HIir wort u. E. gebeden te-wegen met ryp ordeel de redenen di my bewegen te-letten op mynder Mouder-taal de spellingh of Ortografie. De eerste di my (over eenighe jaren komende van uyt-hymsche Landen waar-m en de Latynschen. A.B. volght) porden te-misachten (dat is het neder-duyts) het-geen nu niit alleen my wel bevalt, maar het zelve acht boven alle andere talen by geval op gestaan. Dit dan rypelyck ende langh overdenckende, bevonde dat de grootste fyl bestont inde uytspraack der letteren; nu op het latyns dan weder op het hooch-duytsch oft ouwdt quaat neder-duyts treckende (den klanck eender taals liiflyckhyt, bestaat in gewoonte; zo verren hersende in de zinnen van den mensch, dat het zelfs duckt in reden te bestaan, het-geen van de-zelve verschyden) zo heeft my gout gedocht den galm van den Hoogduytschen. A.B. gehelyck te verlaten ter-oorzaken wy overlangen verlaten hebbe de ouwde spraack (t en zy de Kempen, den Bos, Toungeren, S. Truyen ende andere de-welke noch spreken naar de ouwde spellingh) oock om dat alle Landen die den Latynschen. A.B. volgen als Italien, Spanien, Vranckryck, de-zelve te-lichter leerden: en wy (O! of.) niit genootzackt meer en wirden, in ons yghen landt vremde taal te-spreken, met het onsprekelyck achter-deel dat wy lyden, met woor- [fol. D6v, p. 60] den overwonnen te-worden (want ter-wylen wy, om zo te-zeggen, naar de-zelve ter-jacht gaan) zo vanckt den vremdelingh (wiens taal wy naar-boutsen)* het wilt. Zo dunckt my billich den Latynschen. A.B. aantenemen (doch niit versmadende de letteren di denzelven niit en heeft als de k. w. &c.) zo veel-te-meer, dat in Hollandt, tot noch tou de eer heeft van het beste duyts te-spreken, den zelven in deel aangenomen wort (te-verwonderen, dat in Vrankeryck ende meer andere Konigryken; hou-wel ider Stad wel zyn verschyden gewoonten heeft, nochtans den Eeldom ende t beter volck overal een ghebruyck hebben, het-geen in nederlandt zo niit en is. in Luyck de gemeente wonderlyk spreeckt ende den Eeldom zeer gout Frans) houwel het Hollans met vele woorden spreeckt al of eenen Waal duyts spraack; van de-welke over hondert-jaren dat Landt swanger ginck. Want my dunckt het beter is gezeet. den donder, de doodt, den hont, dien man, als de Donder, den doodt, de hont, di man, ende menichvuldige diirgelycke. Om voort te-gaan zo diint men te bemerken datter ses galmende letteren zyn. Want waar-om de Y daar voren niit gehelyck aan-te-nemen aangeziin-men daar mede galmpt als hy, zy, ys, bly, ende veel meer andere. Nu alle de andere, neme dubbel, aan-geziin, in het woort, voor, het-zelve overlangen gedaan is, waar-om in daar niit van-gelyken ende zo voort. Imanden mochte zeggen het woort is niit Daar maar het is Daër, als de andere, Briëf, Siëckte, &c. zeer wel maar laat ons dan weer op zyn Kempens, of ouw- [fol. D7r, p. 61] de wyze spreken, welken galm wy overlangen verlaten hebben. Ten is niit lang geleden dat ick hoorden zeggen van luy uyt de kempen. Tegen énen dinaar, kompt eenen Briëf halen voor myn Hiër, ick docht wat het gezeet mocht wezen, niit denckende op énen Briif. Want het woort Brief, kompt uyt t Frans, willende zo veel als een verkortingh wezen. Aangande de O. en. U. de welke som-wylen oock genomen worden (maar zeer onredelyck) al of het een. A. ende u. waar gelyck au-liden, inste van. u. L. want dit is tegenstrydende. Oock men nempt de o. ende. e.voor. o. ende u. goet Hout, bonum lignum, t k zouwder eer eenen goten hout, concavum pileum uyt verstaan. my dunckt het beter is de u een u te-galmen als voor een au, ende te-spellen, gouwdt, aurum, gout, bonus, ende eenen bouck, unus liber en laten de. o. ende e. om het vlas te-boeken; De zielen voor de ossen, heffende onze Zilen, bevryt van hert-neckichyt ende nydt, hoger. |