DEwyl, geduurende myn laatst verblyf te Amsterdam, ieder een de mond vol hadde, van het Kluchtspél de VERMISTE MOLENAAR, en verwonderd was, dat het, schoon al lang te vooren, door de Heeren Regénten van het Weez- en Oude-mannenhuis, om te speelen, aangenomen, niet ten Toneele gevoerd wierdt: en ik my door hun vreemdt gedrag, hier omtrent gehouden, in t byzonder, belédigt vinde, achte ik my verplicht den Liefhebberen in t kort de gansche zaak te verhaalen; met een aan hun oordeel, of aan dat van alle bescheidene menschen, laatende, of zulke genoemde Bestierders van eenen Schouwburg verdienen, dat men hén, ten dienste der Armen, Stukken verëere, en daar moeite aanhange, waar voor men naauwelyks van de Regénten eens, of ooit bedankt wordt: want zy achten niet, dat men hén, en de Godshuizen hier door verplicht; maar dat een Dichter dienst gedaan wordt als zy Regénten, (die, ter goeder trouwe, alles gelooven wat hén van hun Suppoost Directeur gezegt wordt) den Dichteren de eere aandoen van door hunne tréflyke Speelers, helaas! hun Spél te doen vertoonen. Waarlyk eene belachlyke ongehoorde verwaandheid, die genoeg wederlégt wordt in de Opdragt van AGRIPPA, Treurspél, door het weêrgadeloos Kunstgenootschap NIL VOLENTIBUS ARDUUM, waar van eerlang een nette en verbéterde Druk, ten dienste der Kunstkenneren, wéder met de gemelde Opdragt voorzien, staat in t licht te komen. En gelyk men daar in kan zien, hoe schóts het in dien tijd toeging, kan ik met eenen ook verzékeren (trouwens dit weet ieder genoeg: want zy Regénten klaagen zelf, dat zy geen volk kunnen trekken) dat het nu nog veel slimmer gaat.
Die lust heeft, leeze de twee bondige Waarschouwingen, den Regénten der Godshuizen in de jaaren 1693. en 1694. door wylen den Hr. Michiel Elias, gedaan; waar in men onder andere staaljes, in de 2e. pag. zien kan, hoe ondankbaarlyk zy het genoemde Kunstgenootschap, voor alle hunne diensten en voordeelen, den Armen toegebragt, door het weigeren van t Récht der Lootjes, beletting van vryen opgang, en duizend andere on- [fol. π3v] burgerlyke bejeegeningen meer, (die minder den Regénten als hunnen eersten Suppoost te wyten zyn) beloond hebben: Maar tot de zaak. Al eenen geruimen tyd voorleeden bood ik dit genoemde Kluchtspél aan, t geen, naa de Reveu, gelyk men zegt, van dat respective Collegie gepasseert te hebben, aangenomen wierdt: maar te gelyk my ook verzocht het by de Erven van J. Lescaille, te laaten drukken: waar op ik antwoordde, dat dewyl ik er veele kosten aan Kunstprénten, enz. aan gedaan hadde, myn voorneemen was zulks op myne eigene kosten te laten doen; maar dat ik echter, (buiten verplichting) uit heuschheid voor den Regénten, den naam der bovengemelde Erven daar op zoude stellen, gelyk geschied is.
Maar toen nu t Kluchtspél, behalven de Opdragt, enz. afgedrukt was, bragt ik hen zelf een afdruksel, om het daar uit te doen rolleeren. Hier hadden zy weder wat tégen, en klaagden dat het zo veel kósten zou (wy weeten béter) alle de Rollen uit te doen schryven, en ik naar hun zeggen, ieder Speeler een boekje, om daar uit te leeren, behoorde te geeven, t welk ik, om redenen, te langkwylig om hier te melden, niet willende toestaan, eindelyk verkreeg, dat zy de Rollen, door hunnen Tooneel-meester, zouden doen uitschryven, t geen na lang talmen geschied zynde, wierdt het Stukje den 4en. van October, 1712. in myn byzyn voor de eerste maal geprobeert, en de Rollen door de Speelers tégen het boek geleezen.
Thans verliep er een geruime tyd, eer ik, denkende dat het reeds geleerd wierdt, en haast vertoond zoude worden, daar weêr na omzag. Maar eindelyk hoorende, dat door de Regénten beslooten was, het niet te doen speelen, voor zy het voorwerk afgedrukt gezien hadden, en den Speeleren ook belast was het leeren zo lang te staaken, konde ik niet laaten myne verwondering hier over aan eenige Heeren van aanzien, die my na het Spél vroegen, te betuigen; my beklaagende van de hoovaardige eenzinnigheid, en de belachlyke inbeeldingen, welke die goede Heeren door hunnen heerschzuchtigen knéchtmeester, worden ingeboezemd, als of een Dichter verplicht waare, zyne Opdragt, Voorréde, enz. voor het uitgeeven, hén, of hunne gedeputeerde Visitatores, eerst te laaten zien.
Naderhand werdt my berécht, dat het gansch kluuwen hier aan [fol. π4r] vast was, dat hun Suppoost, bang zynde dat ik in de Voorréde op zyn gedrag, en op veeler Spélen, en onder anderen op de zyne veel zoude te zeggen vinden, hen had weeten wys te maaken, dat ze, tot ophouding kwanswys zyner eere, verplicht waaren eerst te zien, wat er van was. Ik ontken niet, dat in de Voorréde van eenige kreupele en eléndige vertaalde prullen, als den Vrék, den Starrekyker, t School voor de Jaloerschen, den Burgerlyken Edelman, Krispyn, Poeët en Officier; den Onbedreeven Minnaar; of diergelyke Beuzelgrollen, hachlyk iets gemeld had kunnen worden; maar wat raakt dat de Maakers in t byzonder? Een slecht Rymelaar kan somtyds wel een eerlyk man zyn, en zo als t my vry staat, Spélen van anderen over den hékel te haalen, kan élk die wil, zonder my te belédigen, zulks met de myne ook doen. Maar hier wrong men Heer PLUIMER de schoen niet, en hy vreesde dat ik mooglyk verëeringkjes, en andere oude koeijen uit de sloot zoude ophaalen, t welk ook by nader gelégenheid, wel mogt te pas komen.
Maar deeze hinderpaal wierdt, door het aflaaten der gewaande Voorréde, uit den wég genomen; en ik zond den 31en. van October des avonds, Elf Boekjes aan de Regénten; naa dat ik alvorens, (om te toonen, dat ik my hunne ongegronde begeerte niet wilde onderwerpen) in de Courant had doen zetten, dat het Stukje te bekomen was. Zy verzochten my, toen juist in den Schouburg zynde, eens by hen te willen komen: maar denk eens, hoe verwonderd ik was, als ik hoorde, dat zy t liedtje van verlangen zoekende, zeiden, dat ik myn woord niet gehouden had; dewyl hen door my toegezegt was het Kluchtspél by de Erven van J. Lescaille te laaten uitgeeven, en zy daar nu den naam van Hendrik van de Gaete op den Tytel by gevoegt zagen, t welk streed tégen de resolutie genomen ter gelegenheid van het speelen van Sesostris, waar by, naamelyk de Heeren Regénten hadden geconstitueert en geresolveert, dat geene Spélen, hoe schoon, of hoe doorwrocht, doch by hun Drukster niet uitgegeeven zynde, de eere zouden hebben van op hun Tooneel gebragt te worden; en dat zy derhalven, daar mogt van komen wat het wilde, zo dit niet verändert wierdt, t myne ook zouden moeten laaten leggen. Ik zeide hén hier op voor eerst, dat een Poëet overal, en van al- [fol. π4v] tyd vry stondt, waar hy wilde zyne Wérken te laaten drukken en verkoopen; dat ik wel beloofd had den naam der meergemelde Erven daar op te stellen; maar nooit dat ik er geen andere by voegen zoude. Dat ook het Stukje aangenomen was voor dato hunner respective zo genaamde genomene Resolutie, welke, (gelyk zéker voornaam Heer, onlangs aartig zeide,) de Regénten, tot elks onderrécht aan de Poort des Schouburgs behoorden aan te doen plakken; en dat dit, dienvolgende, een zeer frivole exceptie was, enz.
Zy antwoordden my, dat hunne Vergadering, Collegie, wil ik zeggen, niet compleet zynde, zy het den naastvolgenden vergaderdag, dat is Vrydag s noens, hunne Collegaas zouden voordraagen, en als dan daar over delibereeren. Dus scheidde wy van malkanderen, tot dat ik voor myn vertrek naar den Haag, willende weeten wat zy in den zin hadden, noch eens by hen ging. Zy zeiden volstandig by hun voorneemen te zullen blyven, en dat de unanime resolutie van hén, die een Collegie formeerden, moest opgevólgt worden; maar dat de Erven van J. Lescaille de ganschen Druk misschien wel zouden willen koopen, en dan den tytel naar hunnen zin veränderen, van welke gefingeerde praatjes, daar ik in t uitgaan om lachte, tot noch toe niets geworden is, noch ooit iets van worden zal.
Dus hebben zy hun oogwit, van t Kluchtspél niet te speelen, bereikt; waarom ik geensins rouwig bén, naardien ik niet anders daar van had kunnen te gemoet zien, dan dat het al mede t beklaaglyk lot van alle goede nieuwe Spélen zoude hebben moeten ondergaan, en op eene beschreijelyke wyze gerabraakt worden.
Zie daar nu, Leezer, een gedeelte der Historie van deezen VERMISTEN MOLENAAR, die sedert verscheidene maalen zeer kunstig, met veel toeloop, en tot elks genoegen, in den Haag, en te Leiden, vertoond is; en ik laate u zelf Rechter zyn, of my door der Regénten onheusche behandeling, om my tégens hunne koude bygebragte schynrédenen te verweeren, dit noodzaakelyk Berécht niet afgedrongen is.
sGraavenhaage, Den 2en. in Februari, 1713. | P.A. DE HUIBERT, Heer van Kruiningen. |
[fol. 2π1r]
De Staaten van Holland ende Westvriesland, Doen te weeten, Alzo ons vertoond is by die van het Konstgenootschap NIL VOLENTIBUS ARDUUM, tot Amsterdam, hoe dat zy Supplianten, op t voorbeeld van Italiaansche, Engelsche, en Fransche Academiën, voor veele Jaaren, met zorg, moeiten, en ongemeene kosten, hun Kunstgenootschap hadden opgerecht tot opbouwing en voortsetting van de Nederduitsche Taale en Dichtkonst; ten welken einde de Supplianten, en hun Konstgenootschap, door ons op den 14e. van Maart, 1692. was begunstigt by continuatie van hunne voorgaande Privilegie of Octroy, om geduurende den tyd van vyftien Jaaren, alle hunne Werken, en die derzelver Léden, als toen reeds gemaakt, gedrukt, en ingevolge van tyd verder te maaken, te drukken, herdrukken, uit te geeven, en te verkoopen, en zulks by uitsluiting van alle anderen, onder wat pretext, dat het ook zoude mogen weezen, alleen te mogen drukken, herdrukken, uitgeeven, en verkoopen in zodaanigen formaat, en Taalen, als het de Supplianten geraaden zoude vinden, en dat op zulke straffen, of peenen voor de Contraventeurs als breeder by t voorgaande Octroy uitgedrukt stond. En dewyl de gemelde Onze Privilegie op den 14e. deezer Maand Maart, stont te expireeren, en zy Supplianten gaarne in hunnen arbeid en yver zouden volharden, en groote onkosten hadden gedaan, dagelyks doen, en vervolgens doen zouden, onder andere met het uitgeeven van eene Nederduitsche Grammatica, gelyk ook met hunne werken te vercieren met titelprenten, en andere kopere kunstplaaten, en Muzykstukken, naar vereisch der zaaken: En beducht zynde, niet zonder reden, dat eenige baatzoekende Menschen, op de eene of andere wyze, tot ontluisteringe hunner werken, en groote schade en nadeel der Supplianten, hen daar in zouden zoeken de onderkruipen, met hunne werken in t geheel of ten deelen, met, of zonder het Muzyk, ende kunsttitels, en andere prenten na te doen maaken, drukken, verkoopen, of verruilen, vinden de Supplianten zich genootzaakt haar wederom te keeren tot ons, verzoekende dat het onze goede geliefte mogte zyn, de Supplianten met onze privilegie als boven gemeld te begunstigen voor den tyd van Vyftien eerstkomende Jaaren, om geduurende den zelven tyd alle de voorschreven werken, in zodanigen formaat en taale, reeds gemaakt, gedrukt, en ingevolge van tyd verder te maaken, alleen te mogen drukken, herdrukken, uit te geeven, en te verkoopen, en zulks by uitsluitinge van alle anderen, onder wat pretext dat het ook zoude mogen weezen, en dat op zulke straffen en peene, en Confiscatie van alle zodanige nagedrukte Exemplaaren, tegens de Contraventeurs te stellen, als wy zouden achten te behooren, en vereischt te zyn, ten einde de Supplianten in toekomende mogen erlangen volstrekter effect van ons voorschreeven Octroy, als zy tot noch toe hadden genoten, ter zaake van baatzuchtige lieden, [die]* niet tegenstaande onze voorige verleende Octroyen, haar niet hadden ontzien verscheiden van s Kunstgenootschaps werken en derzelver Léden, te [fol. 2π1v] hebben doen nadrukken, en de Contraventeurs daar over door de Supplianten niet gecalangeert, en in rechten betrokken waaren, om in geen zwaarder kosten te vervallen, als de boeten als toen daar op gestelt hadden kunnen goed maken. ZO IS T, dat wy de zaaken en t verzoek voorschreeven overgemerkt hebbende, en genegen weezende ter beede van de Supplianten uit onze rechte wetenschap, Souveraine magt en Authoriteit dezelve Supplianten geconsenteert, geaccordeert en Geoctroyeert hebben, Consenteeren, Accordeeren, en Octroyeeren mits deezen, dat zy geduurende den tyd van vyftien eerst achter een volgende Jaaren, alle de voorschreeven werken by continuatie binnen de voorsz. onze Landen alleen zullen mogen drukken, uitgeeven en verkoopen, verbiedende daarom alle en een ygelyken alle dezelve werken in t geheel of ten deele naa te drukken, ofte elders naa gedrukt, binnen dezelve onze Landen te brengen, uit te geeven of te verkoopen; op de verbeurte van alle de naargedrukte, ingebrachte, ofte verkochte Exemplaaren, en een boete van drie hondert guldens daar en boven te verbeuren, te appliceeren een derde part voor den Officier, die de calangie doen zal, een derde part voor den Armen der plaatse daar t casus voorvallen zal, en t resterende derde part voor de Supplianten; In dien verstande, dat wy de Supplianten met deeze onze Octroye alleen willende gratificeeren tot verhoedinge van haare schade, door t nadrukken van alle de voorschreeven werken, daar door in geenige deelen verstaan den inhouden van dien te authorizeeren ofte te advoueeren, en veel min t zelve onder onze protectie en bescherminge, eenig meerder Credit, aanzien, ofte reputatie te geeven, nemaar de Supplianten, in cas daar inne iets onbehoorlyks zoude influeeren, alle t zelve tot haaren lasten zullen gehouden weezen te verantwoorden, tot dien einde wel expresselyk begeerende, dat by aldien zy deezen onze Octroyen, voor alle de voorschreven werken zullen willen stellen, daar van geen geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie zullen mogen maaken, nemaar gehouden zullen weezen, t zelve Octroy in t geheel en zonder eenige omissie daar voor te drukken, of te doen drukken, en dat zy gehouden zullen zyn een Exemplaar van alle de voorschreeven werken, gebonden ende wel geconditioneert, te brengen in de Bibliotheek van onze Universiteit tot Leiden, ende daar van behoorlyk te doen blyken, alles op peene van t effect van dien te verliezen. Ende ten einde de Supplianten deeze onze Consente en Octroye moge genieten, als naar behooren, Lasten wy allen en iegelyken die t aangaan mag, dat zy de Supplianten van den inhoude van deeze laaten, en gedoogen, rustelyk, vredelyk en volkomentlyk genieten en gebruiken, Cesserende alle belet ter contrarie. Gedaan in den Hage onder onzen grooten zeegele hier aan doen hangen, op den 14e. Maart, in t Jaar onzes Heeren, en Saligmakers zeventienhondert en zeven.
|
A. HEINSIUS.
Ter Ordonnantie van de Staaten,
SIMON VAN BEAUMONT. |