DE[Vignet: Perseveranter]TE AMSTELDAM, |
AAN DEN | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DIt Kluchtspel, van my, voor eenige tyd, gerymd zynde, komt nu, doch geheel verandert, eindelyk in het licht, ziende op de woorden van Persius, in zyn eerste Berispdicht: Uw weeten is maar ydel niet, Zo t geen gy weet geen ander ziet. Ontfang dan, waarde Leezer, deze Manzieke Vryster, maar wat raad voor deze belachchens waardige? geen ander middel dan haar dorst te lessen, gelyk Plinius in zyn 31 B. 1 cap. ons toond: hy zegt, dat er een Fontein was, die genoemd wierd, de Fonteine van de Lyzische Cupido, die, na t gevoelen van Mutianus, de liefde geneezen en vergeeten deê. k Heb deze Klucht dan gemaakt, schoon ik noodiger dingen te doen had, maar de boog kan altyd niet gespannen staan, en de loome zinnen, zoeken haar ook te veranderen, t geen al de waereld goed zal keuren; want Apelles verweet aan Protogenes, dat hy de hand van t Penneel niet konde lichten: en A. Gellius, zegt hier deze woorden op: om een zaak wel uit te voeren, moet, by snelle naarstigheid, de traage vlytigheid gevoegd worden. Dit is dan een werk van verpoozing, en zo het u eenigzins kan behaagen, zo heb ik het doel getroffen, waar op ik gemikt hebbe; terwyl ik blyve uw verschuldigde Vrind. [p. 4]
KEES, Knecht van Leander.
Het tooneel is in t Huis van Jochem Pietersz. [p. 5]
Het Meisje is jong, en daar by los, dat hoop ik zal met er tyd wel overgaan.
(5) Wij kunnen het niet langer goed maaken, Aaltje, al dat pronken, en optooijen, t Geen onze Angniet doet, het geld wil niet wasschen, Moêr, men behoeft het niet te strooijen; t Is al te kostelyken waar; want zonder dat kan men niet te markt gaan. Het is hoog tyd dat ik wat op haar pas, en kom een oog in t zeil te slaan, Het zou anders heel in t wild loopen; wie weet, Moeder, waar zy noch anders lande.
[p. 6]
Dat zy wat te openhartig is, en dat zy niet wel weigren kan, Jawel, zie daar, ik wenschte wel, om de helft van ons goed, dat die Pronkster was aan de man; (15) Al waar het een Turfboer die zy kreeg, of een Schoenlapper, ik zouder niet om kryten.
Voor zulk soort van volk, heb ik ze niet opgebrogt. Nu zie ik wel dat je zo blind, als een mol, bent, zy zal wel aan de man raaken, want Leander heeft haar gisteren noch verzocht, Dat is wel een deugdzaam Jongman, en van trefflyk volk gekoomen.
Leander is zo zot niet, dat moet je weeten, dat hy verkwakklen zou zyn trouw, t Zyn maar praatjes in de wind, Moedertje, dat hy onze Angniet tot zyn vrouw Zou neemen, neen! neen! de Jongman is ten braaven kaerel.
(25) Ja, ik geloof, Jochem Pietersz, als wij het huuwlyk maar aanbonden, dat het haast zou zyn gedaan.
Dat kun je doen, ik laat u dan alleen betijen. [p. 7] t Is verkeert, Wyfje, als de Dochters aan de Jongmans vrijen. Foei, het is schanden, en het zou ons geslacht ook gaan te na.
Een yder zou zyn mond open doen, en wyzen ons met vingers, en dan was t werk verbrod, ja eer en faam versleeten, Men moet niet uit de bogt springen, Moeder, by Gekken en Poëeten; Want een gek is onbeschaamd, die elks gebreeken in het aangezigt wryft, t Geen een Poëet, openhartig, met weinig lettren schryft. (35) En, dan kon het licht gebeuren dat men een Blyspel, of Klucht zag vertoonen, Van de Manzieke Vryster.
Dat zou een nagel aan myn doodkist weezen, als dat zo kwam. Wat diend hier dan in gedaan, Jochem Pietersz!
Neen, Vaâr, zy is al te zwak van natuur, men moet het haar, met zoetheid, te vooren leggen.
Maar, daar komt onze Katryn aan, ik moet hooren of zy niet van onze dochters malle parten weet. [p. 8]
Ik had naauwlyks myn voeten buiten de deur gezet, of onze Angniet, die my te bewaaren was gegeeven, is my ontsloopen. Ik voort na Leander toe; maar, ik kan niet gewaar worden waar t Meisje is geloopen.
Dat beloof ik haar.
Meend, als de Jongmans wat koomen praaten, dat zy dan koomen vrijen....
Ik, en alles dat ik in de waereld heb, is tot uw dienst; ja, gebruikt het maar. Wel, wat dunkt u, Meester, een geheel vrouwmensch tot zyn geryf, is dat niet raar?
Zo wel, als Joseph, hy stelden t op een vluchten, ja, bloosde, en was beschaamd.
Ik had het in myn jeugd zo goed niet gemaakt, ik heb het u niet afgeslaagen. (60) Maar hier in moet gy niet geërgert zyn, Katryn, want een maand daar na gingen wy de gebooden na het Stadhuis toe draagen, En, na verloop van zeven maanden, en een half, kwam onze Angniet daar aan springen.
[p. 10]
Ik kan niet zien dat het Meisje noch zo veel misdreeven heeft.
Zy moet haast een andre weg inslaan, en beter zede leeren, Of ik zal in myn oude daagen al myn vlees, en bloed verteeren; Maak kinderen groot, zeid het spreekwoord, of honden, t is al hetzelfde, als zy jong zyn, zo trappen zy u op de kleêren, maar groot, (70) Zo treeden zy u op het hart. Geloof het vry, Aaltje, dat dit weezen zal myn dood.
Maar t is met u en haar, mal moêrtje, mal kindje, zo je t weeten wild.
(75) Daar komt zy aan. Nu, Vader, wilt haar toch met zoetheid vermaanen.
(80) Jou rechte Kinderbeul.
Hoe! zal je my beletten als ik de kindren straf? Jy moogt my de stok ontweldigen, maar nimmer neem je my myn vaderlyke magt af. Je hoord beter te weeten, Aaltje, om my, in t byzyn van zyn kinders, zo niet toe te spreeken.
(85) Voort, gaa uit myn gezigt, en pak je uit myn huis, Gy bent alleen de oorzaak van dit rumoer, het is of je jou [p. 12] vreugd vind in eens anders kruis: Dan heb je dat gehoord, en dan hebben de menschen van Angniet dit gezeid. Wel, ik wouw wel weeten, Of je de meeste tyd, in onze dienst, of op de straat, hebt versleeten? Ik heb noch niet gehoord, en jy hoord altyd wat. (90) Wel, jy bent een fyne Vryster, ik hoorde laatst met verwondering, dat je uit Catz al een fraaije Zedeles hebt opgevat; Dat was waarelyk zo pluis niet.
Is dat een reden om my te verdenken van een eerloos leeven? En dat ik het tot een spreekwoord heb, is om dat het zo wel op uw Dochter slaat.
Krygt zy dikwils minnedorst. Daar heb je de....
Het is geen manier dat een dochters oog altyd op een Jongman staat; (100) En vry minder komt het te pas, dat zy van trouwen, en huuwlyks geheimen praat. Wel, zeg my eens, wat gevolg, dater moet van komen? Dan wil zy zo een kaerel trouwen, en dan zo een , het slaat al op Leander, en dit alles ten besten genoomen, Zou men haar niet onderrechte mogen? [p. 13]
En, wil je Katryn geloof geeven, dat is wat anders, want ik weet dat zy onze Dochter niet luchten mag, dat is wis.
Zult gy, door een oneerlyke manier, ons vroom en eerlyk geslacht brandmerken? Het geeft my wonder, dat ik u niet hals en beenen aan stukken smyt; (110) Wel mogt jou Peet zeggen, dat de waereld vergaan zou om s menschen lichtvaerdigheid; dat je wist wat verdriet en spyt..... Maar, zie dat palmhoute bakhuis eens staan, t schynt of het haar niet eens aan haar koude kleêren komt te raaken, Zo je zo voort gaat, zo zal je zien, dat ik in de teering zal sterven, en wat zel je dan maaken? Juffrouw Nietenburg, wat zult gy onderneemen? ben je bekwaam om uw kost te winnen? hé!
(115) En jy mogt die parten wel laaten, het staat een Dochter niet toe zich zelf aan een Jongman op te draagen. [p. 14]
Och! Vader, vergeef het my, hoe zyt gy zo ontstelt?
Aangaat dat heb jy meest by je; of, zou uw mooi aan zicht hem in de harssens maalen?
Zal een Meid, en zulk een Sloer, als jy bent, myn Kind doen zulk een verdriet? Neen! neen! je zult ze niet voor de gek houden; gy, die men kost, en kleêren moet geeven.
(125) Ik mag myn ooren schudden dat ze klappen, dat menig niet kan doen by eerlyke liên.
Genoomen dat hy het u al te vooren lei, zo was t uw pligt te onderzoeken of het hem ernst was, of dat het geschiede om met u de gek te scheeren. Het komt niet by, noch minder te pas, Angniet; maar ik kan wel zien dat, indien t niet meêr aan hem, als aan u had gescheelt, [p. 15] (130) Dat gy al over lang.... wat zal ik zeggen? het past niet dat een Vader zyn Dochter die dingen zo naakt verbeeld.
Maar, daar word geklopt;... ik ga, en open met er haast de deur. Katryn binnen, en weêr uit.
,,Het is Leanders knecht, hier zal weêr wat nieuws weezen, en dan mag Angniet haar wel een paar krukken bestellen, want zy zal wis van de drommel droomen. Wel, Keesje maat, wat nieuwe posttyding breng je ons? zeg wat er gaande is? gy hebt geloopen dat je zweet, Zeg, op, Borsje.
Is hy by de hand? [p. 16]
Een zekere Poëet zeid; dat de kruik zo lang te water gaat tot dat ze barst, dat kon nu heel licht gebeuren, eer zy t wist, ik vreeser veur.
Het is geen eerelyke dochters, maar hoere werk. Wel, wel! dat is een staaltje!
[p. 17]
Of er plaats voor Angniet is.
Zo heb ik het voorgenoomen, eer my meerder zwaarigheid klampt aan boort.
(155) Na het Spinhuis! na het Spinhuis! wel, dit kan ik niet verstaan; het zal wel overwaaijen.
Ik zeg noch eens, dat het geschiên zal, want de gantsche stad Heeft van haar kwaâ parten de mond lang genoeg vol gehad. Zy durft noch van gisteren, je weet het wel, Katryn, ontkennen. Nu zal ik maaken, (160) Dat andere kinders een exempel zullen neemen aan onze [p. 18] Angniet, om nooit tot zulk een buitenspoorigheid te raaken.
NA een geveinsde vriendschap van uw kant, dewelke wy nu al de tyd van vier loopende jaaren gehouden hebben, en ik nu ziende dat gy het met andere komt te houden; zo hebbe ik niet konnen nalaaten, dewyl dat myn gramschap komt op te bortelen in myn aderen, en ik u van myn kant een geveinsde vriendschap toonen zal, dat ik u waarschouw, als dat ik voor hetzelfde revengie zal zoeken, al zou het na de tyd van drie jaar zyn; want van myn kant zo hebbe ik u niet anders betoond dan alle vriendschap, en, wat meêr is, nademaal gy zo veel pleizier van ons genooten hebt, zo reken ik uw vriendschap in geender manieren tegens de myne. Ik zweer, dat ik u het zal betaalen; en schoon my magt ontbreekt, dewyl het aan myn vrouwelyke staat, daar ik in ben, niet past, zo zal ik er een ander toe begroeten. dit zy u dan tot waarschouwinge. Ik heb dit, door myn order, laaten schryven. Uw geveinsde Vrindin. Wel zo, dat gaat al wel, ik schaam my; en by aldien het myn Dochter heeft bedreeven, Zo zal zy my nooit de naam van vader, en ik haar de naam van dochter geeven. (165) Wat pry is dat, de vriendschap, zeid zy, die ik UE. genooten heb, acht ik tegen de myne niet. Wel, wel, dit houd wat in, hoe oud dat ik ben, heb ik het nooit gehoord, dat dit in de waereld meêr is geschied. [p. 19] Waarlyk, voor die geen, die t niet aangaat, is het waardig om te bespotten, Zy zweerd, met een onduitsch woord, dat zy drie jaar na de tyd het hem vergelden zal. Maar een stinkend kreng wil wel rotten.
(170) Hy lacht met vrouwenhaat, en al wat er aan vast is.
Maar wat zeg je van dat aderbortelen?
Het geen zy niet uitwerken kan, dat zy dat laat aan een mannelyke magt; (175) Want de Brief luid met duidelyke woorden, dat zy er een ander toe zal begroeten. Ja, dat onze Angniet hier tegenwoordig was, ik trad ze onder myn voeten; Die Schandvlek! maar evenwel, ik kan het niet gelooven dat zy zo buitenspoorig gaat, Het is geen eerelyke vrysters styl, maar bordeel, en hoere praat.
(180) Wat dunkt u, als een dochter het Zesde Minnedicht van Ovidius weet van vooren tot achteren op te zeggen t Geen achter de Herschepping gedrukt staat, en dat by Jongmans? he! zulke fraaije Dichten kan uw Dochter. Maar lees de tweede Brief. [p. 20]
MYN HEER, IK twyffel niet, of UE. zal deze myn weinig letteren wel ter hand zyn gekoomen, en daar uit verstaan myn zentement; ik beloove u, die om dezelfde zo veel te doen hebt gemaakt, na myn bericht is, dat ik het zal revensjeren; ende wat meêr is, ook aan die geene, die nieuwe Aankoomelingen zyn, daar gy zoveel gemeenschap mede maakt, en dewelke nergens anders op uit zyn dan ons te kallansjeren. Zyt gegroet; onder protektie van vrindschap. UE: geveinsde Vrindinnen. Nu moet ik het gelooven, ik kan de hand wel die dit voor haar schreef. Maar hoe durfden zy zulks bestaan? hoe of t in haar gedachten is gekoomen? Maar ik zal haar op een plaats brengen, daar die lust haar wel zal worden benoomen. (185) Ik zal haar, tot een exempel van zulke manzieke Vrysters, noch dezen dag In het Spinhuis doen zetten, indien myn vaderlyke magt noch iets vermag. Maar, dat kan ik evenwel niet vatten, onder de eerste Brief staat, Vrindin, en de tweede, Vrindinnen.
Of spint hy niet, ten minsten draait hy t wiel, maar men heeft nooit gezien, dat hy gedaan werk maakt; (190) Want die zulk een werk begint, noch eindelyk in het naau komt, en ten laatsten in de val raakt; En dan bespeurt men eerst te laat, wat kwaad dat er is misdreeven.
Maar daar word geklopt. Ik ga de deur open doen. Katryn binnen, en weêr uit. Sinjeur, daar is Leander, die u graag eens sprak.
(195) Maar, daar is hy.
Uit onze Kees, de boodschap waarom ik herwaarts, ben gekomen, En dat ik my hier vinden laat op deze plaats is om uw Dochters wil.
Geen mensch op de waereld, geloof ik, die meêr ramp en kruis, als my, komt ontmoeten.
Het is my leet dat uw Dochter haar zelfs niet kan helpen, ik bekend, Maar weet dat zy nooit tot haar oogwit komen zal.
En wie zy is, het komt niet te pas, het zal my noch in t graf voeren, Ik kan niet denken wat haar hier toe heeft verrukt. [p. 22]
(205) Maar zy heeft de hoek in de keel gekreegen, en nu staat men, als Piet Snot;
En zou ik zwygen, Heer, ik moest over een dag of twee, de drek noch van de deur veegen. Maar zy zal niet rusten, voor dat zy de strop om den hals heeft gekreegen.
Maar daar komen zy aan.
[p. 23]
(215) Lees deze Brieven eens, Aaltje, die zyn Leander onder de deur geschooven, Dit gaat te grof, en het gaat de eerbaarheid van een jonge Dochter te boven. Nu wil ik het uit haar zelf hooren, of zy er schuldig aan is, of niet.
Indien er maar een rots waar. Ha! ha! ha! ja wel ik lach zo, dat ik kwaalyk kan bedaaren.
Maar ik zal u nader spreeken, laat Kees binnen gaan met Katryn. Katryn en Kees binnen.
Dat ik eens klaar uit zei, dat dit door een kaerel, uit boertery, was bedreeven, Zou je my dan ten vollen absolveeren, en myn voorige fouten vergeeven?
[p. 24]
De Brief luid zo erg als zy kan.
Zo kon daar niet meêr gezeid worden, want zy dreigt hem, zo hy haar zyn liefde weigerd. Wel waar liet dat Meisje haar zin? (230) En jy hoord je te schaamen, Aaltje, dat gy haar hier in voorstaat: neen, de woorden houden te veel gevolg in, Om er meê te lachchen.
Want die schurft is die kraut zich, en door het krauwen komen zichtbaare vlekken; En dan zal het spel noch eerst aangaan, ik wed het dan op t hardste noch waaid. O! zulke dingen blyven zelde verborgen, een hen zal t kakelen, of een haan het uit kraaid, (235) Voor eerst zynder al lietjes van gedicht, op die geen die het heeft bedreeven; O neen, men weet de man niet, maar als men het zeggen moet, zo zal men de naam en toenaam daar by zetten; ô ja! men moet elk de eer geeven, Die hem toekomt, want dit is redelyk, en dit behoord tot de burgerlyke pligt.
[p. 25]
(240) En jy, Vader, roept, en raast tegens het Meisje, met opgespalkte kaaken, Of je haar verscheuren wilt: zie daar, ik moet er om huilen en zuchten.
Maar nochtans dat in het mannenhart; zo wel een gekropte droefheid, als in de Vrouwen een uiterlyke steekt; Ja, ik heb het leedweezen, en het gevoel van dit werk zo ter harte genomen, Dat ik hier door wel tien Jaar te eerder in myn graf zal komen; (245) Had ik dit in myn jeugd begreepen, dat my den huuwelyken staat zou geeven zulk een verdriet, Ik had gebleven die ik was; maar na t klaagen is tyd verlooren.
[p. 26]
Die aan stond. Nu repje wat, als een Meisje, en roep dadelyk je Sinjeur.
Let maar eens op haar gezigt, zo zult gy zien de lodderigheid van haar weezen, [p. 27] Wat al gesten, wat al lonken, als er maar een kaerel zwierd door de straat.
(260) Zy weet yders staat.
Maar daar leid my weinig aan gelegen, ik weet wie ik ben, en wat in ons huis omgaat, en wie daar in is.
Maar die my in myn eer koomen, die mogen haar beurs wel te deeg lappen, (265) Op dat hun geld daar niet uit rold, want dat waar schaade voor de hand. Ik wou dat zy tot myn nadeel wat zeiden, neen! neen! daar is recht in t land, Maar het is onze pligt, Barber buur, dat wy de goede man waarschouwen; En hy moet dan toonen dat hy de vader is, of de waereld zou hem voor een gek houwen. Wel hoe! met Liedjes by de straat te loopen?
(270) Aan moêr en dochter, leid my niet geleegen, al zong men van de dochter een tweede lied. Wel, dit Historytje is heel koddig, en het Liedje raar, het heeft geen gelyken. [p. 28]
Dat men ziet, de Liedzingsters, met zulke gedrukte Liedjes, van u, langs de straat gaan, (275) Niet op een bedekte wys, ô neen! maar zy gaan dicht by je huis zich neêr zetten. Wel waarlyk, ik heb deernis met u, Jochem buur, foei, het is schanden, ik zou dit zien te beletten.
eigen dingen op zyn stel.
(280) Hoe ben je zo onverstandig? en zel je jou goede Gebuuren, die ons oprecht waarschouwen, noch kwaalyk bejegenen en loonen? Maar, Buurvrouw, leest my het Liedje eens te vooren, want het hoofd my tot geen zingen staat.
[p. 29]
Op Angnietje, (285) En haar liefde toegepast, Want het meisje heeft geen zinnen, Door het minnen, Wat een grooten overlast!
(290) Aan haar liefje, Tot waarschouwing, dat hy moet Haar verliefde smart geneezen, Of steeds vreezen Voor de wraak van haar gemoed.
En jy, Wyf, geloof je t nou? hoe klinkt je dit in de ooren?
Ik zou die Liedzangers in de boeijen laaten zetten, en klaagen aanstonds aan de Schout.
Maar ik heb in Mercurius geleezen, dat het is een eeuw opgeschort; als dat zo waar, dan zou je eerst staaltjes hooren; (300) Wel, ik durf wedden, dat de waereld zo vol menschen zou koomen, dat je geharnast moest gaan om door t gedrang te booren; Want aan de zy van de mannen zou zo veel niet geweigerd worden, als aan onze kant; Ik zeg, dat vrouw Venus vry grooter godin zou weezen, nu heeft zy maar een gedeelte, en dan kreeg zy wel al de waereld op haar hand. [p. 30]
Wel, dien styven Herder diende althans met geen jeugdige Silvia, in de maand van Mey, te trouwen.
geweeten heb; waar moet dat Meisje toch hebben verkeerd?
Je diende haar tong zowel, als er been, aan een blok te leggen; Word er nu het wild loopen, dan wierd er het vuil spreeken belet.
Of.....
Maar nu ben ik overtuigt. Foei, jou Schandvlek, zel je zo jou eer verdooven? Foei jou; nu ben je immers voor al jou leven infaam; [p. 31] Ik zal myn hart gantsch van u af te trekken.
Als ik zo manziek was, ik verlang wel na een vrijer maar geenzins, om zo te verstaan, Dat ik hem met Brieven zou verzoeken, en hem overal na gaan.
(320) Buurvrouwtjes, om je voor jou waarschouwing te danken, zo komt wat achter, en drink met myn vrouw een kopje Thee.
(325) Sinjeur is recht kwaad. Hoe deerlyk wil het met onze Angniet stinken! Maar ik mag na boven gaan, en doen myn werk; het kwaad is nu gestuit, En t is gedaan met de Manzieke Vryster, zy zel in t Spinhuis zitten, en daar meê is t uit.
|