy heeft my aan den Romeinschen jongen
[p. 129]
verkocht, en door haar verraad moet ik vallen; hiervoor zal zy sterven. Kom, Eros. (Hy vertrekt.)
CLEOPATRA, CHARMIAN, IRAS, MARDIAN.
(Weder op het Tooneel komende.)
Staat my by, myne Staatjuffers! Ach! hy is verwoeder dan Telamon om zyn schild; geen Thessalisch wildzwyn was ooit zo woedende.
Begeef u naar uw praalgraf; sluit u daarin op, en doe hem weeten, dat gy overleden zyt. De ziel en het lichaam lyden nooit meer dan in het scheiden det grootheid.
Welaan; laaten wy naar het praalgraf gaan. Gy, Mardian, gaa hem zeggen, dat ik my zelve van het leven beroofd heb; zeg, dat myn laatste woord Antonius geweest is; en spreek dien naam, bid ik u, recht droefgeestig uit. (Spoed u) vanhier, Mardian, en kom my (schielyk) zeggen, hoe hy (de tyding van) myne dood opgenomen heeft. Komt alle met my naar de grafplaats. (Zy vertrekken.)
ELFDE TOONEEL.
ANTONIUS, EROS.
Eros, gy ziet my nu nog.
[p. 130]
EROS.
Voorzeker, edele Veldheer.
Somtyds zien wy eene wolk, die draakachtig (van gedaante) is; somtyds een nevel, die veel gelykt naar een beer, een leeuw, een kasteel met torens, eene overhangende rots, een tweetoppigen berg, of een blaauwachtig voorgebergte, met boomen beplant, die de waereld toewenken, en (echter) onze oogen door enkele luchtverschynselen bedriegen. Gy hebt allen deeze verschynselen gezien, zy zyn tekenen van den duisteren avond.
EROS.
Ja, Mynheer.
Dat geen, het welk nu een paard is, word door de voortdryvende wolken uitgewischt, en zo ononderscheidbaar gemaakt als twee gelyke droppelen water.
EROS.
Dat is waar, Mynheer.
Myn goede vriend Eros, uw Veldheer is thans juist zodanig een wezen, tot nog toe ben ik Antonius, maar, vriend, ik kan deeze gedaante niet lang meer behouden. Ik heb deezen oorlog berokkend en gevoerd ter liefde (der Koningin) van Egypten, wier hart ik dacht te bezitten, omdat zy het myne bezat; van het welk, zo lang het nog het myne was, veele millioenen van anderen afhingen, die nu verloren zyn! Zy, Eros, zy heeft met Caesar de kaarten gemengd, en valschelyk myn roem op zyn triumf weggesmeten. Neen, Eros, schrei niet, daar is nog (een middel) overgebleven, om een einde van ons zelven te maaken. (Tegen Mardian, die op het Tooneel komt.) o! Uwe verachtelyke Meestres! Zy heeft my myn zwaard ontstolen.
[p. 131]
Neen, Antonius; myne Meestres beminde u, en heeft in alles deel genomen in uw lot.
Van hier, verachtelyke Gesneden, zwyg! Zy heeft my bedrogen, en zy zal de dood sterven.
(De schuld van) de dood kan door één mensch maar éénmaal betaald worden, en zy heeft die reeds afgedaan. Hetgeen gy dacht te doen is door haare hand gedaan, haar laatste woord was: ,,Antonius! Hier op brak een verscheurende uitroep den naam van Antonius nog eens door midden; dezelve wierd gedeeld tusschen het hart en de lippen; zy gaf den geest; en dus bleef uw naam in haar begraven.
(Zy is) dan dood?
(Zy is) dood.
Omhels my, Eros! De taak van myn langen dag is afgedaan, en wy moeten ons ter rust begeeven. (Tegen Mardian.) Dat gy veiliglyk van hier moogt gaan, is loon genoeg voor u. Vertrek. (Mardian vertrekt.) Af! Ruk af! Het zevenvoudig schild van Ajax kan den slag van myn hart niet afweeren. Ach! scheurt, myne zyden! o Myn hart! wees éénmaal sterker dan (het lichaam) dat u omvat; verbreek uwe brooze wooning! Schielyk, Eros, schielyk! Geen krygsman meer! Weg, gebulte wapenen; ik heb u met roem gedragen! (Hy omarmt zichzelven.) Verlaat my voor eene wyl, Eros. (Eros vertrekt.) Ik zal u inhaalen, Cleopatra, en myne vergiffenis schreijende van u afsmeeken. Dit moet zo zyn, want nu is alle uitstel hartkwelling. Nu de toorts uit is, leg u nu neder, en zwerf niet langer. Thans ver-
[p. 132]
nietigt de arbeid alles, dat zy voortbrengt; ja zelfs, de kracht verstrikt zichzelve door kracht; sluit dan (de oogen,) en alles is gedaan. Eros! Ik kom, myne Koningin! Eros! Verwacht my, daar de (zalige) zielen op bloemen rusten; daar zullen wy hand aan hand gaan, en door onzen vrolyken gang allen de geesten doen verbaasd staan; Dido en haar Aeneas zullen hunne opwachters verliezen, en de geheele menigte zal de onze zyn. Kom, Eros! Eros! (Eros komt weder.)
EROS.
Wat begeert myn Heer van my?
Zedert de dood van Cleopatra heb ik in zulk eene schande geleefd, dat zelfs de Goden myne laagheid verfoeijen. Ik, die met myn zwaard de waereld kon vierendeelen, en op den groenen rug van Neptunus steden van schepen bouwen, veroordeel my zelven, omdat my de moed van eene zwakke vrouw ontbreekt; omdat ik minder groothartig ben dan zy, die door haare dood tegen Caesar zegt: ,,Ik heb my zelve verwonnen. Gy hebt my gezworen, Eros, dat, wanneer de nood het vereischte, die het nu wezentlyk vereischt, wanneer ik de onvermydelyke vervolging van het ongeluk achter my zou zien, dat gy my dan op myn bevèl zoud dooden. Doe het nu, want de tyd is thans gekomen. Gy verslaat niet my, maar (gy verslaat in my) Caesar. Laat uwe wangen rooder worden.
EROS.
De Goden verhoeden, dat ik doen zou, hetgeen geene Parthische schichten, schoon vyandig, hebben kunnen doen.
Eros, zoud gy in het magtig Romen voor een venster staande, willen aanzien, dat uw Heer, dus met de armen kruiswyze op den rug gebonden, en
[p. 133]
met getemden en gebogenen nek rond geleid wierd; terwyl de rollende zetel van den gelukkigen Caesar, voor hem uit getrokken, de schande, die hem zoude volgen (voor eeuwig) brandmerkte.
EROS.
Neen, dat zou ik niet willen zien.
Welaan dan! Want ik moet thans door eene wond genezen worden. Trek uw eerlyk zwaard, dat gy met veel nut voor uw Land en Meester gedragen hebt.
EROS.
Ach! Antonius, verschoon my!
Toen ik u de vryheid schonk, hebt gy my toen niet gezworen, dat gy dit doen zoud, wanneer ik het u gebood? Doe het thans, of allen uwe voorige diensten zyn niets anders dan oogmerklooze toevallen. Trek, en kom hier.
EROS.
Wend dan dat edel gelaat van my af, waaraan de geheele waereld eerbied plagt te bewyzen.
Welaan. (Hy wend zyn aangezicht van Eros af.)
EROS.
Ik heb myn zwaard ontbloot.
Laat het dan schielyk de daad volbrengen, waarom gy het uitgetogen hebt.
EROS.
Myn waarde Meester, myn Veldheer, myn Opperhoofd! vergun my, dat ik u, vóór dien doodelyken slag, vaarwel zeg.
Het zy zo; vaarwel!
[p. 134]
EROS.
Vaarwel, edele Held! Zal ik nu toestooten?
Ja, Eros.
EROS.
Welaan; daar dan. (Eros doorsteekt zichzelven.) Dus ontgaa ik het verdriet van de dood van Antonius te zien. (Hy sterft.)
Driewerf edeler dan ik zelf, gy, o dappere Eros, gy leert my, wat ik moet doen, en wat gy niet kond doen. Myne Koningin en Eros hebben door hun braaf voorbeeld my myne oude grootmoedigheid indachtig gemaakt, maar ik wil in myne dood bruidegom zyn, en my daarin begeeven als in eens minnaars bed. Welaan dan; Eros, uw Meester sterft uw leerling; gy hebt my geleerd dus te doen. (Hy valt in zyn zwaard.) Hoe! (ben ik) nog niet dood? nog niet dood Myne lyfwacht! hola! maakt my verder af!
TWAALFDE TOONEEL.
ANTONIUS, DERCETAS, LYFWACHT.
EERSTE LYFWACHT.
Wat betekent dit gerucht?
Ik heb myn werk slechts ten halve gedaan, myne vrienden; ik bid u voleindig hetgeen ik begonnen heb.
TWEEDE LYFWACHT.
De Ster is gevallen.
EERSTE LYFWACHT.
En de tyd is aan zyn einde gekomen.
[p. 135]
ALLEN.
Ach! Helaas!
Zo iemand van u my waarlyk bemint, dat hy my dan doode.
EERSTE LYFWACHT.
Ik niet.
TWEEDE LYFWACHT.
Ik ook niet.
ALLEN.
En niemand van ons. (Zy vertrekken.)
DERCETAS.
Uw noodlot en uwe dood noodzaaken allen uwe aanhangers om van u af te vluchten. Enkel dit zwaard getoond aan Caesar, met (byvoeging van) deeze nieuwstyding, zal my ingang by hem doen verkrygen.
DIOMEDES. (Op het Toneel komende.)
Waar is Antonius?
DERCETAS.
Daar, Diomedes, daar.
DIOMEDES.
Leeft hy? Wilt gy niet antwoorden, man?
Zyt gy daar, Diomedes? Trek uw zwaard, en geef my zo veele steeken als tot sterven noodig zyn.
DIOMEDES.
Myn gebiedende Opperheer, myne Meestresse Cleopatra zend my tot u.
Wanneer heeft zy u afgezonden?
DIOMEDES.
Zo op het oogenblik, Mynheer.
Zy heeft zich in haar praalgraf opgesloten. Zy
[p. 136]
had een vreesachtig voorgevoel van hetgeen thans gebeurd is; want toen zy bemerkte, dat (echter nooit (waar) zal bevonden worden, dat gy haar verdacht hield van met Caesar overeengekomen te zyn; en dat uwe woede niet te verdryven was, deed zy u weeten, dat zy overleden was. Doch naderhand vreezende voor de uitwerking, die dit zou kunnen doen, heeft zy my gezonden om u de waarheid aan te kondigen, doch, zo ik vrees, te laat.
(Ja voorzeker) te laat, myn waarde Diomedes. Ik bid u roep myne Lyfwachten.
DIOMEDES.
Hola! de Lyfwachten van den Veldheer! De Lyfwachten! hola! Komt hier, uw Heer roept u. (De Lyfwachten komen.)
Myne vrienden, draagt my (naar de plaats) daar Cleopatra my ontboden heeft; dit is de laatste dienst, dien ik u beveelen zal.
EEN LYFWACHT.
Ach! wee onzer, Mynheer! dat gy, allen uwe getrouwe aanhangers niet overleeven moogt!
ALLEN.
o Allerdroevigste dag!
Neen, myne goede vrienden, bewyst myn hard noodlot de gunst niet van droevig te zyn. Verwelkomt (veeleer*) datgeen, hetwelk gekomen is om ons te straffen, en dat wy (integendeel) schynen te straffen, door het gewilliglyk te draagen. Neemt my op. Ik heb u dikwyls geleid, myne vrienden; geleid gy my thans; en hebt dank voor alles. (Zy draagen Antonius weg.)
[p. 137]
DERTIENDE TOONEEL.
Het Tooneel verbeeld een prachtig Praalgraf.
CLEOPATRA, CHARMIAN, IRAS. (boven, aan een venster.)
Neen, Charmian, ik zal nimmer vanhier gaan.
Wees getroost, Mevrouw.
Neen, ik wil niet getroost zyn; alle vreemde en verschrikkelyke toevallen zyn my thans welkom, maar troost veracht ik; de toestand onzer droefheid, zo die evenredig zal zyn met de oorzaak moet zo groot zyn als dat, hetwelk dezelve heeft voortgebragt. (Diomedes komt.) Hoe nu, Diomedes! Is hy dood?
DIOMEDES.
De dood is over hem gekomen, maar hy is nog niet dood. Zie uit, aan de andere zyde van het graf, zyne lyfwachten hebben hem daar gebragt. (Antonius word op het Tooneel gedragen.)
o Zon, verbrand thans den grooten kring, waarin gy omloopt! Laat duisternis rusten op den wisselvalligen grondslag der aarde! Ach, Antonius! Help, Charmian! Iras, help! Helpt, vrienden, daar beneden! laaten wy hem optrekken.
Wees stil. Caesars dapperheid heeft Antonius niet overwonnen; maar Antonius heeft over zichzelven gezegenpraald.
CLOPATRA.
Zo behoorde het ook te zyn, dat niemand An-
[p. 138]
tonius kon verwinnen dan Antonius; maar, wee! dat dit zo is.
Ik moet sterven, (Koningin van) Egypten, ik moet sterven; ik laat de dood thans slechts een weinig op my wachten, tot dat ik den armen laatsten kus van zoveel duizend kussen op uwe lippen zal gedrukt hebben.
Ik durf niet, myn waarde, myn, allerwaardste Heer, uit vrees van gevangen te worden, vergeef het my. De trotsche zegenpraal van Caesar zal door my niet versierd worden; zolang dolken, gifdranken, of slangen, nog scherpte, kracht, of angel hebben, ben ik behouden. Uwe huisvrouw Octavia, met haar zedig gelaat, en stille bedaardheid zal nimmer de eer genieten van met eene gemaakte zedigheid op my neder te zien. Maar kom, kom hier, Antonius, helpt my, myne staatjuffers. Wy zullen u optrekken, helpt gy ook, vrienden.
Ach! spoed u dan, of ik leef niet meer.
Een vreemd geval! Hoe zwaar weegt myn Heer! Alle onze kracht is zwaarte geworden, en dit maakt het gewigt. Indien ik het gezag had van de groote Juno, dan zou de sterkgewiekte Mercurius u opvoeren, en u plaatsen aan de zyde van Jupiter. Maar, nog een weinig. Wenschen zyn enkel dwaasheid. Kom, kom, kom! (Zy trekken Antonius op) en, welkom welkom! Sterf, daar gy geleefd hebt, en verkwik u met kussen. Indien myne lippen dat vermogen hadden, dan zou ik die zó wenschen te verslyten.
ALLEN.
o Droevig schouwspel.
[p. 139]
Ik sterf; (Koningin van) Egypten, ik sterf; geef my een weinig wyn, en laat my nog eenige woorden spreeken.
Neen, laat my spreeken, en zó luid schelden, dat de valsche Fortuin, door myne beleediging verstoord, uit spyt haar rad verbreeke.
Eén woord, waardste Koningin. Smeek uwe eer en veiligheid van Caesar af. Ach!
Die (twee) kunnen nimmer te zaamen gaan.
Myne waardste, hoor my. Betrouw niemand van het gevolg van Caesar dan Proculejus.
Myn besluit en myne handen zal ik vertrouwen, en niemand van Caesars gevolg.
Schrei of jammer niet over den droevigen omkeer (van myn lot) op het einde van myn leven; maar vermaak uwe gedachten door die te voeden met myn voorig geluk, toen ik de grootste en edelste man der aarde was; en (ook hiermede) dat ik thans niet lafhartig sterf, en niet schandelyk myn helm afleg voor myn landgenoot, als een Romein, die door een Romein in den stryd verwonnen is. Myn geest begeeft my thans; ik kan niet meer! (Hy sterft.)
Edelste van alle mannen, wilt gy sterven? Bekommert gy u niet over my? Zal ik nog langer vertoeven in deeze haatelyke waereld, die door uwe afweezigheid een varkenstal gelyk geworden is? Ach, ziet, myne vriendinnen! De kroon der
[p. 140]
waereld versmelt! Ach! Myn waarde Heer! Helaas! De lauwerkrans van den oorlog is verwelkt, de noordstar der krygsknechten is gevallen; jongelingen en jonge dochters staan thans gelyk met mannen; het onderscheid is verdwenen; en daar is niets aanmerkenswaerdigs overgebleven onder de albeschouwende maan. (Zy valt in zwym.)
Ach! wees bedaard, Mevrouw!
Zy is ook dood, onze Koningin.
Mevrouw!
Koningin!
Ach, Mevrouw! Mevrouw! Mevrouw!
Koningin van Egypten!
Stil, stil, Iras!
Neen, thans niets meer dan eene bloote vrouw, die geregeerd word door dezelfde armhartige driften als eene boerin, die de koeijen melkt, en de geringste bezigheden verricht! Ik behoorde nu myn scepter de onrechtvaardige Goden myn scepter in het aangezicht te werpen, en hen toe te roepen, dat deeze waereld hunne (wooning) evenaarde, vóór dat zy ons ons juweel ontroofd hadden. Alles is (thans) een enkel niet; geduld is zotheid, en ongeduld voegt slechts aan een hond, die dol is. Is het dan eene misdaad in de verborgene wooningen der dood in te dringen, éér zy tot ons durft komen? Wat is het, myne vriendinnen? Wat, wat? Weest
[p. 141]
welgemoed! Wat nu, Charmian? Myne braave vriendinnen! Ach! ziet, ziet, onze lamp is uitgebluscht; het is gedaan! Goede vrienden, schept moed; wy zullen hem begraaven; en laaten wy dan alles, dat braaf, dat edel is, doen volgens de verhevene wyze der Romeinen. en maaken, dat de dood het zich eene eer rekent ons weg te rukken. Komt, laaten wy gaan; deeze verlatene wooning van dien grooten geest is reeds koud. Ach, vriendinnen, komt! Wy hebben thans geene vrienden meer, dan (een moedig) besluit, en een kort einde. (Zy draagen het lyk van Antonius weg.)
Einde van het Vierde Bedryf. |
[p. 142]
VYFDE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL.
Het Tooneel is in de Legerplaats van Caesar.
CAESAR, AGRIPPA, DOLABELLA, MECAENAS, GALLUS, en GEVOLG.
Gaa naar hem toe, Dolabella; zeg hem, dat hy zich overgeeve; zeg hem, dat, nu hy zich van alle kanten te leur gesteld ziet, het dwaasheid zou zyn, langer te toeven.
Ik zal, Caesar. (Dolabella vertrekt.)
(Dercetas met het zwaard van Antonius op het Tooneel komende.)
Wat betekent dat? En wie zyt gy, die dus onder onze oogen durft komen?
DERCETA S.
Myn naam is Dercetas; ik heb Antonius gediend, die best verdiende getrouwelyk gediend te worden; zolang hy nog stond en sprak was hy myn Heer, en ik leefde alleen om myn leven (voor hem) aan zyne haateren op te offeren. Zo het u behaagt my tot u te neemen, dan zal ik (in het vervolg) voor Caesar zyn, dat ik te vooren voor Antonius geweest ben; doch, zo het u niet behaagt, dan stel ik myn leven in uwe handen.
Wat zegt gy?
[p. 143]
DERCETAS.
Ik zeg: o Caesar, Antonius is overleden.
De val van zo groot een man moest grooter gerucht gemaakt hebben. De geheele waereld moest, door eene aardbeving, leeuwen in de burgerlyke straaten gedreven hebben, en de burgers in hunne kuilen. De dood van Antonius is geen enkelvoudig verlies, in dien naam legt de helft van de waereld opgesloten.
DERCETAS.
Ik zeg u, Caesar, hy is dood, niet door de hand van een dienaar des Gerechts, of niet door een omgekochten dolk; maar dezelfde hand, die haaren roem door haare daaden beschreef, heeft, aangespoord door den moed, die het hart haar mededeelde, dat hart doorsneden. Zie hier zyn zwaard, ik heb het uit zyne wond gerukt; beschouw het, nog bevlekt met dat zo edel bloed.
Gy ziet droevig? myne vrienden. De Goden straffen my, zo dit geene tyding is om de oogen van Koningen (in traanen) te baaden!
En het geen vreemd is, is dit, dat de natuur ons dwingen moest om ons voornaamst oogmerk te bejammeren.
Zyne deugden en ondeugden waren gelyk met elkandere.
Geen edeler geest heeft ooit een mensch bestierd; maar gy, o Goden, gy legt eenige gebreken in ons, om ons menschen te doen zyn. Caesar is aangedaan.
Wanneer zulk een groote spiegel voor hem gezet word, dan moet hy noodzaaklyk zichzelven zien.
[p. 144]
o Antonius! hier toe heb ik u gebragt! Maar! dus maaken wy wonden in onze eigen lichaamen. Ik was genoodzaakt u zodanigen avondstond te vertoonen, of myn eigenen van u te verwachten; wy konden in het geheel waereldrond niet te zaamen huisvesten. Maar, het zy my thans geoorlofd te bejammeren met traanen, zo dierbaar als (myn) hartebloed, myn Broeder; myn Mededinger in alle groote ontwerpen; myn Ryksgenoot; myn Vriend en Metgezel in den oorlog, de Rechterarm van myn eigen lichaam, en het Hart, waaraan het myne zyne denkbeelden ontstak! dat onze geboortesterren zo onverzoenlyk onze harten hebben moeten verwyderen. Hoort my, myne vrienden; maar neen.... ik zal het u by eene bekwaamer gelegenheid mededeelen. (Een Egyptenaar komt op het Tooneel.) Men kan de boodschap van dien man reeds uit zyne oogen leezen; laaten wy eens hooren wat hy te zeggen heeft. Vanwaar zyt gy?
EGYPTENAAR.
Ik ben slechts een arme Egyptenaar. De Koningin, myne Meestres, thans opgesloten in het eenige, dat haar nog overgebleven is, (te weeten) haare graftombe, verzoekt onderricht te worden van uw voorneemen, op dat zy zich in tyds mooge voorbereiden tot den weg, dien zy genoodzaakt zal zyn in te slaan.
Beveel haar goeds moeds te zyn. Zy zal binnen kort, door iemand van de onzen, uit ons verstaan welk een eerryk en minzaam besluit wy nopens haar genomen hebben. Caesar kan niet leeven om onheusch te zyn.
EGYPTENAAR.
Dat de Goden u behoeden! (Hy vertrekt.)
[p. 145]
Kom herwaarts, Proculejus. Gaa, zeg haar, dat wy niet van voorneemen zyn haar schande aan te doen; geef haar zodanigen troost als de aart van haare droefheid zal vereischen; opdat zy niet misschien in haare groothartigheid door den een of anderen doodelyken slag onze overwinning vernietige; want haar leven in Romen zal eene eeuwige zegenpraal voor ons zyn. Gaa heen, en breng ons op het spoedigst (tyding) wat zy zegt, en hoe gy haar gevonden hebt.
Ik zal, Caesar. (Proculejus vertrekt.)
Gallus, gaa met hem. Waar is Dolabella; om Proculejus te helpen?
ALLEN.
Dolabella!
Laat het maar blyven; want ik herinner my nu, waartoe ik hem gebruikt heb; hy zal intyds vaardig zyn. Gaat met my naar myne tent, daar zal ik u toonen, dat, hoe diep ik ook in deezen oorlog ben ingewikkeld geweest, ik echter stil en bedaard myn schryfarbeid heb voortgezet. Gaat met my, en ziet hetgeen ik u hier van kan toonen.
TWEEDE TOONEEL.
Het Tooneel verbeeld het Praalgraf van Cleopatra.
CLEOPATRA, CHARMIAN, IRAS, MARDIAN, SELEUCUS. (Boven aan het venster.)
Myn wanhoopige staat begint my een beter le- [p. 146] ven te verschaffen. Het is armhartig Caesar te zyn; het geluk zelf niet kunnende weezen, is hy slechts de slaaf van het geluk; een opvolger van deszelfs wil; en het is groot die daad te doen; welke alle andere daaden eindigt; welke de toevallen met ketenen boeit, en alle wisselvalligheid opsluit; welke slaapt, en niet meer de verachtelyke aardsche dingen proeft, die zowel de voedsters zyn van een bedelaar als van Caesar.
PROCULEJUS. (Op het Tooneel komende.)
Caesar zend zyne groete aan de Koningin van Egypten, en verzoekt, dat gy eens gelieft te overweegen, welke eischen gy meent, dat hy u billykerwyze zou behooren toe te staan.
Hoe is uw naam?
Myn naam is Proculejus.
Antonius heeft my van u gesproken; en gezegd, dat ik op u vertrouwen kon, maar het kan my niet veel verscheelen of ik bedrogen word, dewyl vertrouwen my geen nut kan doen. Indien uw Heer begeert, dat eene Koningin zyne bedelaaresse worde, dan moet gy hem zeggen, dat derzelver Majesteit, zo zy de welvoeglykheid wil in acht neemen geen minder almoes kan vraagen dan een Koningryk; indien hy my het verwonnen Egypten voor myn zoon wil schenken, dan geeft hy my zoveel van het myne terug, dat ik hem daar voor op myne kniën zal bedanken.
Heb goeden moed; gy zyt in recht vorstelyke handen gevallen. Vrees niets; zeg aan myn Meester vrijelyk alles, dat gy hem hebt voor te stellen; hy is zo overvloedig in gunst, dat dezelve van hem afdaalt op allen, die dezelve behoeven. Laat ik hem [p. 147] uw gewenscht vertrouwen aankondigen, en gy zult in hem een Overwinnaar vinden, die de weldaadigheid te hulp roept, wanneer men voor hem knielt enkel om genade te erlangen.
Zeg hem, bid ik u, dat ik de onderdaan van zyn Geluk ben, en dat ik de magt erken, welke hy verkregen heeft. Ik leer van uur tot uur de lessen van gehoorzaamheid, en zou verheugd zyn hem te zien.
Ik zal hem die boodschap doen, Mevrouw. Wees getroost, want ik weet, dat uw toestand beklaagd word van hem, die de oorzaak daarvan is. (Gallus en eenige wachten komen op het Tooneel, en klimmen in een achtervenster van het praalgraf met behulp van eene ladder.) (Ter zyde.) Gy ziet hoe ligt zy kan bedrogen worden. (Tegen de wachten.) Bewaart haar tot Caesar komt.
o Magtige Koningin!
o Cleopatra! Gy zyt gevangen! Ach! Koningin!
Schielyk, schielyk! Handen aan het werk! (Zy trekt een dolk) (De deur van het Graf word geöpend, en Proculejus schiet toe, en ontwapent de Koningin.)
Laat af, edele Vorstin, laat af! Doe u zelve dit leed niet aan; hierdoor word gy gered, maar niet verraden.
Hoe! ook van de dood? Die zelfs honden van hunne kwaalen verlost.
Maak geen misbruik van de goedheid van myn
[p. 148]
Meester, door u zelve van het leven te berooven; laat de waereld zyne edelmoedigheid wel besteed zien, welke door uwe dood nooit aan den dag zou kunnen komen.
Waar zyt gy, o Dood? Kom, kom hier, en roof eene Koningin, die meer waerdig is dan veele zuigelingen en bedelaars.
Maatig u toch, Mevrouw.
Ik zal geenerhande spyzen gebruiken, Mynheer; ik zal geen drank drinken, en, al zou ook zotteklap daartoe noodig zyn, ik zal ook niet slaapen. Ik zal dit myn sterflyk huis verbreeken, Caesar doe vry wat hy kan. Weet, Mynheer, dat ik niet geboeid aan het hof van uw Heer myne opwachting wil maaken, of ten eenigen tyd gestraft worden met het zedig gezicht van de vadzige Octavia. Zou men my opbeuren om my te toonen aan het juichend gepeupel van het verwytend Romen te laaten zien? dat veeleer de een of andere poel van Egypten een eerlyk graf voor my zy! leg my veeleer moedernaakt op het slib van den Nyl, en laaten de watervliegen my (door hunne beeten) tot een afgryzen doen opzwellen! Maak veeleer voor my eene galg van de hemelhooge Pyramiden van myn land, en hang my in ketenen daaraan op.
Gy strekt deeze akelige denkbeelden verder uit, dan gy rede daartoe in Caesar zult vinden.
[p. 149]
DERDE TOONEEL.
DOLABELLA, de VOORIGEN.
Proculejus, onze Heer Caesar weet wat gy gedaan hebt, en hy heeft om u gezonden; wat de Koningin betreft, ik zal haar bewaaren.
Ik ben daarover zeer wel te vreeden, Dolabella; behandel haar vriendelyk. (Tegen Cleopatra.) Ik zal aan Caesar alles zeggen, dat u zal behaagen, indien gy u van my by hem bedienen wilt.
Zeg hem, dat ik besloten heb te sterven. (Proculejus vertrekt.)
Edele Koningin, gy zult zekerlyk van my gehoord hebben.
Dat kan ik niet zeggen.
Voorzeker kent gy my.
Het is onverschillig, Mynheer, wat ik gehoord, of wien ik gekend heb. Gy lacht, wanneer kinderen of vrouwen droomen vertellen; is dit niet uwe gewoonte?
Ik verstaa u niet, Mevrouw.
Ik droomde eens, dat er een zeker Veldheer Antonius was; ach, mogt ik nog eens zo slaapen om nog eens zulk een man te zien!
Zo het u behaagen mogt....
[p. 150]
Zyn aangezicht was als een hemel, en daarin stonden eene zon en maan*, die haren loop hielden, en de kleine O van de aarde verlichtten.
Grootmagtigste Vorstin....
Zyne beenen overschrydden den oceaan; zyn uitgestrekte arm overreikte den gantschen aardbodem; zyne stem was als die der zingende spheeren, wanneer (hy) tegen zyne vrienden (sprak;) maar als hy (het menschdom) wilde kwellen, en de aarde doen beeven, dan was die als een ratelende donderslag. Wat zyne goedheid betreft, daarin was geen winter; dezelve was een herfst, die door daarvan te plukken steeds vruchtbaarder wierd. Zyne vermaaken waren even als dolfynen, zy staken hunne ruggen op uit de hoofdstof, waarin zy leefden; in zyn gevolg gingen koninglyke kroonen en vorstelyke haairbanden; koningryken en eilanden vielen als stukken geld uit zyn zak.
Cleopatra....
Dunkt u, dat er ooit een man geweest is, of zyn kan, gelyk deezen, waarvan ik gedroomd heb.
Neen, waarde Koningin.
Gy liegt, dat het de Goden in de ooren klinkt. Maar zo er zulk een is, of ooit geweest is, dan gaat zulks alle droomen te boven; het ontbreekt de natuur aan stof om met de verbeelding in het vormen van vreemde gedaante om stryd te yveren, en echter eenen Antonius voort te brengen was het meesterstuk der natuur tegen de verbeelding, dat alle schaduwbeelden overtrof.
[p. 151]
Hoor my, waarde Mevrouw. Uw verlies is, even gelyk gy, groot; en gy draagt hetzelve overeenkomstig met deszelfs gewigt; ik moet nooit eenig gewenscht oogmerk bereiken, indien ik wegens het mislukken van het uwe geene smart gevoel, die het binnenst van myn hart treft.
Ik zeg u dank, Mynheer. Weet gy, wat Caesar voorgenomen heeft met my te doen?
Ik ben bevreesd u te zeggen hetgeen ik wel wenschte dat gy wist.
Ik bid u, zeg het my, Mynheer.
Hoe grootmoedig hy ook weezen mooge....
Zal hy my echter in zegenpraal omvoeren?
DOLABELLA,
Dat zal hy doen, Mevrouw. Ik weet het.
De WACHTEN.
Maakt plaats. (Daar komt) Caesar.
VIERDE TOONEEL.
De VOORIGEN, CAESAR, GALLUS, MECAENAS, PROCULEJUS, GEVOLG.
Wie is de Koningin van Egypten?
DOLABELLA. (Tegen Cleopatra.)
Het is de Veldheer, Mevrouw. (Cleopatra valt Caesar te voet.)
Rys op; gy moet niet knielen, Rys op, bid ik u. Rys op, (Koningin van) Egypten.
[p. 152]
Mynheer, de Goden hebben het dus gewild. Ik moet mynen Heer en Meester gehoorzaamen.
Laat geene droevige gedachten in u opkomen. De herinnering van het ongelyk, dat gy ons aangedaan hebt, schoon in ons vleesch geschreven, zullen wy beschouwen als eene zaak, die by toeval gebeurd is.
Alleenheerscher der gantsche waereld, ik kan myne zaak niet zó wel voorstellen, dat dezelve gebillykt worde; maar ik beken, dat ik behebt ben geweest met die zwakheden, welke onze sexe reeds van ouds tot schande gestrekt hebben.
Weet, Cleopatra, dat wy die veeleer willen verkleinen dan vergrooten. Indien gy u schikken wilt naar ons voorneemen, dat, met betrekking tot u, allergunstigst is, dan zult gy eene weldaad in deezen omkeer vinden; maar, zo gy my noodzaakt tot eene gestrengheid, door het gedrag van Antonius te volgen, dan zult gy u zelve berooven van myne goede oogmerken, en uwe kinderen storten in dat ongeluk, waarvoor ik hen tracht te behoede wanneer gy u daarop wilt verlaaten. Hiermede zal ik vertrekken.
Dat kunt gy doen, door de geheele waereld; zy behoort u toe; en wy, uwe zegetekenen en tropheën zullen opgehangen worden ter plaatse, daar gy zult goedvinden. Ziedaar, Mynheer.
Geef my bericht van alles, dat Cleopatra betreft.
Zie hier de lyst van geld, goud, en juweelen, en van alles, dat ik bezeten heb; het is
[p. 153]
naauwkeurig opgerekend, (niets dan) beuzelingen zyn overgeslagen. Waar is Seleucus?
SELEUCUS.*
Hier ben ik, Mevrouw.
Zie daar myn Schatbewaarder, Mynheer; laat hem spreeken; op verbeurte van zyn leven, dat ik niets voor my zelve weggeborgen heb. Zeg de waarheid, Seleucus.
SELEUCUS.
Mevrouw, ik had liever, dat men my de lippen dicht maakte, dan dat ik zou zeggen hetgeen niet waar is, en dat wel op verbeurte van myn leven.
Wat heb ik dan terug gehouden?
SELEUCUS.
Genoeg om alles in te koopen, dat gy aangegeven hebt.
Neen, bloos niet, Cleopatra; ik keur de wysheid van uwe daad goed.
Zie, Caesar; beschouw toch eens, hoe eene glansryke pracht navolgers heeft; de mynen zyn thans de uwen, en indien ons lot omgekeerd wierd, zouden de uwen de mynen zyn. De ondankbaarheid van deezen Seleucus doet my in woede uitbarsten. o Slaaf van geene grooter trouw dan eene gehuurde liefee. waarom gaat gy terug? Ja, gy zult terug gaan, dat verzeker ik u; maar uwe oogen zullen myne prooi zyn, schoon zy ook vleugels hadden. Slaaf, gewetenlooze schelm, hond, monster van laaghartigheid. (Zy slaat hem.)
Goede Koningin, laaten wy u beweegen....
Caesar, welk eene grievende schande is het, dat
[p. 154]
gy my met een bezoek verwaerdigt, en de eer van uwe heerlyke tegenwoordigheid schenkt aan eene (vrouw) zó zeer vernederd, dat myn eigen dienaar het getal van myne ongelukken vermeerdert, door zyn nyd daar by te voegen! Zeg eens, goede Caesar, dat ik eenige vrouwelyke sieraaden, niets beduidende beuzelingen, dingen, waarmede wy gewoon zyn nieuwe vrienden, by de eerste ontmoeting, te beschenken, dat ik die achter gehouden heb; en dat ik eenige geschenken van meer waerdy weggelegd heb voor Livia en Octavia, moest ik daarom verraden worden door een, dien ik gevoed heb? o Goden! Dit werpt my nog laager dan de val (is), die ik reeds gedaan heb. (Tegen Seleucus.) Eilieve, vertrek; of ik zal u de vonken van myne levensgeesten nog van onder de asch van myn lot doen zien. Indien gy een mensch waart zoud gy medelyden met my hebben.
Laat af; Seleucus. (Seleucus vertrekt.)
Bedenk, dat wy Grooten slecht beoordeeld worden om dingen, die anderen doen; en, wanneer wy vallen, moeten wy hetgeen anderen verdiend hebben op onzen naam verantwoorden; en uit dien hoofde moest men ons beklaagen.
Cleopatra, wy willen noch hetgeen gy verzwegen hebt, noch hetgeen gy hebt opgegeven op de lyst van onze overwonnen goederen stellen; laat dat alles het uwe blyven; beschik daarover naar uw genoegen, en wees verzekerd, dat Caesar geen koopman is, die een beding met u wil maaken over dingen, die de kooplieden verkoopen. Wees derhalven gerust; maak uwe gedachten niet tot uwe boeijens; want wy hebben voorgenomen zodanig met u te handelen als gy zelve ons zult aanraaden. Eet en slaap; wy hebben zó veel medelyden met
[p. 155]
u, dat wy steeds uw vriend zullen blyven; en hiermede (zeg ik u) vaarwel.
Myn Meester en myn Heer!
Niet alzo. Vaarwel. (Caesar vertrekt met zyn Gevolg.)
VYFDE TOONEEL.
CLEOPATRA, CHARMIAN, IRAS.
Hy zoekt my te-overreeden, myne vriendinnen; hy zoekt my te overreeden, dat ik niet edel omtrent myzelve zou handelen. Maar, hoor eens, Charmian. (Zy luistert Charmian iets in het oor.)
Maak een einde, myne waarde Mevrouw. Het daglicht is verdwenen, en wy hebben niets dan duisternis te wachten.
Kom spoedig terug. Ik heb uitgesproken, en het is bezorgd; gaa, volvoer het inderhaast.
Mevrouw, ik zal. (Charmian vertrekt.)
DOLABELLA. (Op het Tooneel komende.)
Waar is de Koningin?
Daar is zy, Mynheer.
Dolabella!
Mevrouw, hiertoe als onder eede verplicht door uw bevèl, hetwelk myne genegenheid my dwingt als een geheiligden plicht te gehoorzaamen, kom ik u zeggen; dat Caesar besloten heeft zyne reis
[p. 156]
door Syriën te neemen, en binnen drie dagen zult gy met uwe kinderen vooruit gezonden worden; bedien u van deeze tyding zoals gy zult goedvinden. Ik heb aan uwen wil en aan myne belofte voldaan.
Dolabella, ik ben u ten hoogste verplicht.
En ik ben uw dienaar, Mevrouw. Vaarwel. Ik moet myne opwachting by Caesar gaan maaken. (Dolabella vertrekt.)
Vaarwel; ik dank u. Wel nu, Iras, wat dunkt u. Gy, een Egyptisch juffertje zult, even als ik, te Romen ten toon gesteld worden; handwerkende slaaven, met morsige schootsvellen, winkelhaaken, en hamers zullen ons opbeuren om gezien te worden. Wy zullen door hunnen dampigen adem, stinkende naar grove spyzen omneveld worden, en genoodzaakt zyn dien nevel in te ademen.
Dat verhoeden de Goden!
Neen, Iras, dit is zeer zeker; onbeschaamde gerechtsdienaars zullen ons aangrypen als hoeren; en luidruchtige zangers zullen zich aan spotliederen heesch schreeuwen. De vlugge tooneelspeelers zullen onze daaden terstond ten tooneele voeren, en daar onze Alexandrynsche gastmaalen vertoonen; Antonius zal als dronken zynde voorgesteld worden, en ik zal den een of anderen fynstemmigen jongen in de gedaante van Cleopatra myne majesteit zien voorstellen in de gestalte van eene hoer.
o Groote Goden!
Ja, dit is zeker.
[p. 157]
Ik zal dit nimmer zien; want ik ben verzekerd, dat myne nagels sterker zullen zyn dan myne oogen.
Hoe! dat is juist het middel om hunne toebereidselen te leur te stellen, en hunne ongerymde voorneemens te overwinnen. (Charmian komt op.) Welnu, Charmian? Myne vriendinnen, kleed my als eene Koningin; gaat my myne beste kleederen haalen. Ik ben thans weder op den oever van Cydnus, om Marcus Antonius te ontmoeten. Schielyk, Iras, gaa heen. Nu, braave Charmian, wy zullen ons haasten. Wanneer gy my dien dienst zult gedaan hebben, zal ik u verlof geeven, om u te vermaaken tot den jongsten dag. Breng my de kroon en alles. Wat wil dit gerucht? (Men hoort eenig gerucht.)
Een SCHILDWACHT. (Op het Tooneel komende) |
Mevrouw, hier is een jonge boer, die niet wil, dat men hem uwe hooge tegenwoordigheid zal weigeren; hy brengt u vygen.
Laat hem binnen komen. (De Schildwacht vertrekt). Welk een armhartig middel kan dikwyls eene edele daad werken! Hy brengt my de vryheid; myn besluit is genomen, en ik gevoel niets vrouwelyks in myn hart; thans ben ik van het hoofd tot de voeten zo standvastig als marmer; thans is de wisselende maan niet meer myn planeet.
De SCHILDWACHT. (met den Boer terug keerende.) |
Hier is de man.
[p. 158]
CLEOPATRA. (Tegen den Schildwacht.)
Vertrek, en laat hem hier. (De Schildwacht vertrekt.) (Tegen den Boer.) Hebt gy de schoone Nylslang, die dood, zonder pyn aan te doen.
BOER.
Voorzeker, ik heb die; maar ik zou niet gaarne de man willen zyn, die u zou raaden haar aan te raaken, want haare beet is onsterflyk; zy, die daardoor sterven, worden zelden of nooit hersteld.
Kunt gy u herinneren, dat er iemand aan gestorven is?
BOER.
Zeer veelen, zowel mannen als vrouwen. Ik heb, niet langer geleden dan gisteren, nog van eene gehoord, dat eene braave vrouw was, maar een weinig geneigd tot liegen, dat eene vrouw niet betaamt, dan in alle eer en deugd; hoe zy van deeze beet stierf; welke pyn zy gevoelde. Inderdaad, zy geeft eene zeer goede beschryving van de slang; maar hy, die alles wil gelooven, dat zy zeggen, zal nooit gered worden door de helft van hetgeen zy doen. Maar, dit is zeer bedrieglyk; want de slang is eene wonderlyke slang.
Gaa vanhier, en vaarwel.
BOER.
Ik wensch u veel vermaak met de slang.
Vaarwel.
BOER.
Let wel; gy moet in gedachten houden, dat de slang niet uit het geslacht zal slaan.
Ja, ja. Vaarwel.
BOER.
Zie, de slang is niet betrouwd dan by voorzich-
[p. 159]
tige menschen; want waarlyk, zy heeft lelyke nukken.
Wees maar niet bevreesd, men zal wel zorg voor haar draagen.
BOER.
Het is wel. Maar, geef haar niets, bid ik u; want zy is niet waerdig, dat zy gevoed word.
Zou hy my opeeten?
BOER.
Gy moet niet denken, dat ik zó onnozel ben, dat ik niet zou weeten, dat de duivel zelf geene vrouw zou opeeten. Ik weet, dat eene vrouw een lekker brokje is voor Goden; mits dat de Duivel het niet klaarmaakt. Maar, waarachtig; die hoerekinderen van duivels bruijen de Goden lelyk met de vrouwen! Want als zy (de Goden) er tien maaken, dan bederven de duivels ten minste vyf van de tien.
Het is goed; gaa maar heen; vaarwel.
BOER.
Nu, zoals het gezegd is; ik wensch u veel vermaak met de slang. (Hy vertrekt.)
ZESDE TOONEEL.
CLEOPATRA, CHARMIAN, IRAS.
Geef my myn staatsiekleed, zet my de kroon op; Ik voel een verlangen naar de onsterflykheid in my. Van nu aan zal het zap der Egyptische druiven niet meer myne lippen bevochtigen. Schielyk, schielyk, waarde Iras; spoed u. My dunkt, ik hoor Antonius my roepen; ik zie hem ontwaaken, om
[p. 160]
myne edele daad te roemen. Ik hoor hem spotten met het geluk van Caesar, dat de Goden enkel aan de menschen schenken, om hunne daaropvolgende grimmigheid te verschoonen. Myn Gemaal, ik kom; thans geeft myn moed my het recht tot deezen naam! Ik ben enkel vuur en lucht; de overige hoofdstoffen van myn lichaam laat ik over aan dit nietig leven. Zo, hebt gy gedaan? Kom dan hier, en ontfangt de laatste warmte van myne lippen. Vaarwel, goede Charmian! Iras, vaarwel voor eeuwig! (Zy legt de slang aan haare borst.) Heb ik de slang aan myne lippen? (Tegen Iras.) Hoe! valt gy neder? Indien gy en de natuur zo ligt van elkandere kunt scheiden, dan is de slag der dood gelyk aan de kneep van een minnaar, die een weinig zeer doet, en die echter aangenaam is. Blyft gy onbeweeglyk leggen? Door dus te verdwynen toont gy aan de waereld, dat zy geene afscheidsgroet waerdig is. (Iras sterft.)
Ontbind u, dikke nevelen, en stortregens, opdat ik mooge zeggen, dat zelfs de Goden schreijen.
Dit toont my, dat ik laag ben. Wanneer zy nu eerst den kroeshaairigen Antonius ontmoet, dan zal hy haar ondervraagen, en die kus, welke een hemel voor my is, aan haar geeven. (Tegen de slang.) Kom, doodelyk schepsel, ontbind met uwen scherpen angel op éénmaal den verborgenen knoop van myn leven; arme, vergiftige zottin, word toornig, en maak spoed. Ach! dat gy spreeken kond, opdat ik u den grooten Caesar een ezel, en ondoorslepen domoor mogt hooren noemen!
o Ster van het Oosten!
Wees stil, wees stil! Ziet gy myn zuigeling [p. 161] niet aan myne borst leggen; die de voedster in slaap zuigt?
Ach! barst myn hart!
Zo aangenaam als de balsem, zo zacht, zo verkwikkend als de lucht..... o Antonius!.... (Zy zet eene adder op haar arm.) Kom, ik zal u ook neemen. Waarom zou ik hier langer vertoeven..... (Zy sterft)
In deeze woeste waereld? Wel nu, vaar dan wel. o Dood, verhovaardig u thans; eene weêrgadelooze Vrouw rust in uwen schoot. Die zachte donsachtige oogleden zyn gesloten, en nimmer zal de gulde Phoebus wederom door deeze Koninglyke oogen beschouwd worden! Uwe kroon zit scheef; ik zal die recht zetten, en dan gaa ik speelen....
(De Wachten komen invallen.)
EERSTE WACHT.
Waar is de Koningin?
Spreek zacht, wek haar niet.
EERSTE WACHT.
Caesar zend.....
Een veel te langzaamen bode. (Charmian zet de adder aan haare borst.) o, Kom. Schielyk, haast u. Ik voel u naauwlyks.
EERSTE WACHT.
Treed binnen! Hola! alles is verkeerd. Caesar is bedrogen.
TWEEDE WACHT.
Daar is Dolabella, van Caesar gezonden. Roept hem.
EERSTE WACHT.
Welk eene daad is dit, Charmian? Is dit wél gedaan?
[p. 162]
Het is wel gedaan, en betaamlyk voor eene Vorstin, die uit eene zo lange ry van magtige Koningen gesproten is. Ach! Wachten! (Charmian sterft.)
DOLABELLA, (Op het Tooneel komende.)
Hoe is het hier?
TWEEDE WACHT.
Zy zyn alle dood.
o Caesar, uw vermoeden is hierin bewaarheid geworden; gy zelf nadert reeds herwaarts, om de verschrikkelyke daad volvoerd te zien, die gy (door uwe komst) dacht te beletten. (Caesar komt op het Tooneel met zyn Gevolg.)
ALLEN.
Maakt plaats! maakt plaats, Caesar komt!
Ach, Mynheer! uwe voorspelling is maar al te waar; hetgeen gy vreesde is wezentlyk geschied.
Haare laatste daad is de edelste; zy heeft voorzeker ons voorneemen geraden, en heeft recht koninglyk haar eigen weg gekozen. Maar, hoe zyn zy gestorven? Ik zie geen bloed aan haar.
Wie is laatst by haar geweest?
EERSTE WACHT.
Een eenvoudig landman, die haar vygen bragt. Hier is zyn korfje.
o Dan hebben zy zichzelve vergeven.
EERSTE WACHT.
o Caesar, deeze Charmian heeft zo even nog geleefd, zy stond, en sprak; ik vond haar bezig met het recht zetten der kroon van haare overledene Meestresse; zy stond te trillen, en op het onverwachtst viel zy (dood) neder.
[p. 163]
o Edele zwakheid! Indien zy vergif gebruikt hadden, dan zou het uitwendig blyken; maar zy legt even alsof zy sliep; even bevallig, alsof zy een tweeden Antonius in de vermoogende strikken van haare bekoorlykheden zocht te vangen.
Hier op haare borst is eenige zweem van bloed, en eene kleine zwelling; en hetzelfde is op haar arm.
EERSTE WACHT.
Dat is het spoor van een adder; en op deeze vygenbladen zit slym even als de adder in de holten des Nyls nalaat.
Het is zeer waarschynlyk, dat zy daardoor gestorven is; want haar Lyfarts heeft my gezegd, dat zy hem oneindig veele vraagen gedaan heeft over de gemaklykte wyze van sterven. Vat haar met het rustbed op, en draagt haare staatjuffers uit de graftombe. Zy zal by haaren Antonius begraven worden. Geen graf op aarde heeft ooit een zo beroemd paar besloten. Groote toevallen, gelyk dit, treffen hen, die dezelven veroorzaaken; en hunne lotgevallen worden niet minder beklaagd, dan hy geroemd word, die hen tot dien beklaagenswaerdigen staat gebragt heeft. Ons geheel Leger zal met een plegtigen optogt deeze rouwstaatsie geleiden; en dan zullen wy naar Romen keeren. Kom Dolabella, draag gy zorg, dat by deeze aanzienlyke plegtigheid de behoorlyke orde in acht genomen worde. (Zy vertrekken allen.)
Einde van het vyfde en laatste Bedryf. |
[p. 164]
ΑΑNMERKINGEN
OP
MARCUS ANTONIUS EN CLEOPATRA.
TREURSPEL.
Wat den inhoud van dit Treurspel betreft, dezelve is, even gelyk de andere Grieksche en Romeinsche Tooneelstukken van onzen Dichter, gelyk TIMON van ATHENEN, C. M. CORIOLANUS, en JULIUS CAESAR, genomen uit PLUTARCHUS, en dewyl dus de hoofdpersonadiën van dit Stuk, zo wel als deszelfs onderwerp bekend genoeg zyn, zullen wy overgaan tot het ophelderen der duistere plaatsen van het Stuk zelf, door onze Leezers de verschillende leezingen der beroemdste Engelsche Uitgeevers van dien grooten Dichter mede te deelen.
Pag. 3. Reg. 3. (van onderen.)
en is herschapen in een blaasbalg en waaijer, om den brand van een Egyptisch Wyf te koelen.
Naardien een blaasbalg en waaijer twee werktuigen zyn, die tot tegengestelde einden gebruikt. worden, heeft de Dichter waarschynlyk die, ook tegen elkanderen overgesteld, en misschien geschreven.
To kindle, and to cool a Gypsys lust.
Om den brand van een Egyptisch wyf te ontvonken en te koelen.
DR JOHNSON.
Ibid. Egyptisch wyf. Hier is eene dubbelzinnige
[p. 165]
uitlegging in het oorspronglyke; te weeten, Gypsy betekent in het Engelsch eene Egyptische vrouw, en ook eene Landloopster, die wy gewoon zyn Heidinnen te noemen. Dus hebben de Franschen ook dit zelfde tweezinnig woord, Egyptienne.
Pag. 4. Reg. 6, 7.
die de Speelpop van eene dartele hoer geworden is.
Doctor WARBURTON wil, dat men hier voor fool (speelpop of zot) zal leezen stool (stoel,) omdat de hoeren veeltyds op den schoot der mannen zitten. Doch Doctor JOHNSON houd zich aan de oude leezing, en acht die verandering onnoodig.
Ibid. Reg. 13, 14.
Daar is bedelaary in eene liefde, die berekend kan worden.
THEOBALD is van gevoelen, dat SHAKESPEARE deeze uitdrukking misschien gevolgd heeft na het zeggen van OVIDIUS:
Pauperis est numerare pecus.
Het is armoedig zyn vee te kunnen tellen.
of na dat van HORATIUS:
Populus numerabilis utpote parvus.
Het is een gering volk, dat geteld kan worden.
Ibid. Reg. 17, 18.
Dan moet gy eene nieuwe aarde en een nieuwen hemel uitvinden.
Antonius wil hiermede te kennen geeven; dat de grenzen van zyne liefde zich veel verder uitstrekken dan het tegenwoordig Heelal. DR JOHNSON.
[p. 166]
Pag. 6. Reg. 10, 9, 8. (van onderen.)
o Dat ik eens mogt weeten wie die echte man is, die, volgens uw zeggen, zyne hoornen tegen bloemkransen zal verwisselen!
De duisterheid van deeze plaats kan door het veranderen van ééne letter weggenomen worden. Te weeten, wanneer men voor change, (verwisselen) leest charge, (belaaden) dat is, die een beroemde hoorndraager zal zyn.
THEOBALD, DR. WARBURTON. CAPELL.
Ibid. De Ridder HANMER wil, dat men leezen zal.
wich must change for horns his garlands.
dat is,
die zyne bloemkransen tegen hoornen zal verwisselen.
Pag. 8. Reg. 18, 19.
Dan zullen myne kinderen waarschynlyk geene naamen hebben.
Dat is: Zy zullen onwettig zyn. Zo zegt SHAKESPEARE in de Twee Edellieden van Verona.
SPEED.
Item; zy heeft veele naamlooze deugden.
LAUNCE.
Dat is zo veel gezegd, als bastaarddeugden, die inderdaad haare vaders niet kennen, en uit dien hoofde geene naamen hebben.
THEOBALD.
Ibid. Dat is: zy zullen in geen aanzien zyn; eene Grieksche spreekwyze; want in die taal betekent het woord διώνυμος niet alleen tweenaamig maar ook berucht, om rede, dat oudtyds aan beroemde
[p. 167]
mannen een toenaam naar hunne daaden gegeven wierd.
DR. WARBURTON.
Ibid. Ik ben niet geneigd te gelooven, dat er zoveel geleerdheid in deeze woorden opgesloten legt. Charmian wil hiermede alleen zeggen: ,,Indien ik het best gedeelte van myn lot alreeds genoten heb, dan moet ik onderstellen, dat ik nooit een naam aan kinderen zal geeven. Dat is: ,,Dat ik nooit tot een huwelyk zal geraaken; evenwel zeg my de waarheid, zeg my, hoeveel jongens en hoeveel meisjes zal ik hebben.
DR JOHNSON.
Pag. 12. Reg. 5, 6, 7.
Labiënus, dit is eene slechte tyding, heeft met zyne Parthische benden de grenzen van klein Asiën uitgezet.
DR JOHNSON verklaart hier het woord extended niet als uitgezet, maar als seized, in beslag genomen of vermeesterd. Doch ik heb de verklaaring van DR. WARBURTON gevolgd, dewyl dezelve genoeg verstaanbaar is, en die van DR JOHNSON vry vèr gezocht.
Pag. 13. Reg. 15, 16, 17.
Hetgeen onze verwachting eerst van ons verwydert, dat wenschen wy naderhand dikwyls weder het onze te zyn;
Dit is waarschynlyk gevolgd na het zeggen van HORATIUS
Virtutem incolumem odimus,
Sublatam ex oculis quaerimus invidi.
LIBR. III, OD. 24.
[p. 168]
Dat is: Wy haaten vaak de deugd, wanneer die ons verzelt,
En zoeken haar met angst als zy ons is onttrokken.
THEOBALD.
Ibid. Reg. 17, 18, 19.
Het tegenwoordig geluk door omwenteling daalende word eindelyk het tegengestelde van zichzelf.
Dit is eene aanspeeling op den loop der zon; die in het Oost opgaande, en in het West nederdaalende het tegengestelde van zichzelve word.
DR. WARBURTON.
Pag. 15. Reg. 5, 6, 7, 8.
dan toonen zy aan den man de kleerenmaaker: der aarde, hem daarmede vertroostende, dat wanneer de oude kleederen versleten zyn, er nog stof is om nieuwe van te maaken.
SHAKESPEARE wil hiermede waarschynlyk zeggen: ,,dan toonen zy (daardoor) aan den man, (dat zy) de kleêrenmaakers (zyn) der aarde, (die) hem daarmede vertroosten; dat enz.
Pag. 16. Reg. 4, 5, 6.
Daar broeit veel, dat even als het paardenhaair nog niets dan leven heeft,
Dit is eene aanspeeling op een oud sprookje, dat paardenhaair in vuil water geworpen in een gedierte verandert.
POPE.
Ibid. Reg. 19.
Maar ik heb u niet gezonden.
Dat is: ,,Gy moet by hem gaan, alsof gy buiten myn bevèl of kennis gekomen waart.
DR JOHNSON.
[p. 169]
Pag. 20. Reg. 27, 28.
Foei, myn kort geheugen! Het is een tweede Antonius;
De meening van dit gezegde is: ,,Myne vergeetachtigheid is oorzaak, dat ik my zelve vergeet. Cleopatra noemt hier die vergeetachtigheid Antonius; omdat die vergeetachtigheid haar vergeten had even als Antonius.
DR. WARBURTON.
Ibid. Ik verstaa de bovenstaande uitlegging van onzen Geleerden Beöordeelaar niet. Het schynt my toe, dat Cleopatra dan veeleer zou gezegd hebben: ,,Foei, myn geheugen is een tweede Antonius. Want het was haar geheugen, en niet haare vergeetachtigheid, dat, even als Antonius, haar vergat en verliet. Ik denk, dat deeze plaats kan hersteld worden door eene geringe verandering. Cleopatra iets willende zeggen, dat zy niet kon, of veinsde niet te kunnen herinneren roept uit:
o My oblivion! t Is a very Antony,
Foei, myne vergetelheid! Het is een tweede Antonius.
Dat is: ,,De gedachte, die in my opkwam, is een tweede Antonius, even trouwloos en vluchtig, en heeft my onherroepelyk verlaten.
DR JOHNSON.
Ibid. Reg. 30, 31, 32.
Indien gy, o Koningin, de dwaasheid niet tot uw onderdaan had, dan zou ik u voor de dwaasheid zelve moeten houden.
Dat is: ,,Indien gy my, die de grootste dwaas van den aardbodem ben, niet tot uw onderdaan had, dan zou ik u daarvoor moeten houden. Dat dit de zin is blykt uit het antwoord van Cleopatra. DR. WARBURTON.
[p. 170]
Pag. 21. Reg. 18, 19.
Dat het niet een gebrek der Cesars is groote mededingers te haaten.
De gemeene leezing heeft hier:
It is not Caesars natural vice to hate
One great competitor.
,,Dat het geen natuurlyk gebrek is van Caesar een grooten Mededinger te haaten.
Doch DR JOHNSON leest, myns bedunkens, beter:
Our Great Competitor.
Onzen grooten Mededinger.
Dewyl het dan onmiddelyk meer betrekking heeft op Marcus Antonius.
Ibid. Reg. 2. (van onderen)
Zyne gebreken zyn even als de stippen in het hemelgewelf,
Indien Shakespeare door de stippen in het hemelgewelf de sterren verstaat, dan is de vergelyking gedwongen en oneigen, want de sterren zyn ten allen tyde voor versierselen van het hemelgewelf gehouden.
DR JOHNSON.
Ibid. De Ridder HANMER leest:
as the spots on ermine
Or fires by nights blackness.
als de vlekken van het hermelyn,
Of als vuuren in de duisternis des nachts.
Indien deeze leezing mag aangenomen worden, dan is de gelykenis zekerlyk minder gedwongen; schoon die altoos min of meer oneigen blyft, dewyl de vlekken of staarten van het hermelyn dienen om hetzelve te verfraaijen, en dus geene zinnebeelden van gebreken kunnen zyn.
[p. 171]
Pag. 22. Reg. 1.
Zy zyn meer erflyk dan aangekocht.
Dat is: ,,Meer hem aangeboren, dan door zyn eigen toedoen verkregen.
DR JOHNSON.
Pag. 27. Reg. 17, 18, 19, 20.
Dat hem zó hoog opbeurde, dat alles, hetgeen ik hem zou kunnen geantwoord hebben; zo stom als het dier zelf voor hem geweest zou zyn.
Onder alle de verschillende leezingen van deeze plaats, zal ik slechts ééne aanhaalen, dewyl die dezelve het best schynt op te helderen. THEOBALD wil dat men in de plaats van
Who neighd so high, that what I would have spoke
Was beastly dumb by him
,,Dat zó luid brieschte, dat hetgeen ik zou hebben kunnen antwoorden, beestachtiglyk stom voor hem zou geweest zyn.
Leezen zal
Was beastly dumbd by him
,,Dat al het geen beestachtiglyk door het. zelve verstomd (dat is overschreeuwd) zou geworden zyn.
Pag. 28. Reg. 6. (van onderen)
Toen ik nog groen in oordeel was. o Gy koelbloedige!
THEOBALD door eene verkeerde zinverdeeling misleid, wil dat men leezen zal:
When I was green in judgment, cold in blood.
Toen ik nog groen in oordeel en koelbloedig was.
en brengt, om deeze leezing te staaven, eene plaats by uit PLUTARCHUS, die (in het leven van M. Antonius,) van CLEOPATRAS minnehandel met JULIUS CAESAR en POMPEJUS spreekende zegt: Ἐκεῖνοι μὲν γὰρ αὐτὴν ἔτι ΚΟΡΗΝ, καὶ πραγμάτων άπειρην ἴγνωσαν. dat is: ,,Zy hebben haar [p. 172] gekend als een Meisje, en nog onbedreven in de daaden der menschen. THEOBALD tracht deeze leezing te verdeedigen door zich te beroepen op de ruimte van leeftyd, waarin de Grieken gewoon waren het word Kóρη te gebruiken; doch DR. WARBURTON beweert, en met recht, dat een meisje in dien leeftyd, hoe ruim men dien ook neeme, gantsch niet koelbloedig kan genoemd worden, en herstelt dus de woorden van SHAKESPEARE tot hunne oorspronglyke klaarheid enkel door de zinsnyding een weinig te veranderen en aldus te leezen:
When I was green in judgment. Cold in blood!
To say as I said then.
,,Toen ik nog groen in oordeel was. o Gy koelbloedige, zo gy nog heden spreeken kunt gelyk ik toen sprak.
Pag. 29. Reg. 16, 17, 18, 19.
THEOBALD is van gevoelen, dat SHAKESPEARE dit gezegde van MENECRATES zou overgenomen hebben uit JUVENALIS:
Quid enim ratione timemus,
Aut cupimus?
Pro jucundis aptissima quaeque dabunt Di.
Carior est illis homo quam sibi.
dat is ,,Wat vreezen of begeeren
Wy ooit met rede?
en een weinig laater:
,,De Goden zullen voor het aangnaamst t nuttigst schenken;
Zy minnen t menschdom meer dan het zichzelf bemint.
[p. 173]
Pag. 31. Reg. 6, 5. (van onderen.)
,,By Jupiter! indien ik den baard droeg van Antonius, hy zou vandaag niet afgeschoren worden.
Ahenobarbus wil zeggen: ,,ik zou hem ongeschoren, (dat is, zonder eenigen eerbied) ontmoeten.
DR JOHNSON.
Pag. 34. Reg. 2, 3.
,,myn broeder heeft my in deeze daad nimmer betrokken.
Dat is: ,,Myn broeder heeft myn naam nooit bygebragt als een voorwendsel tot den oorlog.
Pag. 41. Reg. 15.
,,Het schildery van die Venus,
THEOBALD wil hierdoor verstaan hebben, dat de Dichter hier het oog heeft op de beroemde VENUS van Apelles; en DR. WARBURTON meent, dat hier gesproken word van de VENUS van PROTOGENES, waarvan PLINIUS melding maakt in het 10 Hoofdst. van het 35 Boek. Maar, myns bedunkens, schynt uit den zaamenhang te blyken, dat AHENOBARBUS hier spreekt van een schildery van VENUS, dat daar in de hofzaal voor hunne oogen was; dewyl hy zegt: „ het schildery van deeze Venus, waarin wy zien, enz.
Ibid. Reg. 1. (van onderen)
,,De afkeer van het ledige
Zinspeelende op eene grondstelling in de Peripatetische Philosophie, die ten tyde van den Dichter algemeen aangenomen wierd; Natura abhorret vacuum. ,,De natuur heeft een afkeer van het ledige.
DR. WARBURTON.
[p. 174]
Pag. 45. Reg. 13, 14.
,,En zyne kwartels overwinnen de mynen, Schoon ongelyk in magt.
De Ouden hadden de gewoonte van zowel kwartels als haanen tegen elkanderen te laaten vechten.
DR, JOHNSON.
Pag. 47. Reg. 19, 20, 21.
,,toen trok ik hem myne kleederen en myn, sluijer aan, en gordde zyn Philippisch zwaard op myne zyde.
Dit is eene geestige aanspeeling op de geschiedenis van OMPHALE met HERCULES, uit wien ANTONIUS zeide gespoten te zyn.
DR. WARBURTON.
Pag. 52. Reg. 19, 20, 21, 22.
,,Laat hy voor eeuwig gaan, neen, laat hy wederkeeren, Charmian, schoon hy van den eenen kant (voor my) de gedaante heeft van eene Medusa, schynt hy van den anderen kant echter een Mars;
Om deeze afgebrokene zinsnydingen wel te verstaan moeten wy in acht neemen, dat CLEOPÁTRA hier spreekt van ANTONIUS en niet van den Bode.
DR JOHNSON.
Pag. 60. Reg. 11. 10. (van onderen.)
,,Sommigen van hen zyn reeds planten,
Hier is in het oorspronglyk eene woordspeeling met ,,Plant. van het Latynsch woord plantà, dat eene plant, en tevens de zool of het onderste van den voet betekent. Indien dit nu letterlyk in het Nederduitsch kon overgezet worden, dan zou het eigentlyk zyn: ,,sommigen van hunne planten zyn reeds slecht geworteld, en zullen door den geringsten wind omverre gewaaid worden.
[p. 175]
Pag. 61. Reg. 12 16.
DR JOHNSON is van gevoelen; dat deeze zin gebrekkig is; doch weet dien niet te herstellen; ik kan echter niet merken, dat dezelve onverstaanbaar is. De Bediende wil zeggen; ,,dat een man, die enkel in naam eene hooge waerdigheid bekleed, zonder de magt te hebben, eene armhartige vertooning maakt, even als een aangezicht zonder oogen.
Pag. 66. Reg. 1.
,,Klopt eens op de kruiken.
dat is: ,,om te hooren hoeverre zy ledig zyn.
DR JOHNSON.
Ibid. Reg. 4. 3. (van onderen.)
,,en by den sluitregel zal een ieder zich zelven zo hard als hy kan in de zyden slaan.
Volgens de leezing van THEOBALD zou deeze plaats moeten vertaald worden: ,,en den choorzang zal ieder zo sterk uitschreeuwen als zyne zyden het hem toelaaten.
Pag. 67. Reg. 9. (van onderen.)
,,o Antonius, gy woont in het huis van myn Vader!
Hier heeft de Dichter het oog op zekere woordspeeling van den jongen Pompejus by gelegenheid van dit gastmaal in zyne Galei. Het huis van zyn Vader te Romen, dat ANTONIUS in bezit genomen had, stond in eene straat, die de Galeijen genoemd wierd, om rede, dat die huizen allen de gedaante van galeijen hadden; dewyl hy nu Antonius over het onrecht, dat hy hem daardoor aangedaan had, een steek wilde geeven, zeide hy glimlachende onder den maaltyd: Hae tamen sunt meae Carinae. ,,Dit zyn evenwel myne Galeijen.
THEOBALD en DR. WARBURTON.
[p. 176]
Pag. 70. Reg. 22, 23.
,,in zyn naam, die toverkrachtige krygsleuze,
Het toevoeglyk woord ,,toverkrachtig komt verwonderlyk wel overeen met hetgeen de Romeinen verstonden door hun auspicium Ducis; waarin zy zo zeer bygeloovig waren.
DR. WARBURTON.
Pag. 74. Reg. 22, 23.
,,Geloof dat, totdat ik ook zal schreijen.
THEOBALD heeft de vryheid gebruikt van till I weep too te veranderen till I wept too; dat is: ,,Geloof dat, want ik zelf heb geschreid.
Pag. 86. Reg. 3. (van onderen.)
Dit moet dus gelezen, en verklaard worden:
,,Indien het dat niet is, verklaar ons dan de rede waarom wy niet in persoon daarby moogen tegenwoordig zyn.
AANMERK. en GISS. over SHAKESPEARE.
Pag. 92. Reg. 10.
,,De Antonias,
Dit was de naam van het schip, waarop CLEOPATRA zich bevond; volgens het zeggen van PLUTARCHUS.
POPE.
Ibid. Reg. 4. (van onderen.)
,,Die de melaatsheid schende!
SHAKESPEARE bedient zich hier van* deeze verwensching, omdat de melaatsheid eene soort van landziekte onder de Egyptenaars was, waarop HORATIUS waarschynlyk ook het oog gehad heeft, toen hy zeide:
Contaminato cum grege turpium
Morbo virorum
,,Met een besmetten hoop der mannen, die aan eene schandelyke ziekte kwynen.
DR JOHNSON.
[p. 177]
Pag. 94. Reg. 4.
,,En ik zal het kwynend lot van Antonius blyven volgen.
Misschien heeft de Dichter, die zeer genegen was zyne gelykenissen in de veldvermaaken te zoeken, zich hier ook daarvan bediend, en in de plaats van
the wounded chance of Antony
geschreven
the wounded chase of Antony
en dus Antonius vergeleken by een wild dier, dat op de jagt gekwetst zynde van de andere dieren geschuwd word. De gewoone leezing kan echter ook zeer wel stand houden.
DR JOHNSON.
Ibid. Reg. 12.
,,Ik ben zó verachterd in de waereld,
Het woord lated, dat SHAKESPEARE hier gebruikt, en dat ik niet duidelyker dan door verachterd heb weeten uit te drukken, word in het Engelsch, in den eigentlyken zin, gezegd van een Reiziger, die zich nog zó laat op den weg bevind, dat de nacht hem overvalt, en hy dus door de duisternis het voetspoor niet vinden kan.
Pag. 95. Reg. 2, 1. (van onderen.)
,,By Philippi voerde hy zyn zwaard als een danser.
In den Morisco of Moorendans, aldus in het Spaansch genoemd naar de oude bewooners van een groot gedeelte van SPANJEN, te weeten de Mooren (Mauri,) die dien dans eerst ingevoerd hebben, en misschien ook in den dans der Ouden, dien zy Πύρριχη ὄρχησις, Pyrrhische dans, naar den naam van PYRRHUS noemden, voerden de dansers bloote zwaarden, met de punt omhoog.
[p. 178]
Pag. 96. Reg. 1, 2.
en ik ben de oorzaak der dood van den dollen Brutus geweest;
Niets kan het haatelyk karakter van een eerloozen en verdorvenen tyran beter aanduiden, dan dat hy de edele en heldhaftige liefde voor vryheid en vaderland dolheid noemt.
DR. WARBURTON.
Ibid. Reg. 2, 3.
hy treed enkel als een onderbevelhebber,
in het Engelsch staat,
he alone
Dealt on lieutenantry,
hetgeen tweezins verstaan kan worden; of gelyk ik het hier vertaald heb; of ook, ,,hy streed enkel met de onderbevelhebbers, alsof ANTONIUS wilde te kennen geeven, dat CAESAR geen moeds genoeg hebbende om de Opperhoofden BRUTUS en CASSIUS zelf aan te tasten, die voor hem had overgelaten.
Pag. 99 Reg. 3. (van onderen.)
,,(Onze fout) overdenken en sterven.
Over deeze plaats zyn de Engelsche Uitgeevers het gantsch niet eens. HANMER en CAPELL willen, dat men leezen zal, niet
Think and die.
(Onze fout) overdenken en sterven.
maar
Drink and die.
Drinken en sterven.
en meenen, dat SHAKESPEARE hier het oog gehad heeft op zekere byzonderheid in het leven van ANTONIUS en CLEOPATRA, welke door Plutarchus aangehaald word; te weeten, dat, na de nederlaag by ACTIUM, zy met eenige vrienden eene verbindtenis aangingen van elkanderen niet te zullen over-
[p. 179]
leeven, zonder evenwel van hunne brasseryën af te staan. DR. WARBURTON en UPTON neemen deeze leezing insgelyks aan; doch DR JOHNSON houd zich by de algemeene leezing, welke my ook waarschynlykst voorkomt, dewyl CLEOPATRA onmiddelyk daarop aan AHENOBARBUS vraagt: ,,Legt de fout by Antonius, of by ons? De Schryvers der Aanmerkingen en Gissingen over SHAKESPEARE, met deeze beide leezingen niet voldaan, leezen,
Wink and die.
De oogen sluiten en sterven.
Pag. 101. Reg. 4. 3. 2. (van onderen,)
,,Myne eerlykheid en ik beginnen zich met elkanderen te verdraagen; de trouw aan dwaazen betoond maakt onze getrouwheid tot loutere dwaasheid;
THEOBALD verklaart to square niet door zich verdraagen, maar door twisten, en leest vervolgens, niet
The loyalty, well held to fools does make
Our faith meer folly,
,,De trouw aan dwaazen betoond maakt onze getrouwheid tot loutere dwaasheid,
maar
Though loyalty, well held, to fools does make
Our faith meer folly,
,,Schoon de trouw, standvastig gehouden, aan dwaazen loutere dwaasheid schynt, overwint echter hy, die, enz. De Ridder HANMER is THEOBALD hierin gevolgd; doch DR, WARBURTON en DR JOHNSON houden de oude leezing en verklaaring.
[p. 180]
Pag. 102. Reg. 15, 16, 17.
,,Hy heeft er zoveel noodig, Mynheer, als Caesar of hy heeft ons niet noodig. Indien het Caesar behaagt, dan zal onze Veldheer zich spoeden,
De zinsnyding is in deeze woorden verkeerd geplaatst; dezelve moet zyn: ,,Hy heeft er zoveel noodig als CAESAR, Mynheer; of hy heeft ons niet noodig indien het CAESAR behaagt. Onze Veldheer zal zich spoeden, enz. AHENOBARBUS wil hiermede te kennen geeven, dat Antonius evenveel vrienden moet hebben als CAESAR, indien hy hem het hoofd zal bieden, doch indien het CAESAR behaagt zyn vriend te zyn, dat ANTONIUS alsdan hunne vriendschap of bystand niet noodig had, dewyl hy zich dan spoeden zou om die van CAESAR te beantwoorden.
DR. WARBURTON.
Ibid. Reg. 23.
,,dat Caesar van u verzoekt, dat gy u niet bekommert over de omstandigheden, waarin gy u bevind, in zo verre hy Caesar is.
Thyreus wil hiermede zeggen: ,,dat CAESAR van u verzoekt, dat, wanneer gy uw droevigen toestand overdenkt, gy ook ten zelfden tyd wilt overdenken, dat hy CAESAR, (dat is, grootmoedig en vergeevende) ,,is.
DR. WARBURTON.
Pag. 106. Reg. 10, 11, 12.
,,Ach! dat ik op den berg Basan ware om daar de gehoornde kudden te overbrullen,
Het is te bejammeren, dat men deezen armhartigen kwinkslag zo menigmaalen by onzen grooten Dichter ontmoet; doch dezelve was al te zeer by hem in gunst om ooit voorbygegaan te worden, het mooge te pas komen of niet, het zy in jok of ernst, in hevige woede of in lachende vrolykheid.
DR JOHNSON.
[p. 181]
Pag. 110. Reg. 12.
,,Dat hy nog op veele andere wyzen kan sterven;
De oudste Engelsche uitgaaven hebben alle:
I have many other ways to die;
Dat ik nog op veele andere wyze kan sterven.
De Dichter is in deezen misslag vervallen door de Engelsche vertaaling van PLUTARCHUS door NORTH woordelyk te volgen, waarin dezelfde fout plaats heeft; doch de Ridder HANMER, UPTON, DR JOHNSON, en CAPELL hebben met recht voor I, Ik, He, Hy geplaatst.
FARMER.
Pag. 111. Reg. 9, 8 (van onderen.)
,,Ik zal (van my af) slaan, en roepen: Neemt alles!
Dat is: ,,Laat de langstleevende alles neemen; geene genade, overwinnen of sterven.
DR JOHNSON.
Pag. 112. Reg. 10 (van onderen.)
,,dan enkel als eene vaneengescheurde schim.
Dat is: ,,Als de bloote schim van hetgeen ik te vooren was.
DR JOHNSON.
Pag. 113 Reg. 16.
,,dan eene roemryke dood,
In het Engelsch staat eigentlyk:
Than death and honour.
dat is,
dan de dood en roem.
Doch ik heb de vryheid gebruikt van dit laatste zelfstandig naamwoord voor deszelfs toevoeglyk te verwisselen; omdat de zin dan beter strookt met de daar voor gaande uitdrukking:
victorious life,
zegenpraalend leven,
[p. 182]
Pag. 115. Reg. 2. (van onderen.)
,,Uw harnas
DR JOHNSON leest voor thine, uw, mine, myne, dus zou het betekenen: ,,trek my myn harnas aan.
CAPELL.
Pag. 119, Reg. 6, 7.
,,Spoed u, waarde Eros.
In de oudste uitgaaven staat:
Spoed u, Ahenobarbus.
misschien moet het zyn.
Spoed u naar Ahenobarbus.
DR JOHNSON.
Ibid. Reg. 12, 13.
,,Ik wil, dat Antonius levendig gevat worden;
Het is aanmerkens waerdig met welk een oordeel SHAKESPEARE het karakter van OCTAVIUS CAESAR behandeld heeft. ANTONIUS was in dit Tooneelstuk zyn held; en derhalven moest CAESAR niet uitblinken; en echter, dewyl het een historisch karakter is, moest het noodzaakelyk gelyken. Schoon nu de oude Historieschryvers, CAESARS vleijers hem zó fraai afschilderen, dat hy voor een held in de in de wieg gelegd schynt te zyn, heeft SHAKESPEARE zich met een verwonderlyk beleid uit deeze zwaarigheden gered. Hy heeft allen de verheven trekken van zyn karakter plaats gegeven, daar die te pas kwamen; maar hem tevens gantsch niet beminnelyk afgeschilderd; hy schetst hem, als bedrieglyk, kleinmoedig, van een gering verstand, trotsch, en wraakzuchtig.
DR. WARBURTON.
Ibid. Reg. 20.
,,de driedeelige waereld
De Dichter doet CAESAR hier spreeken volgens de Aardrykskunde van dien tyd, dewyl Europa, Asia, en Africa de drie deelen van de toen beken-
[p. 183]
de waereld waren, alzo America nog niet ontdekt was.
THEOBALD.
Pag. 120. Reg.9, 8. (van onderen.)
,,Dit doet myn hart zwellen;
De oude uitgaaven hebben alle:
This bows my heart,
Dit buigt myn hart;
doch DR JOHNSON heeft voor bows (buigt) gesteld blows (blaast op,) hetgeen, myns bedunkens, beter overeenkomt met hetgeen, dat АHENOBARBUS oogenbliklyk daarop laat volgen, naamelyk, ,,indien deeze schielyke aandoening hetzelve niet doet barsten, dan zal enz.
Pag. 122. Reg.17, 18.
,,laat iemand vooruit loopen, en aan de Koningin onze daaden bekend maaken.
DR WARBURTON en CAPELL leezen hier gests (daaden,) hetgeen ook, waarschynlyk, de waare meening van den Dichter is, waarom ik deeze leezing ook gevolgd heb; doch DR JOHNSON leest Guests (Gasten) en legt het aldus uit; Antonius (zegt hy) beveelt, ,,dat iemand vooruit zal loopen, en aan de Koningin zyne Gasten bekend maaken, dat is, ,,iemand, die aan de Koningin zou bekend maaken, dat hy met zyn leger naderde, en van voorneemen was zyne Bevelhebbers te vergasten. Dan, deeze uitlegging komt my voor vry verre gezocht te zyn.
Pag. 125. Reg. 3, 4, 5, 6, 7.
Verpletter myn hart tegen de onvermurwbaare steenrots van myne misdaad, dat, door droefheid uitgedroogd, alsdan tot stof vergruizen zal, en allen myne snoode denkbeelden vernietigen!
Het aandoenlyke eindigt by SHAKEPEARE maar al te dikwyls in het belachelyke. Het valt onaan-
[p. 184]
genaam de droefgeestige schoonheid van deeze edele alleenspraak te zien uitloopen op een zo vergezocht, en zo onaandoenlyk denkbeeld.
DR JOHNSON.
Pag. 128. Reg. 16, 15, 14. (van onderen)
word als een vreemd monsterdier ter beschouwing ten toon gesteld aan de nietwaerdigste schepselen; aan zotten;
DR. THIRLBY, DR. WARBURTON, en CAPELL leezen in de plaats van het woord dolts (zotten,) doits (duiten) en dan zou de zin hierop uitkomen: ,,word als een vreemd monsterdier ter beschouwing ten toon gesteld voor de nietwaerdigste beuzelingen, voor duiten, doch THEOBALD heeft de oude leezing behouden, en, dewyl die ook zeer wel bestaan kan, heb ik dezelve insgelyks gevolgd.
Ibid. Reg. 5. 4. (van onderen.)
,,Laat my Lycas aan de hoornen der maan ophangen.
Dit denkbeeld heeft de Dichter waarschynlyk overgenomen uit SENECA. In deszelfs Hercules Oetaeus, Act. III. Sc. 2. zegt Hyllus van de dood van Lycas tegen Deianira spreekende:
In astra missus fertur, & nubes vago
Spargit cruore;
,,Weggeslingerd vloog hy op tot de starren, en besprenkelde de wolken met de spatten van zyn bloed;
Pag. 130 Reg. 7, 6, 5. (van onderen.)
,,Zy, Eros; zy heeft met Caesar de kaarten gemengd, en valschelyk myn roem op zyn triumf weggesmeten.
SHAKESPEARE heeft zich in deeze verbloemde spreekwyze aan drie misslagen schuldig gemaakt. Vooreerst, in den tyd; want ten tyde van M. ANTONIUS was het kaartspel nog onbekend. Ten twee-
[p. 185]
de, dat hy eene zo geringe gelykenis in eene zo groote zaak bezigt; en ten derde, dat hy eene woordspeeling gebruikt in triumf, hetgeen ten tyde van den Dichter overwinning, en ook troef in het kaartspel betekende, hetgeen thans, in het Engelsch trump geschreven word.
Pag. 132. Reg. 3.
,,sluit dan (de oogen,)
Hier heb ik, by het vertaalen, de leezing van DR JOHNSON gevolgd, die op deeze plaats leest: seel then, en het werkwoord to seel aanmerkt als een kunstwoord van de valkenjagt, waarin het betekent, de oogen van een nog wilden valk voor een tyd blinden; doch, dewyl my, by nadere overweeging, de uitlegging van DR. WARBURTON natuurlyker voorgekomen is, zal ik die hier byvoegen, en deeze is, seal then, (zegel dan.) ANTONIUS wil hiermede te kennen geeven, dat, dewyl hy nu vastelyk besloten had te sterven, er aan dit besluit niets meer ontbrak dan hetzelve te zegelen, of te bekrachtigen, te weeten, door zyne dood.
Pag. 137. Reg. 11, 10, 9. (van onderen.)
o Zon, verbrand thans den grooten kring, waarin gy omloopt! Laat duisternis rusten op den wisselvalligen grondslag der aarde!
Indien de zon den grooten kring, waarin zy hier gezegd word om te loopen, verbrandde, hoe kon er dan duisternis rusten op den wisselvalligen grondslag der aarde? Derhalven, wanneer wy CLEOPATRA niet geheel zinneloos willen onderstellen, moeten wy deezen tekst veranderen, en leezen in de plaats van
Burn the great Sphere
Verbrand den grooten kring.
Turn from th great Sphere
Wend u af van den grooten kring.
[p. 186]
want daardoor zou eene algemeene duisternis over den aardbodem komen.
Pag. 138. Reg. 8.
,,zal gedrukt hebben.
THEOBALD voegt hier nog by: ,,Kom dan af. en bevestigt deeze zyne byvoeging uit PLUTARCHUS; en inderdaad deeze aanvulling schynt hier zeer gepast.
Pag. 140. Reg. 16. (van onderen.)
,,Stil, stil, Iras!
De meeste Uitleggers hebben breedvoerige aanmerkingen over deeze plaats gemaakt, die, schoon geestig uitgedacht, te lang zyn om hier bygebragt te worden. Te meer, dewyl de Dichter door de woorden van CHARMIAN: ,,Stil, stil, Iras! waarschynlyk niets meer heeft willen te kennen geeven dan, dat CHARMIAN, de Koningin uit haare bezwyming ziende bekomen, IRAS, wil doen zwygen, om te hooren wat CLEOPATRA zou zeggen*.
Pag. 146. Reg. 4. 5, 6. 7. 8. 9
,,en het is groot die daad te doen; welke alle andere daaden eindigt; welke de toevallen met ketenen boeit, en alle wisselvalligheid opsluit; welke slaapt, en niet meer de verachtelyke aardsche dingen proeft, die zowel de voedsters zyn van een bedelaar als van Caesar.
De duisterheid van deeze plaats is ligtelyk op te helderen, doordien dezelve enkel onstaat uit de verwarring van den zelfmoord met het gevolg van denzelven, en dus hersteld kan worden door de volgende tusschenvoeging:,, en het is groot die* daad te doen; welke alle andere daaden eindigt; welke de toevalligheden met ketenen boeit, en alle wisselvalligheid opsluit; (welke een staat [p. 187] ten gevolge heeft,) die slaapt en niet meer de* verachtelyke aardsche dingen proeft, die zowel de voedsters zyn van een bedelaar als van CAESAR.
DR JOHNSON.
Pag. 147. Reg. 17, 18.
,,Gy ziet hoe ligt zy kan bedrogen worden.
Het schynt my toe, dat dit gezegde van PROCULEJUS hier verkeerd is, en geplaatst moet worden achter zyne voorige reden, aldus:
,,Gy zult in hem een overwinnaar vinden, die de weldaadigheid te hulpe roept, wanneer men voor hem knielt enkel om genade te erlangen. (Ter zyde tegen Gallus.) Gy ziet hoe ligt zy kan bedrogen worden.
Want, terwyl CLEOPATRA dit gezegde plegtiglyk beäntwoord, overvalt GALLUS, op een gegeven teken, de grafstede van den anderen kant; en dit gedaan zynde verandert PROCULEJUS, na een kort wederantwoord, terstond van toɔn, en zegt tegen de wachten:
,,Bewaart haar tot Caesar komt.
DR JOHNSON.
Ibid. Reg. 4. (van onderen.)
,,Hoe ook van de dood?
Om dat gezegde wel te verstaan moet men in acht neemen, dat CLEOPATRA, door droefheid, wanhoop, woede, en verbaasdheid verbysterd, geen acht geeft op het zeggen van PROCULEJUS; maar, dat alleen zyn laatste woord ,,verraden haare ooren treffende, zy daarop uitroept: ,,Hoe ook van de dood?
Pag. 148. Reg. 13, 14.
,,en, al zou ook zotteklap daartoe noodig zyn, ik zal ook niet slaapen.
Aan deeze woorden hebben de verscheiden Uitleggers verscheidene betekenissen gehecht. DR.WAR-
[p. 188]
BURTON leest in de plaats van idle talk (zotteklap,) idle time (ledige tyd.)
De Ridder HANMER dit, zowel als de gemeene leezing, voor onzin houdende, leest in de plaats van:
If idle* tak (of) idle time.
will once be necessary.
dat is: (noodig) accessary (bykomend.) Doch dewyl de onzin hierdoor niet weggenomen, maar veeleer verergerd word, bedient DR JOHNSON zich van eene breedvoerige omschryving om deeze zegging op te helderen; te weeten, dat CLEOPATRA hiermede wilde zeggen: ,,Ik zal geenerhande spyse gebruiken, Mynheer; ik zal een drank drinken, en, dewyl het thans nodig is met eenige ydele woorden u myn voorneemen bekend te maaken, ik zal ook niet slaapen.
Waar toe toch deeze omslag van woorden, daar de Dichter, myns oordeels, CLEOPATRA alleen wil doen zeggen: ,,al zou ook zotteklap daartoe noodig zyn, te weeten, ,,om my wakker te houden.
Men zou deeze plaats ook aldus kunnen vertaalen: ,,en, indien zotteklap ooit daartoe noodig is, ik zal niet slaapen. Hetgeen genoegzaam op het zelfde uitkomt.
Pag. 150. Reg. 14, 15, 16.
,,Wat zyne goedheid betreft, daarin was geen winter: dezelve was een herfst, die door daarvan te plukken steeds vruchtbaarder wierd.
De oude uitgaaven hebben alle:
For bis bounty
There was no winter in t; an Antony it was.
,,Wat zyne goedheid betreft, daarin was geen winter; dezelve was een Antonius, die enz.
DR. THIRLEY en THEOBALD hebben dien on-
[p. 189]
zin verbeterd door, voor Antony (Antonius,) te leezen Autumn (herfst.)
Pag. 154. Reg. 4, 3. (van onderen.)
,,maak uwe gedachten niet tot uwe boeijens; CAESAR wil zeggen: „ laat de gedachten niet in u opkomen, dat gy eene gevangene zyt, want enz.
DR JOHNSON.
Pag. 157. Reg. 5, 4 (van onderen.)
,,thans is de wisselende Maan niet meer myne planeet.
Dit is eene aanspeeling op den byzonderen eerdienst, dien de Egyptenaars beweezen aan de Maan onder den naam van Isis.
DR. WARBURTON.
Of misschien op de Maan zelve, dewyl die altoos haare geliefde planeet geweest was; zelfs in zó verre, dat CLEOPATRA, by alle openbaare plegtigheden, behaagen schepte zich te vertoonen gekleed als de Godinne Isis.
Pag. 158 Reg. 17, 16, 15 (van onderen.)
,,maar hy, die alles wil gelooven dat zy zeggen, zal nooit gered worden door de helft van hetgeen zy doen.
Dit haal ik hier enkel aan om de Leezers eens voor al te verwittigen, dat de boeren van SHAKESPEARE altoos kluchtige rollen hebben, schoon in Treurspelen, volgens de zotte gewoonte van die tyden; welke nog zelfs in eenige oude Treurspelen, die hedendaags op onzen Nederduitschen Schouwburg vertoond worden, plaats heeft.
[p. 190]
Dit Treurspel bezit dit uitmuntende, dat het de nieuwsgierigheid en de aandacht bezig houd, en de aandoeningen gestadig verlevendigt. De onophoudelyke werking, de veelerhande toevallen, en de schielyke vervanging van de eene personadie door de andere houden den geest opgetogen, zonder eenige tusschenpoozingen, van het Eerste Bedryf af tot het Laatste toe. Maar de kracht van behaagen legt wel voornaamelyk in de geduurige verandering der Tooneelen; want de listigheid van CLEOPATRA, en de grootheid van ANTONIUS, welke overal doorstraalen, uitgezonderd, zyn de overige karakters vry algemeen; ofschoon overeenkomstig met de beschryvingen, die de oude Historieschryvers daarvan gegeven hebben.
De gebeurtenissen, die in dit Tooneelstuk voorkomen, heeft SHAKESPEARE, volgens de Romeinsche Geschiedboeken, zonder eenige versierde verschikking, of zorgvuldige tydbepaaling, eenvoudiglyk ten tooneele gevoerd.
CAPELL.
fol. π1v EDELLIEDEN er staat: EDELIEDEN
p. 2 SCARUS er staat: SCAURUS
p. 11 M. Antonius, de Bode er staat: M Antonius de Bode
p. 26 gelukkig er staat: gelukkis
ibid. geheel er staat: heheel
p. 27 CLEOPATRA. er staat: CKEOPATRAOMPEJUS. |