Elizabet Hartloop: Tobias. Amsterdam, 1688. Uitgegeven door drs. G.C. van Uitert Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden. Ceneton034390 UB Amsterdam (Google Books) In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk. |
TOBIAS.[Vignet: Fato prudentia maior]TAMSTERDAM, |
OP |
D. Ruarus. |
INHOUD. |
TObias, een van de Israëliten, uit de stamme Nephtaly, tot Ninive gevankelijk weggevoerd van den Koning van Assyrien, met zijn Zoon uit wandelen zijnde, verhaalt nevens andere redenen, zijn afkomst, en yver in de Godsdienst, en ook zijn weedervaaren in zijn ballingschap: Hier in beezig zijnde, komt Anna, de huisvrouw van Tobias, met kommer haar Man en Zoon zoeken; maar neemt na weinige reedenen weder haar afscheid, en gaat, om haar gesponnen wol te brengen, tot haar heer Ioseph, die haar noch booven haar loon ver-eerd een Geyte bokje, het welk zy met dankbaarheid ontfangende, met vreugde haar Man thuys brengt, maar vervalt daar over in woorden: Tobias hem gehoont achtende, werd zeer bedroefd, wenst; en bid om de Dood, geeft daar na noch lessen aan zijn Zoon, openbaard hem het geld by Gabaël te Meeden: hy zend zijn Zoon uit om een reisgezel te zoeken, die vind den engel Raphael, die hem Assary laat noemen, en geeft hem uit voor een uit zijn geslachte. Hy zend zijn zoon met zijn reisgezel na Meden, waar over zijn moeder haar ten hoogsten bedroefd; dog werd van haar man getroost. Sara, de dogter Raguëls, werd gesmaad van haar twee dienstmaagden, vervalt daar over tot groote wanhoop; doch tot haar zelfs gekoomen zijnde, doet een ernstig gebed tot God. De twee Reizenaars op een avond aan de Reviere de Tigris gekoomen zijnde, gaat Tobias neder om hem te wassen, en werd van een visch besprongen: hy steld hem te weer, trekt hem op t land, snijd hem in stukken, zy doen haar Avondmaal met dezelve, bewaard het hart, leever en gal, na den raad Asarias, die hem aanwijst het gebruyk des zelfs. Asaryas raad Tobias, om Zara de dochter Raguels, ten huuwelijk te verzoeken, waar in Tobias zwaarighyd steld, welke werd door Asarias weg genoomen. Zara onder de lommer der boomen gewandelt hebbende, gaat neder zitten, zingende in haar eenzaamheid, werd de Reizenaars gewaar die zy in t eerste niet en kend; dog bekend zijnde, ontfangd haar vriendelijk, en geleidze naa haars vaders huis. Tobias verliefd op Zara, verzoektse ten huuwelijk, en verkrijgtze: zend Asarias naar Rages om het geld te halen, en ook Gabael ter Bruilofte te noodigen, het welke hy verrigt. De Bruiloft daar gehouden zijnde, [p. 6] verzoekt Tobias verlof aan zijn schoon-vader om te moogen vertrekken, dat hem na veel noodigens werd toegestaan, vertrekt met groote giften, komt tot Ninive, daar hy van zijn Vader en moeder zeer vriendelijk werd verwellekomt: hy maakt zijn Vader ziende. Azarias de reize volbracht hebbende, toond hem te willen vertrekken; openbaard hem een Engel te zijn, waar over zy zeer verschrikten: en na dat hy aan haar zijn beveelen had gegeeven, vaart hy op ten Heemel in haar beider tegenwoordigheit. dOude Tobias doed noch een korte aanspraak tot zijn Zoon, hem vermaanende tot dankbaarheid aan den Alderhoogsten God, voor alle zyn weldaaden, die hy na alle rampen en tegenspoeden aan haar alle had beweezen. |
PERSONAADJEN. |
OUDE TOBIAS. | ||
ANNA zijn Huisvrouw. | ||
TOBIAS de jonge, Zoon van TOBIAS en ANNA. | ||
AZARIAS den Engel RAPHAEL. | ||
JOSEPH een Koopman. | ||
DYNA Dienstmaagd van JOSEPH. | ||
RAGUEL een machtig Heer. | ||
EDUNA zijn Huisvrouw. | ||
ZARA Dochter van RAGUEL en EDUNA. | ||
HESTER JUDIT | } | Dienstmaagden van ZARA. |
DAMIS Huisknecht van RAGUEL. | ||
TAMER Dienstmaagd van EDUNA. | ||
t Gevolg van Vrienden en Maagen, doch STOM. |
[prent 1] Tobyas Rustende van t begraven seer moede // verliest syn gesichte daer de Swaluwe broede Membra sopore gravi dum Sanctus fessa TOBIAS // Recreat excoecat Stercore hirundo oculos. C.J. Visscher excudebat |
TOBIAS |
binnen. |
Tweede Uitkomst. |
[prent 2] Helaes ontrou verleyt door noot dees hanna vlytich // Tobijas haer bestraft door toorne spreeckt sy spytich Increpat Uxoris factum pius ille Tobias // Haec iterum dictis increpat acta Viri |
binnen. |
Derde Uitkomst. |
binnen. |
Vierde Uitkomst. |
[prent 3] De sone wert vermaent Tobyas doet hem halen // Een die hem Leyden wil tot Gabel sonder dwalen Filius in terras peregrinas ire monetur // Quaerere mox socium qui bene monstret jter. |
Zamen binnen. |
Vyfde Uitkomst. |
[prent 4] Rafael dEngel Goodts Tobyas heeft gevonden // Die hem tot Leytsman was van Gode toe gesonden Angelus ecce Dej socium sese obtulit illj // Fit comes* et dubium mox quoque monstrat iter |
binnen. |
Zesde Uitkomst. |
binnen. |
Zevende Uitkomst. |
Zamen binnen. |
HET TWEEDE DEEL. |
Hester, en Judith, dit al stroijende uit. |
Binnen. |
Tweede Uitkomst. |
[prent 5] Tobÿas treckt op reÿs met dEngel en wil wasschen // Sÿn voeten, daer een Vis hem spoedich komt verrasschen. Cum genio sancto faciens iter ille Tobÿas // Pisce stupescit cum vult madidare pedes |
[prent 6] Den Ionghen schrickt en meent dees Vis wil hem verslinden // Maer Godt doet hem geluck en vreuchde daer in vinden Angelus ille Dej Mediam* se praestat et illam // Non spernebat opem qui fruiturus erat. |
binnen. |
Derde Uitkomst. |
Vierde Uitkomst. |
Tamer uit. |
binnen. |
HET DERDE DEEL. |
Binnen. |
Tweede Uitkomst. |
Zara uit. |
Azarias binnen. |
Binnen. |
Derde Uitkomst. |
Binnen. |
Vierde Uitkomst. |
Binnen. |
Vyfde Uitkomst. |
Binnen. |
Zesde Uitkomst. |
[prent 7] Tobyas Sara trout Raguels enich dochter // naer Goodts bestemden raet want syn gesant hem brochter Spondetur iuveni* Raguelis gnata TOBIAE // Et praesente Deo sic cupiente Deo. |
Binnen. |
HET VIERDE DEEL. |
Binnen. |
[prent 8] Door t gehoorsaem bidden en den Lever op koolen // Moet den Duyvel gebonden in Egipten doolen En precibus fugat assiduis cacadaemona Virgo // Casta malum castos sic fugit is thalamos. |
Tweede Uitkomst. |
binnen. |
Derde Uitkomst. |
binnen. |
Vierde Uitkomst. |
HET VYFDE DEEL. |
Tweede Uitkomst. |
binnen. |
Derde Uitkomst. |
binnen. |
Vierde Uitkomst. |
[prent 9] Tobyas haest naer huys vertreckt van Godt gesegent // Met syn verkregen Bruyt syn ouders ryck bejegent Desponsata suo Raguelis gnata Marito // Discedit linquens dulcia tecta patris |
Vyfde Uitkomst. |
[prent 10] Den ouden blinde man Godt soo veel vreucht verliende // Dat hy door tstrycken van de Galle weer wert siende Ecce Redux chara deprendit luce carentem // Patrem sanat eum sed medicante Deo |
binnen. |
Zeste Uitkomst. |
Binnen. |
Zevende Uitkomst. |
Azary uit. |
[prent 11] Dees Lieden sijn beswaert Raphael wel te loonen // Doch hy beveelt haer hooch Godt danckbaerheyt te toonen Solliciti pariter Comiti persolvere grates // Munera decernunt sed negat accipere. |
Dit gezegt hebbende, vaart den Engel ten Hemel, in haar beider tegenwoordigheid. |
[prent 12] Den Engel hem verklaert verdwynende seer spoedich // Dit volck drie uren lang loven den heere goedich. Discedens repetit terris habitacula summi. // Numinis attonitos obstupuitque timor. |
EINDE. |
Tekstkritiek: |