Pieter Elzevier: De springende dokter. Kluchtspel. Amsterdam, Weduwe van Michiel en Gijsbert de Groot, 1681.
Uitgegeven door dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden. Ceneton025870 Ursicula
In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk.
DEzen Dokter kwam in t eerste In Itaaljen voor den dag, Daar de minsten en de meersten, Met toejuiching* en gelach,
(5) Hem bejegende en ontfingen: Trok daar na in t Fransche land, Daer hy vluchtig leerde springen, Daer hy vele vrienden vant: Eindelijk* trok hy uyt die landen,
(10) Door de lust tot Poëzy, En hy kwam alhier te stranden Met zyn vremde boertery,* Zonder hoop en sonder vrezen Of hy wellekom zal wezen.
J.S.
_______________________________________
BEDRYVERS.
Frederijk, Vryer van Lukretia. Duifje, Meid van Lukretia. Lukretia, Beminde van Frederik. Krispijn, Knecht van Frederik, en springende Dokter. Govert, Vader van Lukretia. Flip, Knecht van Govert. Metridates, ervarene Dokter.
Duif. WIl toch het ongeluk niet van Lukrees verswaren;
Want sy bemind u, schoon sy t niet durf openbaren
Aan haren vader, wiens ontsach sy poogt tontvliên,
En kan niet toestaan om t vermaak van u te sien.
(5) By een rechtschape maagt de vrese staâg verselt is. Fred. De smart én droefheit, daer mijn ziele mê gekwelt is,
Rechtvaerdigt mijne klacht, die ik doe tegen een
Voorwerpsel, t welk van my veeleêr diend aangebeên.
Maar, Duif, een venster kan my mijne smart genezen,
(10) En openen de weg. Duif. Zy veinst sich siek te wesen.
Den ouden Gek is al vroegmorgens uitgegaan,
Om een* geleerd Doktoor voor haar te treffen aan.*
Een Minnaar, om sijn Lief in vryheyt aan te schouwen,
Weet* altijd eenge list of gaauwigheit te brouwen.
(15) Stel all uw kragt te werk, en, sonder Iuffrou eer
Te kwetsen, tracht dat gy by haar verschijnt, mijn heer.
Want alle middlen acht de Liefd voor willekeuren:
Te meerder.... maar ik vrees den Ouden my sal steuren.
Vaar wel. denk op uw saak; en houd het voor gewis,
(20) Dat niets onmogelijk voor eenen* Minnaar is. binnen. Fre. Hoe? dat er niets en is onmogelijk voor een Minnaar?
Ik sta het toe; en vind een middel om verwinnaar
Van haar te worden, t welk ik wensche dat ik t was.
Ik moet.... maar, ô Krispijn, wat komje wel te pas!
Krispijn. Fredrik.
Kri. (25) Ik heb u overal gesocht, om u te seggen.....
[fol. A2v] Fre. Indienje wist wat Duifje my* wist voor te leggen..... Kri. Zy heeft aan my geseit dat in den avondstond.... Fre. Wanneer men liefd en hoop vest op een vastegrond.... Kri. Ik seg, en herseg u, dat sy my dese reden... Fre. (30) Wanneer t Verliefde hart zugt om bekoorlikheden. Kri. Beliefje dat ik spreek? Fre. Gy hebt genoeg gezeit.
Den tijd is my veel waerdig. het vuur, t welk in my leit
Verteert mijn borst. Maar laat ons onderlinge praten.
Ik sterf, ik sterf, en moet om haer mijn leven laten! Kri. (35) Sterf maar. Fre. Mijn hart, mijn ziel, mijn zinnen heeftz alleen
Verwonnen door de kragt van haer bekoorlijkheên.
Kortom, ik bid haar aan: dog haren vader duld niet
Da ikze trouwen mach. Cri. t Is waar, maar t is mijn schuld niet. Fre. t Is zo: daerom stel ik u van mijn onluk vry.
(40) Gy kent haar vader wel, bedrieg hem eens voor my.
Wat zegje? Cri. Zou ik hem bedriegen? wat raakt hy my? Fre. Hy sluyt Lukrecy* op, en ik wil datse vry zy:
Om dit te doen keert zich mijn hart alleen tot u.
Want in het kort.... Cri. Voorwaar, mijn heer, het raakt my nu. Fre. (45) Zo gy dit doen wilt heeft mijn ziele rust genoten. Cri. Heb gy my niet gezegt dat hyse houd besloten? Fre. Ia. Cri. Dat is jammer; maar in welk gedeelt* van t huis? Fre. Op dafterkamer. Cri. Ia? Fre. Ia. Cri. Dat verswaart het kruys. Fre. Daar hebje t al: wilm u gedachten ook ontvouwen. Cri. (50) Zy is besloten? Fre. Ia. Cri. Laat sy zich daar verhouwen.
Zie daar is t geen ik denk.
[fol. A3r] Fre. Och! dat s niet wel geraân
Hoor, gy sult onbeschroomt u eens vermommen gaen. Kri. Ik my vermommen, heer, warom? Fre. t Geschied om reden.
k Zal myn voornemen u van stuk tot stuk ontleden.
(55) Om t voorgenome werk te doen met goeden schijn,
Zo moetje heden een vermomde Dokter sijn. Kri. Een Dokter? groote goôn! Fre. Den tijd verslijt met praten.
Gy sult voor deze dienst genieten tien dukaten.
Denkt of u deese winst gevalt, sie daar is gelt. Kri. (60) t Is daarom niet, mijn Heer: den Dokter my ontstelt.* Fre. Een Dokter, en geen aâr kan my mijn list ontwarren. Kri. Dat hoeft verstand; ik ben een van de gekste narren;
En noch te meêr om dat.... Fre. t is zotheit datje vreest;
Want Govert heeft al lang voor u een zot geweest.
(65) Dien leep oog ken u niet, dies kunt gy t licht beginnen.
Gy weet.... daar komt hy zelf. Hy sietme. k Mis myn sinnen!
Ik spreek hem aan, ô goôn! gy weet met welk een kruis
Ga gy voor uit, en blijf tot dat ik kom in huis. Kri. Maar sonder onderwijs; k verseker u.... Fre. Ga henen. Cri. bin.
Fredrik. Govert. Flip.
Fre. (70) Ik wensche dat de smart uws dochters wat verdwenen
Hoewel mijn dienstigheên haar onverschillend zyn,
k Verzeker u nochtans, haar droefheit is de mijn.
k Acht my gelukkig, en t sal my vernoeging geven,
Zo zy, schoon niet voor my, voor anderen mach leven.
(75) En so de wenschen wel gelukken die ik doe,
Nog veel gelukkiger. Vaar wel, tot weêrsiens toe. bin.
Govert. Flip.
Gov. Mijn droeve dochter wil opgeven gaan haar leven. Flip. De schuld van hare dood is u alleen te geven,
[fol. A3v]
Dewijlje* haar te lang hebt sonder man gespaart,
(80) En sonder hyliken hebt in uw huis bewaart.
Dat is het geen haar schort; en dese dingen maken.... Gov. Dat is het niet; haar siekt heeft andere oorsaken.
Maar Flip, loop inder yl, en sie eens of ook al
Dien wijsen Dokter hier nu haest verschijnen sal.
(85) k Begin geweldig voor Lukretzes dood te vresen. Flip. Waar hy weêrom gekeert, hy zou hier nou al wesen
t Is hem geseit. Gov. t Is waar: ik vrees dat hem een aâr
Mocht hebben onderschept, t welk my een doodsteek waar.
Want dat Lukrese stierf, eer hy kwam en besogt er!... Flip. (90) De hattelijke pest sy met Lukrees, u dochter
Daar sy het leven of de dood heeft voor een koop.
Wat lust of sy nog heeft dat ik dus voor haar loop; Gov. Voor al, kom niet weêrom, of breng de Dokter mede. Flip binnen.
O goôn! met wat verdriet en zorg word ik bestreden
(95) In desen ouderdom.
Krispijn.Govert. Krispijn heeft een lange rok aan, een lobbekraeg om, en een hoge hoet op.
Kri. Orfeüs, Pytagoor
Damokles, don Quichot, Pankrasus, Pylidoor.... Gov. ,, Wat voor geleerd is dit? sacht, luister. Kri. Aristippus,
Lucullus, Epikuur, Frans Baltus, Egesippus.... Gov. ,, O goôn! Kri. Kaligula, heer Piro, Luçiaan,
(100) Sokrates, Amadis, Iudeüs, Tamerlaan,
Al Keisermoordenaars, Doktoor van Alexander.
Hier is een Fenux uit hun asch, hier is een ander! Gov. ,, Ik loof t is een Doktoor. Kri. Kom herwaarts by my treên,
Gy Dokters van mijn kunst, leer de verborgenheên
[fol. A4r]
(105) Der * weetkring, en de kracht van kruid en artsenyen. Gov. ,, Het is er een! * Encyclopaedia. Kri. Bemerk wat wortlen Barbaryen
Hervoor brengt, en de vloed van Pontus Euxinus. Gov. Myn Heer.... Kri. Wat s uw verzoek? Ego sum Medecus.
Een Dokter boven al, een twede Hipocrates.
(110) Ik maak de Balsem, en de geurge Metridates.
k Weet, door een regel van een wonderliken aart,
Dat die in February sterft, niet leeft in Maart;
En dat het jaar met vier getyden tans verzien is;
En dat der oogen kwaad niet goet om mê te zien is. Gov. (115) Ik twijffel niet aan sulk een hertelijk verstand.
Zo ik u bidden dorst.... Kri. O wat? spreek. Gov. Om uw hand,
Die voelen kan waar dat het innerlijke zeer is.
O hooggeleerden Heer, mijn bidden en begeer is
Dat gy myn dochter siet, wiens leven prykel lyd. Kri. (120) Gy hebt een dochter, waar van gy de vader sijt? Gov. Ia, Heer, en sy wort van een felle pyn bestreden. Kri. Zo isze dan seer ziek; Gov. Ia, Heer. Kri. Zy heeft geen reden
Ik wil haar raden op te houden van de pyn.
Die ons beheerscht wil een gebieder van ons zyn.
(125) Het kwaad,* t welk heimelik plaats in ons komt te vinden
Bederft de stof, en doet het lichaam heel verslinden.
De mensch lyd veel als hy sijn binnenst zuivren moet
Met Apotekery, die t lichaam weêr vergoed.
De aardsche dampen, die gestadig op waarts zwieren,
(130) Doen water lozen uit de blaas en uit de nieren.
De koude Kançer maakt de sinlikheden stom.
Den dappren Zodiak siet naar Saturnus om.
Ik ben met haar eens dat de dood verkort het leven.
Uit deez Autheuren sijn t dat ik mijn lessen geve.
(135) Maar ten propooste, seg is uwe dochter dood?
[fol. A4v] Gov. Neen Heer. Kri. En eetse noch? Gov. Een weinig. Kri. Magse brood
Zo leeftse noch. Gov. O ja! Kri. Zo isze buiten schromen. Gov. Maar t leven kan er voor den avond sijn benomen. Kri. Dat s kwaad. hebt gy er van geen Doktor laten sien? Gov. (140) Neen ik. Kri. Zy heeft iets kwaads in t sin, na dat ik mien,
Om datse sterven wil, en sonder hulp van dranken.
Ons school vind sich gehoont van diergelijke kranken.
Een Dokter dien altijd een mensch, die sich in staat
Van sterreven bevind, te helpen in het kwaad.
(145) t Is een betoning van een overgrote boosheit,
Te willen sterven door sijn eige sorgeloosheit.
Ga, leer uw dochter aârs, en seg haar datse* tracht
Te sterven als t behoort, en mijne komst verwacht.
Zy kan niet lijden dat haar ziel haar wort benomen. Gov. (150) Vergun my dat ik hier haar meid mach laten komen. Kri. Ia roeptse ,,ik heb hem al wech, dien grijsen griek. Gov. Hou, Duifje!
Duifje. Govert. Krispijn.
Duif. Och mijn heer, uw dochter is so siek. Gov. Wat doetse? och ik beef! Duif. De buikpijn doet er klagen.
Zy rijst staâg uit het bed, dan leidse by vlagen;
(155) Dan gaat sy op, dan neêr; dan slaaptse, dan weêr niet.
Ik heb er datelijk, doch tegens wil, geklied. Gov. Geklied, hoe; Duif. Ia geklied, haar doen geeft geen goed teken.
Ik loof dat dese vent komt om* een aelmis smeken. Gov. O hemel! lastert gy dien hooggeleerden man,
(160) De beste Dokter die er is of wesen kan;
[fol. A5r]
k Verheug my dat ik hem so daatlijk heb gevonden. Dui. ,, Ik sie t is Fredriks knecht, die hem hier heeft gesonden,
,, Om iets van voordeel, in dit medecijnse kleed,
,, In t werk te stellen; het is goed dat ik het weet.
(165) ,, Ik sal zijn aanslag mê, so veel ik kan, betrachten.
Een Dokter; Kri. Ia Dokter: elk moet my daar voor agten?
Mijn rok bewijst het; en om u het kwaad vermoên
tOntnemen, sal ik u mijn kennis bliken doen.
Kom, breng maar in der yl uw Juffrous maagdewater. Gov. (170) Ga hael het met er vaert. Dui. Ik ga en vlieg binn. Kri. Maar laat er
Geen andere pis by sijn. mijn oordeel is gewis.
De oorsaak van de siekt bespeur ik aan de pis.
Krispijn.* Duifje. Govert.
Kri. Kom herrewaart. Dui. met de pis Zie daar. Kri. Breng my een glas. kwaad teken!
Nu sieje hoe de brand van binnen is ontsteken. Gov. (175) Gy doet my vresen dat... hoe; drinkt gy t? Kri. drinkt. Kri. na alles gedronken te hebben: Wel, wat s dat?
Van sulk een kleine proef ik noit iet sekers had.
Ga haal nog meêr. Gov. Ga ras. Dui. binn.* Kri. Mijn vriend, de sno verkeertheit
Van veel doktoren, die, door dwase ongeleertheit,
Zich payen slechts met sien, die acht ik niet ter saak.
(180) Men oordeelt sekerder na proef en na de smaak.
Want meister key betuigt in t pleytboek van sijn keyen:
Dat smaak* voor t sekerst gaat, en t sien ons kan verleyen:
En dat een Dokter, wil hy handlen met verstand,
Best sal gevoelen* met de tong, dan met de hand, Gov. (185) Ik heb geen antwoord op die vastgegronde reden.
Dui. Op dat Lukrese soo t behoort sou pissen, dede
Zy haar best. dit is het al: zy kan niet meêr. Kri. O arme Pister! na alles gedronken te hebben.
Ga haal nog wat. Dui. Maar, mijn heer..... Kri. Dees sobre Pister heeft in droogheit geen geljken.
(190) Ga, zeg haar datse t glas te degen vol moet zijken. Dui. Ik sweer, dat Iuffrou* nu voor deez tijd niet meêr kan.
Men heeft niet in sijn macht te pissen meerder dan
Den nood wil geven, die geen dwingen* heeft van noden. Gov. Ga heen, en zeg haar dat myn heer het heeft geboden. Dui. (195) Uw dogter kan nu* niet meer pissen; maar, mijn heer
Zy deed zo datelijk een dronk, op mijn begeer;
Zo gy wat wachten wilt, sal sy, na dat ik gisse,
Ten langsten in een uur, een hopen kunnen pissen. Kri. Zy heeft gelijk. Dui. En, om haar droefheit wat* t ontgaan
(200) Komt zy terstond alhier. zie daar, komt zy aan.
Lukretia. Govert. Duyfje. Krispijn.
Luk. Och vader! Gov. Och mijn kind! Dui. Hou moed. Luk. Och! ik moet sterven. Kri. Zy zal, na dat ik zie,* haar leven noch niet derven.
Uw dienaar zo mijn raad onnut is, neem geduld,
En vergenoeg u datge door ons sterven sult. Luk. (205) Eilaas! Kri. Reik my u arm, op dat ik mach beseffen
En weten of de dood u haast zal willen treffen.
In plaats van Luktetiaas pols te voelen, voelt hy die van de vader, en zegt daar:
Gants lijders! uwe pols jaagt als een jachtig zwijn.
k Zou geen verzekraar van uw leven willen zijn;
Want uwe ziekt is zonder twijffel ongeneeslijk.
[fol. A6r] Gov. (210) O goôn, wat droever máár! is dan mijn ziekt zo vreeslik? Kri. Hoe? gy. mijn heer, warom? wel hoe versta ik dat; Gov. Om datge my alleen hebt by de pols gevat. Kri. Verwondert gy u? een bezonder genegentheit
En ingeschapene liefd, die in het hart gelegen leit,
(215) Maakt dat de vader zy* het kind, en dat het kind
De vader zy; natuur haar beide t zamen bind.*
Hoewel dat zy dan door geboorte zijn gescheiden,
Nochtans verënigt haar het bloed weêr alle beiden.
En aangezien het kind een werk der vaders is,
(220) Zo krijgt de vader deel aan t kind zijn droeffenis,
Het bloed van d een in d aâr kan zo zeer overhellen,
Dat t kind de vader kan in groten onrust stellen. Gov. t Is waar. Cri. Doch alhoewel ik nu mjn groot verstand
Genoegsaam heb betoont, zal ik uw dochters hand
(225) Ook eens aantasten, en op hare pols eens acht slaan.
Zijt maar te vreden, en zie mijne kunst en kracht aan.
Reik my u arm. Luk. Zie daar. Cri. Ik was er voor bevreest.
Als ik het zeggen sal, gesontheit schort haar t meest;
En noch... Luk. Och heer, ik heb de dood al op de leden! Kri. (230) Laat nog eens voelen. hebt gy pyn in t hooft geleden,
Of hebje ook noch koorts; Luk. Ik weet het niet. Cri. Niet? Luk. Neen. Cri. Ai! Gov. Waarom? Cri. t Kwaad gezicht my zelden goed toe scheen.
Zie eens, hoe zietzer uit! Gov. Wil ons haar kwaal ontleden. Cri. Het is de koorts, sy ist, so niet, het heeft sijn reden.
(235) Maar t sy de koorts, of hooft-, of buik-, of andre pijn,
[fol. A6v]
Zijt slechts* gerust, ik heb een kostlijk medecijn. Gov. Ga haal pampier en inkt, mijn Heer sal ordeneren:
Loop dra. Och, konje toch de siekte van haar weren! Kri. Hou moet: want ik ben fiks op alle zwarigheên.
Krispijn gaat aan een tafel zitten, en schrijft met drollige potsen een ordenantie, die hy aan Govert geeft.
(240) Zie daar is een reçept voor krimpinge der leên,
Voor hoest, voor hees, voor huig, voor gigt, voor kwijl, voor zever,
Voor keel, voor scheel, voor reuk, voor breuk, voor long voor lever,
Voor stuip, voor druip, voor pok, voor nok, voor steen, voor been,
Voor smart, voor hart, voor nier, voor klier, voor speen, voor teen,
(245) Voor hand, voor tand, voor koorts, voor alle ongedaanheit,
En voor de gene die de siekte van de maan heit,
Als ook voor t podegra, of pijnlijk flereçijn,
En voor die geen die van Cupidoos pijlen sijn
Getroffen; een reçept t welk aangenaam en soet is,
(250) En voor u dochters kwaal noodsakelijk en goed is. Gov. Goedhartig Heer, ik speur gy my genegen bent.
,, O wat een eerlijk man! Kri. Waar slaaptze? hier omtrent? Gov. Zy slaapt hier boven op een schoone achterkamer. Duif.* Ja moy, een donker gat, voor ongediert bekwamer
(255) Dan wel voor haar. Kri. Geloof mijn raad dien ik u seg:
t Is beter dat men haar op een voorkamer* leg.
Govert. Flip. Krispijn. Metridates.
Gov. Ga, ley Lukrese wech: naer binnen met u beiden. Flip. Hy stond ten lesten toe dat ik hem hier geleiden.
Flip, dit gezegt hebbende, helpt Lukrese weg leiden.
Kri. Wie is dit? wie is dit?
[fol. A7r] Gov. Een dokter van uw leer. Kri. (260) Een dokter? watje zegt! Met. Ik bid verschoon my Heer,
Dat ik niet eerder kom; ik wierd daar opgehouwen
Door seker Heer, die my iets sonderling deê schouwen;
Want andersins..... Gov. Mijn Heer, gy hebt te lang gewacht
Dees wijtberoemde Heer heb ik met my gebragt,
(265) k Ontmoete hem op de weg. Met. Mijn Heer..... Gov. Hy is geleerder
Als gy wel denken soud. Met. Het spijt my ik niet eerder
Heb kunnen by u sijn, Mijn onluk heeft* gewilt
Dat ik het soet vermaak, tontijdig* heb verspilt
Van u dienst* aan te doen, en dat ik niet kan tegen
(270) U mijne schuldige genegentheden plegen,
Maar als ik sie wie sich uw dienst gewaerdig heeft,
Vertroost ik my weêr dat my het geluk begeeft,
Uw vreucht verselt de mijn, en hecht sig aan elkander,
t Geen ik* aan deen verlies gewin ik weer aan dander
(275) k Verlang alrede naar de onderhouding van
Uw wijsheit, die vermaak en nut* verschaffen kan.
Meteridates, bevindende zich in t midden, zegt t tegen Krispijn
k Zal my wel wachten, Heer, dat ik door stoutigheden
My zou verheffen, en in dese plaatse treden,
Want u komt deere toe. Cri. Ai! Met. Mijn Heer.... Cri. Ai! gants niet Met. (280) Dees plaats is voor mijn Heer, ik bid hy deer geniet
Crispijn, zijnde twemael in t midden, als Meteridates wil spreken, zo gaat hy agter Meteridates om, en herneemt zijn eerste plaats.
Mijn Heer. Hipokrates.... ai, ai! laat u toch raden.
Gy soud my dus, in plaats gy my verplicht, versmaden.
[fol. A7v]
Ik bid u Hipokraat.... maar waar toe is dit goed*
Bewaar uw plaats, mijn Heer: besadigt uw gemoed,
(285) En gun dat ik met u eerbiediglijk mag spreken.
Ik seg dat Hipokraat, des werelts wonderteken,
Des Dokters opperhooft, der Artsen roem en pracht,
Sprak van d Aartsnykunst met een goddelijke kracht.
dArtsnykunst, zegt hy, is het hooft der wetenschappen:
(290) Zeer moeielik klimt men op de top van dese* trappen.
Want door de kortheit van ons leven, t welk in yl
Verloopt,* duurt t oordeel en de kennis maar een wijl. Vita brevis, ars vero longa, occasio autem praeceps, Experimentum pereculosum judicium difficile.
(295) Mijn hoogste lust strekt sich toch dese oeffeningen:
Ik zoek, so verr ik kan, daar dieper in te dringen.
Maar het verstand verdwaalt in deez verborgenheên,
Voor so veel als het poogt daar dieper in te treên.
Deez eedle kunst begrijpt in sich so veel vermogen,
(300) Dat ik wel nodig had u diepdoordringend ogen;
Of dat heur stralen my met heure glans omscheen,
Door welkers kracht veel licht mijn duisternis verdween. Cri. Ho, ho! Met. Men kan het swaar gemoed verheuging geven
Als men een sieke kan verlengen t lieve leven.
(305) Niets is er dat by een wijs Dokter evenaart,
Als sijne tegenwoordigheit de Dood vervaart;
Als hy sich vyant toont aan die de Parken vresen;
Als sijne wetenschap haar kwalen kan genesen;
In t kort, wanneer de Dood, die yder beven doet,
(310) Hem niet durf tegenstaan, maar rugwaarts keren moet Mortem medicamentis removet Medicus expres.
Ik kan donredelikke leerweg niet gedogen....
Maar ik verhinder u misschien; want sulke hoge
Verstanden als gy sijt, sijn staâg beswanger van
(315) Geestelijke stoffe, die een aâr* niet vatten kan.... Cri. Ho, ho, ho, ho. Met. Ik ga. Mijn Heer sal my verbinden,
[fol. A8r]
Als hy ter goeder uur meêr tijdts zal ledig vinden,
Om my te gunnen ik zijn wijsheit horen mach,
Want ik verlang alreê naar dien gewenschten dag. binnen.*
Govert. Krispijn.
Gov. (320) Deez Dokter praat vry wel: wat dunkt u van zijn reden? Cri. t Is waar, hy weet zo wat Gov. Ik bid dat gy my heden
Eens klaarlijk onderricht, of hy ook in der daad
Zich wijsselijk op de Geneeskunde verstaat; Cri. Zo tamelik. Gov. Voor wien zou hy dan mogen deurgaan? Cri. (325) Voor Kwak of Brekebeen, die op de markten veurstaan. Gov. Maar evenwel terwijl hy sprak zweegt gy heel stil. Cri. Hoe ik? Gov. Ia gy, mijn Heer. Cri. Zulks was myn goede wil.
En doorzaak waarom ik zo stil stond sonder spreken,
Was om eens toordeel wat kunst in hem mocht steken
(330) Maar had hy langer op zijn zotheit blijven staan,
Ik had mê duivelsch op zijn Engelsch kaaklen gaan.
En om te tonen dat de dood is zonder pijn,
k Had hem dees volle laag gegeven van Latijn: Post visum risum, post risum venit in usum,
(335) Post usum tactum, post tactum venit in actum Post actum factum, post factum paenitet actum.
Ik kan uit dAlmanak veel goeds en kwaad besluiten;
Het boek der vrouwen kan ik op mijn duim van buiten;
De Zak der kunsten is t daar ik t uit hebben moet;
(340) Ik weet dat een klisteer geweldig schijten doet;
Ik zeg met goede reên dat Heintjepik verdoemt is;
k Hou staande dat het lijf der zielen broêr genoemt is;
Dat Seneka met zijn Paulina waren twee;
Dat zich Narcissus in het water zelf verdeê.
(345) Et semper quoniam tuos alleluja!
[fol. A8v] Gov. Deez spreuken kunnen mijn verstant geen nut verstrekken. Kri.* Ik merk het ook. vaarwel. t Is tijd: ik moet vertrekken.
Maar tavond kom ik zien hoe t met u dochter staat. Gov.Willende hem gelt geven:
Mijn heer.... Kri. O neen! Gov. Ik bid dat gy dit niet versmaad. Kri. (350) O neen! Gov. Gy hebt my meêr verpligt dan deze som is. Kri. k Verkoop mijn kennis voor geen gelt t welk dom en stom is. Gov. Ik bid u... Kri. Neen! ik blijf uw dienaar voor de gunst. bi.
Govert alleen.
Wel wat is deze man een Dokter groot van kunst!
Geen Gelt te nemen, en geen arrebeid te sparen!
(355) Hy doet niet even als veel Mensche moordenaren,
Bedriegers, Vleiers, Zielverjagers, Snorkers fiks
Op logen, maar in de Geneeskunst bottericks,
Opregte Dwingelands van s menschen heil en leven,
Voor wien de zieken, als zy naadren, mogen beven;
(360) Die, zo ik dikwils heb bevonden en verstaan,
De beurs verärmende,* de Dood verrijken gaan;
Voornaamlik in deez tijd, nu dat er zulk een hopen
Halfbakken Dokters uit de hoge scholen lopen;
Die met slampampen, guytery en boevejagt,
(365) Meêr dan met leeren hun tijd hebben deur gebragt;
Die, steunend op de valsch en ongewisse gronden
Van hunne kunst, die zy nog niet eens half verstonden
Al blindelings meêr volk vernielen door hun hand,
Dan dallerwreedste krijg der werelt hulp van kant;
(370) Ia meerder dan Dukdalf met zijn bloetdronke benden.
t Is niet genoeg dat zy de mensch ter zielen zenden,
En t leven nemen; zy beroven hem al t saam
Van zijn gezontheit, gelt, goed, eer en goede naam,
[fol. B1r]
En zeggen noch, wanneer de zieke is gestorven,
(375) Zijn bloed was heel verrot, zijn ingewand bedorven,
Hy heeft te goddeloos geleeft, hy dronk te veel,
Hy was tonkuysch, hy heeft zijn levenskragt geheel
Verkracht, hy wilde naer geen dokters zeggen horen,
Zijn ziekte was te groot, kortom, het was verloren.
(380) En daar mê delftmen hun misslagen onder d aard.
Maar kwaam er iemand van de doden herrewaart,
Gewis zy storven wel van schrik, door de regtvaerdige
Beschuldigen als verdoemden en doodwaerdige.
Nu dat zy zo het is. Ik mag naer binnen gaan,
(385) En zien wat zijn kunst aan mijn dogter heeft gedaan. bi.
Govert, Krispijn in knechts kleding.*
Kri. Nu moet ik over al mijn meester op gaen zoeken.
,, O goôn! k zie Govert daer: ik moet zijn komst vervloeken! Gov. Is t onzen Dokter niet die ik zie dat gins gaat?
Hy is het! hoe siet hy zo teruig van gelaat?
(390) Wie zijt gy? Kri.al huylende: Ik mijn heer? een die zijn kost met vedelen
Moet winnen, en in tijd van nood ook moet gaan bedelen. Gov. Zijt gy een bedelaer? Kri. Mijn rampen leren t my. Gov. Maar hebtge in deez stat geen vrienden op u zy? Kri. Och, heer! van vrienden heeft men weinig goeds te hopen.
(395) Ik ben mijn broeders broêr, die my dwingt dus te lopen. Gov. Zo hy geen oorzaak heeft, doet hy u veel te kort.
Wat hebtge hem misdaen? Kri. Een drankje omgestort. Gov. Is hy een Dokter; Kri. Ia. Gov. My dunkt gy lijkt elkanderen.
Maer zou men zijne haat wel weêr in liefd verandren; Kri. (400) Neen, heer.
[fol. B1v] Gov. Indien gy wilt, ik zal het onderstaan. Kri. Ik vrees wanneer hy my zal zien, hy zalme slaan. Gov. Wanneer ik zulks op hem verzoek zal hy verheugen.
Want hy is my goed vriend, en dit zal veel vermeugen. Cri. Ik voel mijn droefheit tans meêr als de helft verligt,
(405) Om dat uw goedheit, heer, my grotelijks verplicht. Gov. Vertoef. Ik ga uw broeder zoeken om te spreken. Cri. Ik durref niet, mijn heer, maar zal my gaan versteken. Gov. Gy moet nootzaaklik u vertonen. Cri. Och! mijn heer,
Ik zal niet durven voor dat gy eerst wederkeer,
(410) En deze huik wat in heur ploy hebt kunnen vouwen,
Maar zal my, met verlof, zo lang alhier verhouwen. Gov. Wel aan, maar dat ik u dan vind in deze straat. Kri. bin.
Govert alleen.
Dees armen bloed kwam juist een ogenblik te laat.
Ik had hem kunnen by zijn broer terstond verschonen.
(415) Maar foey! ik weet niet waar dat deez Dokter magh wonen.
Geen nood: want tavond komt hy by mijn dogter weêr
Govert. Krispijn in dokters kleding.
Gov. Ha! gy bejegent my zeer wel te pas, mijn heer.
Gy kunt my, met verlof, vergunnen eene bede Cri. Ik, heer? wat is er dat ik niet graâg voor u dede?
(420) Gebie. Gov. U broeder slaat zeer droeve klagten uit;
Dierhalven hoop ik dat.... Cri. Mijn heer, dat s een schavuit. Gov. t Is waar, hy heeft misdaan; dies kent hy zig ook schuldig.
Wie zijne schuld belijd vergeeft men ook geduldig.
Hy zweert zig nu voortaen te dragen zoo t behoort. Cri.* (425) Het is een boef; hy heeft my al te veel verstoort. Gov. Laat u verbidden om dat hy t zo niet gemeint heeft Cri. Het is een galgbrok, die de koord al lang verdient heeft.
[fol. B2r] Gov. Gy houd u woord niet, heer, tgeen gy my hebt gedaan
Want gy beloofde my mijn beste toe te staan;
(430) Of wast dan slechts een schijn belofte? Cri. t Is vergeven:
Mijn woord heeft my tot schuld vergiffenis gedreven. Gov. Nu zal het nodig zijn dat gy hem spreekt en ziet. Cri. Ik heer? ô neen: ik hou dien fielt zo waerdig niet.
Hy zou als ik hem zag, mijn gramschap weêr ontsteken Gov. (435) Ai, heer! gy hoeft hem hem maer slechts een woord te spreeken.* Cri. Ik kan niet, zeg ik, om dat my een zieke wagt.
Maar om uw vriendschap wil, ly ik dat hy te nagt
Weêr komt in huys. vaarwel. binnen.
Govert alleen.
Ik hoop het zo te brouwen,
Dat darme jongen wort gered uit zijn benouwen,
(440) En in mijn tegenwoordigheit vergiffenis
Ontfang van dondaad, die door hem bedreven is,
En dat hun beider twist geheel zy weg genomen.
Krispijn huilende en in knegts kleding.*
Durf ik nu onbesorgt weer voor zijn ogen komen;
Durf ik mijn heer? ai zeg! Gov. Ik heb de pays gemaakt,
(445) Dies moogt gy t zonder schroom wel doen;* daromme staakt
Uw droefheit. Cri. Mag ik, heer? Gov. Gy moogt vry zonder schroomen. Kri. Maar, heer, zijn gramschap is zeer kwalijk te betomen
Het heeft veel moeiten eer hy ietwes toe wil staan. Gov. Dat zy zo t wil. ik zal u niet eêr laten gaan,
(450) Voor dat hy t u in mijn bywezen heeft vergeven Kri. Zijt gy verzekert dat hy t geen ik heb gedreven
Vergeven heeft? Gov. O ja! Cri. Dat s my genoeg gezeit.
Maar uwen yver mogt hem weêr tot toornigheit
[fol. B2v]
Verwekken, en uw goedheid kwalik by hem zetten. Gov. (455) Mijn vriendschap en mijn gunst zal zulks genoeg beletten:
Maar anders.... Cri. t Is genoeg, mijn heer, als hy het heeft
Belooft, want zijn beloft is zeker dien hy geeft.
De vrees voor straffe zal my nu niet meêr beroeren. Gov. k Heb voorgenomen dit zelf voor u uit te voeren. Cri. (460) ,, Ik wierd schier zinneloos Gov. Kom, ga hier zo lang in. Cri. Waar vindge hem nu weêr? Gov. Indien ik hem niet vin,
Zo komt hy tavond hier. ga binnen zonder dralen.
Crispijn gaat in, en Govert sluit de deur.
Gov. Nu moet ik met er vaert Dokter afterhalen.
Ik toon my om te bevredigen gereed.
(465) Het yser dient terwijl het gloeyend is gesmeed.
Crispijn in t venster.
Gov. Ik ben hier, na my dunkt, al taamlik hoog van daarde
O ouden Gryzaart, wou dat gy de moeite spaarde.
Uw grooten yver maakt my razende van spijt.
Ik bleef om dat gy al te zorgvuldig zijt.
(470) k Vervloek Lukretia. ik moet mijn meester haten;
Vervloekte dokterschap, vervloekte tien dukaten,
Door wiens verlokking mijn gezicht zo was verblind;
Vervloekt. maar t is vergeefs en ydel. Ik bevind
Nu mijne misslag, die, schoon ikze mag beklagen,
(475) Ik evenwel getroost en dulzaam moet verdragen.
O droes, is t meuglijk? zo hoog van deze puy?
t Moet mochtans zijn. hou daar van onderen de bruy. Hij springt uit het venster.
Flip aen een hoek.
Flip Ik kom, en zeg... wie zag zulk springen ooit zijn dagen?
Het is een dief. maar zagt, ik zie hem niets mêdragen.
(480) k Verschuyl my hier op dat ik zijn bedrijf bespied.
[fol. B3r] Crispijn met zijn rok. Govert. Flip aan een hoek.
Cri. Gy neemt te vele moit voor dezen Deugeniet.
De misdaân van dien guyt zijn dubble straffe waardig. Gov. Hy zit daar boven, heer, en hoop dat gy goedaardig
Zyn schult vergeven zult, derhalleven betragt... Cri. (485) Waar is de plaats daar dien Ligtmis my verwagt? Gov. Ziet gy dat venster niet? daar wagt hy u genade. Cri. Dien Boef: ik zweer ik zal mijn gramschap op hem laden!
Hy blijft daar boven, en hy komt niet voor den dag:
Hy weet wel hoe hy heeft geschonden mijn ontsag.
(490) Doe open ik gae in. Gov. Zal ik niet met u opgaen? Cri. Zoo t u gelieft. zie hoe ik hem zal op de kop slaan.
Tre met my in. maar neen: verschonen wy de Guyt.
Hoor gy hier liever toe. ik zal hem overluit
Bekijven, dat t genoeg. Crispijn alleen binnen. Gov. Laat ons de deur toeklappen.
Flip. Govert. Crispijn in huis.
Flip. (495) Zijt gy bevreest, mijn Heer, dat hy u zal ontsnappen
Ho, dezen Springer is daar voor niet eens vervaert! Gov. Spreek met eerbiedigheit, zijn agtbaar is t waerd.
k Zeg datj hem eren zult, of anders vrees voor slagen. Flip. Lakeyen mogen die ook Dokters rokken dragen;
(500) Gy lagt er om. Gov. k lag om uw onbescheidentheit. Flip. Heer, dien gerokten spreekt veel vlugger dan een geit
Waaragtig. maar wat gaat de vent tot onzent maken? Gov. Hy gaat zijn broeder daar vergeven eenge zaken
Van groot krakeel; en ik ben oorzaak van die vrê. Flip. (505) Na uwe rekening zijn zy dan met er twee?
Crispijn in t venster.
Cri. Ha Galgenaas, ik zweer! Gov. aan Flip. Hoor, luister. k hoor hem spreken. Cri. Zie al wat moiten doen my uwe guytsche steken!
Ik had u t enemael uit mijne gunst gezet,
[fol. B3v]
Indien t die heer, door zijn verzoek, niet had belet;
(510) Want ik hem voor de best van mijne vriende agte. Gov. aan Flip.
Nu, zieje wel? Flip. Men heer moet zijn broêrs bescheit afwagten. Gov. aan Krispijn:
Uw broeder geeft u niet een woort ten antwoord, heer. Cri. Hoor hier, jou Huilebalg, jou Gek; wat schortje weêr
Is t niet genoeg? moet gy mijn gramschap* nu noch tarten?
Zyn stem veranderende, en huilende:
(515) O broeder lief, vergeef het my van gantscher harten! Het geen ik deed is niet uit kwade wil geschied...
Zwijg stille. Zo ik oit.. Zwijg stil jou Zot, zo niet!... Mach ik... Ik seg u zwijg, of wilt voor slagen vrezen! Mijn lieve broeder.... Zwijg! Flip. Hoe drommel kan dit wezen? Gov. (520) Zijn zy niet met er tween; Flip. Het schijnt, dog t is onwis.
Maar om te weten hoe dat het daar geschapen is,
Zeg hem dat hy zijn broer voor onz gezicht omvange. Cri. Waar t om heer Govert niet, ik zou u straf doen langen. Gov. Hy deed u ongelijk zoo hy u tegen waar.
(525) Met uw verlof, omhels uw broêr in t openbaar. Cri. Ik hem omhelzen? Flip. Zie, hoe angstig moet hy kyken. Gov. k verzoek die gunst van u. Kri. Hy zou door schaamt bezwijken. Flip. Ik zweer daar is maar een! Gov. hard roepende: Zeg, zouje ook beschaamt
Zijn als uw broeder u omhelst. Kri.Zo het betaamt
(530) Zal ik my dragen, en geen zuren arbeid schormen.
Zwijg Deugniet, Snappert zwijg, en wilt hier boven komen.
Crispijn doet in der ijl mantel en hoed af, en omhelst die zo be-
hendig er twee personen schijnen te zijn.
[fol. B4r]
t Is meê door dwang dan wel door vriendschap. Kom hier by. Gov. aan Flip. Nu zieje t klaarlik; dit is geen bedriegery. Flip. Ik weet niet wat ik zie, of wat ik zal geloven. Kri. (535) Is t nu niet wel? Gov. Als t u belieft za kom van boven:
Ik zal de deur op doen. Flip. k Ben dronken, of puur zot!
Ik moet het werk bespiên. Kri. afgekomen zijnde: k Heb hem een streng verbot
Gedaan, dat hy me niet zal volgen voor het tijd is. Gov. Nu weet ik dat hy al zo wel als ik verblijd is:
(540) Ik laat hem dan mê uit.
Na dat Govert ingegaan is, komt Crespijn, de rok en hoed afgeleit
hebbende, en springt ras n t venster; daar na komt hy met
Govert uit, als of hy den Dokters broeder was.
Flip. Hier heb ik den Doktoor! Cri. aan Govert.
Is hy vertrocken? Gov. Ja. Cri. Ik danck mijn Heer hier voor. Gov. Wel Flip, wat zegje nu? Flip. Wel zijnze by elkander? Flip toont de rok en hoed. Gov. Is t mogelik? Flip. wijzende op Crispijn en de rok: Gy ziet hier deen, en daar den ander. Cri. O goôn! Gov. Wat zegje daar? Flip. Dat hy braaf klautren kan. Gov. (545) Verrader! Cri. Och! mijn Heer, onschuldig my hier van.
Govert. Frederik. Lukretia. Crispijn. Duif. Flip.
Gov. Hoe, Fredrik met Lukrees? ha valsche sno verrader!
Deez Ionker heeft mijn kind troulozelijk verleid:
[fol. B4v]
En door uw schelmery hebt gy dit quaad bereid;
Dies heb ik voor u oock een zelve straf gekozen.
(550) Gy zult me niet ontgaen, ô Dokter der godlozen! Fred. Hoe dus, mijn Heer? Gov. Ik zweer dat gyze trouwen zult,
Of k breek u hals en been! Luk. Ik bid u, heb geduld. Gov. t Geduld is nu ten end; mijn wil bestaet op reden. Fred. Ik ben bereid om met Lukrees in decht te treden. Luk. (555) Heer Vader, t geen mijn Lief verzoekt, verzoek ik meê. Gov. Door u toestemminge steltge my weêr wat in vreê. Cri. Mijn Heer, dit huwelik is vol van zoetigheden.
Laat ik om t zoet genot nu meê in dechte treden. Fred. Hebt gy wat aangenaams* verkozen voor uw min? Kri. (560) Deez schone Tortelduif. Fred. Wel Duifje, is t u zin? Duif. O ja, mijn Heer, indien ik anders zei, k zou liegen. Cri. Kom, makenwe Doktoors, die springen en bedriegen. Flip. Zo raakt de heer en knegt elk aen een schone bruid
Als t bruyloft is zo kip ik ook een vrijster
UYT
P.E.
Tekstkritiek:
fol. A1v, vs. 5: toejuiching er staat: toejuching
fol. A1v, vs. 9: Eindelijk er staat: Iindelijk
fol. A1v, vs. 12: boertery, er staat: boetery,
vs. 12 een ontbreekt; aan. er staat: aan
vs. 14: Weer er staat: Weer
vs. 20: eenen er staat: eenn
vs. 42: Lucrecy er staat: Ducrecy
vs. 47: gedeelt er staat: gedelt
vs. 60: ontstelt. er staat: ontstelt
vs. 125: het kwaad er staat: het kwaâ (a met tilde)
vs. 215: zy er staat: hy
vs. 216: bind er staat: vind
vs. 236: slechts er staat: sleehts
voor vs. 254: Duif. er staat: Duif,
vs. 256: voorkamer er staat: vookamer
vs. 276: nut ontbreekt in de tekst
vs. 329: gewenschten dag. binnen. er staat: gewenschtendag. binen.