WY weeten wel dat gy U verwonderen zult dat U E. dit werk werd opgedragen; ja, U licht noch meerder zult verwonderen, als doen gy hoorde dat men nevens de zinspreuk van de Leidsche en Haagsche Schouwburgen wilde voegen, NOOIT WEL: maar buiten deze iser noch een oorzaak van verwondering, te weten de regeering van het Tienmanschap, behalven de panlikkers en snaken, die men, met een verbasterden naam, loontrekkende Suppoosten noemd, &c. als deze winkel mede eens doorzocht wierd, in vollen Oestertyd, wat zou men al leege Schelpen vinden, en voegen, nevens het woord van YVER, tot de fles, kweekt de kunst aan. En noch te meer moeten wy U E. pryzen dat gy U verstoord toonde over het zeggen van onzen Utrechtzen Mecenas, kund gy geen andere gekken vinden als my, om de B...... [p. 4] L...... aan op te dragen? Men zal U E. ook het hoofd versieren, met het loof der Vruchten die men in de maand van Mey plant, na den inhoud der Hoveniers Almanach, om dat gy U zo edelmoedig hebt gedragen, van niet te helpen antwoorden, op het Voorbericht van Joan Galeasso. Dat treffelyke Kunstgenootschap. N.V.A. zedert eenige jaren herwaards gewoon zich op te sieren met een anders vederen, ontziet zich niet, hoe zeer het ook gewaarschouwd is, de herdrukte Geschaakte Bruid, op den naam van het Kunstgenootschap in het licht te geven; het gaat in zyn onbeschaamtheid voort, en steld de Geschaakte Bruid, of Verliefde Reizigers, onder de Blyspellen van drie Bedryven, in de laaste Lyst van alle de dichtkunstige werken, van het Kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum, met de rechte Privilegie van het Kunstgenootschap, en Tytelprenten versierd, &c. t is om te lachchen; te recht zegt Haagsche Barent, in de Gewaande Advokaat,
Ik ga met goê Commissie kapen.
Maar Spits, gy moest ons niet mede onder dezen hoop tellen, en zeggen, Arlekyn in de Elizesche Velden, Arlekyn Procureur, en de Buitensporige Minnaar, zien wy met den druk gemeen; schuild daar mede niet wat eigenbaat onder? neen: maar, gy weet wel, dat men by ons aan de Tooneellisten de Boeken moet vertrouwen, en dat den yver, of baatzucht van zommige zo wyd gaat, dat in plaats van hun Rol te schryven, zy het geheele Boek uit schryven, zo als met de drie voorgenoemde Boeken is gedaan, waar door zy eindelyk met den druk gemeen zyn ge- [p. 5] raakt. Wy prezenteeren de eigen schriften der beide Arlekyns, als mede van den Buitensporigen Minnaar, aan de Dichters ter handt te stellen, zo als die aan ons zyn overgegeven, op dat zy de waarheid van ons gezegde mogen zien; verklaren ook de Drukkers, dat zy die na gekochte Copyen gedrukt hebben, of, na Boeken die by den nacht zyn genegotieerd. Wy verzoeken dat U E. die eenige jaren met zyn praktyk stil gestaan heeft, deze onze Zaak eens recht ter harten neemt, en aan de beledigde Dichters raad, dit masker van Bedrog af te rukken, en een openbaar verbod, te doen dat men nooit zo licht een geschreven boek ter drukpers legt. U E. zoude hier op kunnen zeggen hoe kan een Drukker weeten, of het Boek dat hem geprezenteerd werd om te drukken, gekocht, gevonden, of genegotieerd is? wy zeggen hier op maar, tot een klein staaltje, dat Arlekyn Procureur, Blyspel, door het Kunstgenootschap Constantia & Labore, ons in den jare 1704. is gegeven door den Heer Kaarsgieter, het is in den jare 1705. te Leiden gespeeld, voor de eerstemaal, en daar na in de Haag, onder den bovenstaanden Tytel; hoe komt nu in het jaar 1714. Lombardyn, of de bedriegelyke Procureur in t licht? Wy zullen toonen, met Kaarsgieters eigen handt, dat het dezelve regels en rymwoorden zyn.
Nu dezen Arlekyn, versierden Erfgenaam, ouderloozen wees, (die wy, by overdragt, onder uwe bescherming stellen,) is ons voor meer dan 20. jaren, door den Heere D. Buysero in eigendom vereerd, zo als de voornaamste en eerste Toneellisten, op den Amsterdamschen Schouwburg, nu noch in levende lyve, [p. 6] zouden kunnen getuigen: dit boek mede eens overgegeven zynde, en van de eene buurvrouw aan de andere geleend, is er, om de kunstige aartigheid, een Baatzuchtige Juffer uitgedropen; daarom is het verzoek maakt een* redres, of men zal, tot over vyf genegotieerde Boeken toe, een Helikonschen aanklacht doen.
Wy weten wel dat Uw nooit geprezen verstandt zoude kunnen zeggen; myn schoonder liefhebbers van den stomp, waarom doet gy uwe aanklacht niet aan de Goden van Parnas, die in de Haag resideeren? laat my doch gerust, hier in Amsterdam voor den meesten tyd in een hoek van de Plantagie geweken; door deze, en diergelyke redenen, zoud gy wel eenigzints gelyk schynen te hebben, maar zulks zal tot in den grond by Proserpina vervallen, zo dra als U E. hoord hoe dat die Dichters tegenwoordig in de Fransche Comedie blinken als Cyperse Ka...... in een donkere kelder: uit dezen hoofde is het dat wy U E. dezen Arlekyn opdragen, niet op dat gy hem, als een anderen Mecenas beschermen zoud tegens de steken der nyd, hy vreest die niet, maar wacht die rustig, geharnast met den roem des vaders, die hem geteeld heeft, op zyne wapenen af; neen, maar het is op dat gy zorge zoud dragen, dat hem zyn wettig erfdeel niet ontvreemd werde, door eene opgedrongene Zuster, die diefachtig met zyne kleederen pronkt; maakt door uw scherpe stekelachtigheid, en stekelachtige scherpheid, dat yder Dichter het zyne behoud, en niet meer de eene zich met de vruchten van het zweet en den arbeid eens anders op een diefachtige wyze versierd; zo U E. dit te weeg brengt, zult gy den eenigen Mecenas der Nederduitsche Dichteren zyn; ja, die U E. veracht hebben zul- [p. 7] len uw eeren; laat vry geen krakende schoen U E. berisping ontgaan, maar ziet ook de grove feilen niet over t hoofd: Arlekyn verwacht dit van U E. en in die verwachting blyven wy, die wy zyn, dat is |