Ik heb my eindelyk verstout deze eersteling myner Tooneel poëzye in het licht te geeven, en my het oordeel der ervaarene kenneren en onweetende beknibbelaaren gelykelyk te onderwerpen: wat de kenners belangt, ik zal hun gevoelen niet ongeere hooren, hoopende in het toekomende myn voordeel daar uit te trekken, maar acht het gesnater van bedilallen en muggezifters even als het keffen van eenen tandeloozen hond. Ik heb dit Spel eenen naam gegeeven, die met de maniere der Franschen niet overeenstemt, schoon ik hen in alles anders gevolgt hebbe; want heb het niet met de naamen van CORIOLAN of CLEOPATRA, die hier de voornaamste persoonen zyn, in t licht willen geeven: voor eerst, op dat men, door het leezen van die, geenen verkeerden indruk van de persoonen zelve krygen mogte, want die ze hier voeren, zyn niet bekend, ten zy aan die geene, die de Fransche Cleopatra van den Heere Calprenéde geleezen hebben: daar in tegendeel en CORIOLAN, en CLEOPATRA reeds het opschrift van twee Treurspelen, in Vrankryk ter werreld gekomen, zyn, en waar van het eene reeds in onze taale overgezet, en by ons vertoond is. Ten anderen heb ik van zekeren Dichter, aan wien onze Schouwburg niet weinig verplicht is, en dien de dood voor my te vroeg in het graf gesleept heeft, voor eenige jaaren geleerd, dat de naam van een Spel, den inhoud of voornaamste hoofdstof uitdrukkende, de harten der toehooreren meerder tot zich weet te trekken, dan de bloote naamen van een of twee persoonadien, ten zy die zo bekend zyn, dat men op het noemen van die alleen, eenig begrip van de zaak krygen kan; gelyk Andromaché, Polyxena, Medea, Cinna, en diergelyken: en ik geloof niet dat die aanmerking geheel te verwerpen is.
De Heer A. Pels zeit in zyne vertaalde Dichtkonst, pag. 22.
[p. 7]
Zo als in Vrankryk nu in droeve, én blyde stóf,
Quinault, Racine, én twé Corneilles, tót hunn lóf,
De Hoofdpersoonen doen bedienen van vertrouwden,
Die door het gansche Spél verhandelen, t geen de ouden
Door Reyen deeden; en het wit was nét geraakt
In deezen deele, indien een Spél zo wierdt gemaakt,
Dat ieder Speeler zyn belang hadt in de dingen,
En t eind bewerkte, in plaats van die vertrouwelingen.
Dit heb ik zoeken uit te voeren, denkende ook, dat het waarschynlyker ware, dat Tiberius met Livia, en Cleopatra met Octavia of Marcellus, dan met iemand van haar gevolg, zich over haare geheimste zaaken onderhielden. Had ik evenwel met waarschynlykheid en reden geene Hoofdpersoonen genoeg op het Tooneel weeten te brengen, zou ik geene zwaarigheid gemaakt hebben, de Franschen te volgen, en my van diergelyke vertrouwden te bedienen.
Cleopatra, die in het eerste Bedryf niet besluiten kan, om Coriolan te zien, is in het tweede zeer veranderd, ja beklaagt zich zeer, dat ze hem niet heeft konnen spreeken. t Schynt wel eene groote verandering te zyn, maar als men overdenkt, dat zy in t eerste als zeer ontsteld en over t hooren van eene zeer onverwachte en gewigtige boodschap verschrikt zynde, spreekt: en in het tweede, als weder bedaard, en verlangende om de hoop, die ze tot noch toe behouden hadt, van dien beminden Prince, eens onschuldig te aanschouwen, bewaarheid te zien, zo vereischt de waarschynlykheid zelve, dat ze zo spreeke, als ik haar ingevoerd heb: ook laat ik haar in t vervolg by die zelfde gedachten blyven; gelyk in het vierde Tooneel van het derde Bedryf, daar Augustus haar, die hy dacht, dat noch niets van de komste van Coriolan wist, door zyn gezigte meende te verschrikken; maar die edelmoedige Princes (die men zich verbeelden moet eene navolgster van de grootmoedigheid en andere deugden van [p. 8] haare Moeder geweest te zyn, maar eenen afkeer van haare staatzucht, en ontuchtige Liefde gehad te hebben, gelyk ze zulks door die standvastige, oprechte en kuische Liefde, die zy den zwervenden Coriolan, om wien ze den toekomenden Keizer Tiberius veracht, ongeschonden bewaart, toont) die grootmoedige Princes, zeg ik, die zich nu op alles gewapend hadt, verzet zich wel op dat eerste gezigte, maar weder moed grypende, toont ze den Keizer zelve hoe veel de Liefde, en hoe weinig de Laster op haare edele ziele vermogt; het geen Coriolan vrymoediger, als hy anders misschien gedaan zou hebben, spreeken doet, en Augustus geheel verbaasd doet staan, die, niet weetende hoe hy dit opneemen moet, nu eerst begint te gelooven, t geen hem Livia gezegd hadt, (waar van we zo aanstonds spreeken zullen) dat Octavia Coriolan in stilte in haar Paleis gesproken hadde; en daarom een grooten argwaan tegens zyne zuster en Marcellus opvat; die, om zich te zuiveren, verzoekt, dat de Keizer Voluzius, (die uit Mauritanie, daar hy eenige jaaren, als Stadhouder van Augustus, geregeerd hadt, als Afgezant van Coriolan weder gekeerd was, schoon dit het bedryf, niet van Coriolan, maar van Livia en Tiberius ware) noch eenmaal in het byzyn van Coriolan zelve hooren wil, dewyl hy t in zyn afzyn altyd ontkend hadde. Zulks wordt hem toegestaan, en hy komt juist als de opgemaakte schelmen door Tiberius bezig zyn den elendigen Voluzius aan te vallen, en hem al eenige wonden gegeeven hadden: en aldus wordt die verraader noch eenigen tyd in t leeven behouden, om hem in eenen staat te stellen, dat hy niemands gramschap of woede meerder te vreezen hadt. Want wat waarschynlykheid anders, om hem iets te doen zeggen, dat hy altyd ontkend hadt, zo lang hy voor de dood en zyne welverdiende straffe vreezen kon? daar hem nu zyn iever en wraakzucht zelve tot spreeken aanport, dewyl hy zich zo schelmsch van die geene, om wie, en op wier aanraadinge hy den Keizer en geheel Rome bedroogen, en den getrouwen Coriolan zo schandelyk [p. 9] verraaden hadt, beloond zag. Cleopatra toont evenwel naderhand, te weeten in t eerste Tooneel van t vierde Bedryf, daar ze zich weder met Octavia alleen ziet, eenig berouw te hebben, datze Coriolanzo zeer in zyn byzyn zelf vry gesproken, en hem haare liefde zo klaar getoond hadde, daar ze noch niet volkomen van zyne onnozelheid overtuigd was.
Men zal my misschien vraagen, hoe of Livia te weeten gekomen zy, dat Octavia van gedachten geweest is, om Coriolan in haar Paleis te spreeken: men moet zich niet verbeelden, dat haar zulks bekend zy, maar dit alleen neemen voor een teken van haare kwaadaardigheid, om het gemoed des Keizers tegens zyne zuster en toekomenden schoonzoon (de sterkste weerpartyen van Livia) te verbitteren. Hier toe heeft haar evenwel t vertrek van Octavia en Cleopatra reden gegeeven, doch zy verklaart zelve in het voorgaande Bedryf, dat ze niet weet, om welk eene reden zy derwaarts gegaan zyn. Ik had haar wel konnen doen luisteren, terwyl Octavia zulks voorstelt, maar heb zulks niet willen doen, om Octavia, Cleopatra, en Marcellus alle te gelyk niet aan de grootste onvoorzigtigheid schuldig te maaken, dat ze van zo groote zaaken spreeken zouden, zonder eerst toe te zien of ze wel veilig waren.
Die het eigenlyke Karakter van Tiberius in dit stuk vinden wil, moet het in zyne veranderlykheid zelve zoeken: en daarom scheldt en vloekt hy zyne moeder, als oorzaak van alle zyne rampen, gelyk ze waarlyk was, en verheft haar weder ten Hemel toe, als ze hem hoop geeft, het eerste schelmstuk door een tweeden te verduisteren; beide in het zelfde Tooneel. Wat vermogen de raad van Livia op zyn wankelend gemoed waarlyk gehad hebbe, is uit de waarachtige geschiedenissen van zynen tyd genoegsaam bekend, en ik vleye my dien Prince niet anders ten Tooneele gevoerd te hebben, als hy in der daad geweest is: dat is, uit zich zelven wel eenige deugd gehad hebbende, en daarom voelt hy zulken stryd en knaaginge by zich [p. 10] zelven, maar door den verfoeilyken raad van zyne moeder geheel bedorven te zyn.
Schoon ik dit stuk uit de Roman van Cleopatra, door den Heere Calprenéde in de Fransche taale beschreeven, getrokken hebbe; heb ik er evenwel, om het waarschynlyk tot de eenheid van plaatse en tyd te brengen, zo veele veranderingen in gemaakt, als my goed dacht, ja niets als de hoofdzaake zelve daar in behouden; volgens de vryheid die ons die Tooneelzon, Pierre Corneille, in zyne verhandeling over het Treurspel, en zeer uitdrukkelyk l Academie Françoise in haar gevoelen over den Cid, daar omtrent toestaat, te weeten, dat men in alle geschiedenissen zo veele veranderingen maaken mag, als men wil, indien men de voornaamste handeling slechts behoudt; doch met die omzigtigheid, gelyk ons de Heer A. Pels in zyn onwaardeerbaar werk van het Gebruik en Misbruik des Tooneels mede leert, dat ze geene dubbelheid van geschiedenisse voortbrengen, en alleen dienen moeten, om de ontwinding, daar zy alle gelykelyk in eindigen moeten, te verhaasten.
De Fransche Schryver verhaalt, dat Marcellus zich voor Coriolan stelt, om hem te beschermen, wanneer de Keizer last gegeeven hadt, dat men zich van hem, t zy dood of leevende, verzekeren zoude: dit heb ik Cleopatralaaten uitvoeren, en ik geloof met meerder waarschynlykheid; want Marcellus, verwachtende alle dagen de voltrekking van zyn Huwelyk met de Dochter des Keizers, en van hem altyd zeer bemind zynde, zou zich zo vrymoedig, en met zulk een geweld niet tegen het bevel van Augustus hebben konnen zetten, zonder ondankbaar tegen zynen weldoener te schynen, als Cleopatra, die, met haaren minnaar sterven willende, en geheel wanhoopend zynde, gevoeglyk zich iets groots onderwinden mag, schoon zy zich te zwak toont, om het uit te voeren. Want ik verbeel haar niet anders als eene vrouw, wier krachten door haaren moed ver overtroffen worden, waarom ze zich den degen weder laat ontneemen, en in [p. 11] de armen van Octavia in flaauwte valt; en dus wordt Coriolan niet door de kracht eener maagd, maar door de tydige komste van Voluzius behouden: den welken ik, of schoon de Fransche Schryver verhaalt, dat Augustus noit geweeten hebbe, dat Livia en Tiberius dat schelmstuk uitgevoerd hadden, alles aan Augustus, doe verhaalen, om Coriolan aldus met meerder gemak, en ten eersten, uit een poel van rampen ten toppunt van t geluk te verheffen, want het verraad van Livia ontdekt zynde, moet het stuk zekerlyk geheel ten einde loopen. Dit heb ik vooraf willen zeggen, aangaande de behandeling van dit onderwerp, zou hier noch wel iets omtrent de spellinge byvoegen, maar zal dit, om deze Voorrede, die zich reeds lang genoeg uitgerekt heeft, te eindigen, tot nader gelegenheid bewaaren. Vaar wel, en oordeel zonder vooroordeel.
[p. 12]
DE Staten van Holland ende Westvriesland doen te weten, alsoo ons vertoont is by de Regenten van het Burger Weeshuys ende Oude Mannenhuis, der Stad Amsterdam, en in die qualiteyt, te samen eygenaars, mitsgaders Regenten van den Schouburg aldaar, dat sy, Supplianten, sedert eenige Jaren hebbende gejouisseert van onsen Octroye of Privilegie van dato den 21 May 1699. waar by wy aan hen Supplianten, in hun qualityt hadden gelieven te consenteren, accorderen ende Octroyeren, dat sy, gedurende den tyd van vyftien eerst achter een volgende Jaren, de Wercken, die doenmaals ten dienste van het Tooneel reets gedruckt waren, ende, van tyd tot tyd, nog vorder in het ligt gebracht, ende ten Tooneele gevoert soude werden, alleen soude mogen drukken, doen drukken, uytgeven ende verkoopen, nu ondervonden, dat de Jaren, by het voorgemelde Octroy of Privilegie genaamt, op den 21 deezer Maand Mai was komen te expireren; ende dewyl de Supplianten ten meesten dienste van de Schouburg, (waar van hunne respective Godshuysen onder andere mede moesten werden gesubcenteert,) de voorgemelde Wercken, soo van Treurspellen, Blyspellen, Kluchten, als anders, die reets gedruckt en ten Toneele gevoert waaren, of in het toekomende gedruckt, en ten Toneele gevoert soude mogen werden, geerne alleen, gelyk voorheen, souden blyven drukken, doen drukken, uytgeven en verkopen, ten eynde de selve Wercken, door het nadrucken van andere, haer luyster, soo in taal, als spelkonst, niet mogten komen te verliesen, dog dat sulks aan hen Supplianten, na de expiratie van het bovengemelde ons Octroy, en sulks na den 21 Mai deezes Jaars 1714. niet gepermitteert soude wesen, soo vonden sy Supplianten hun genootsaakt te keeren tot ons, onderdanig versoekende, dat wy aan hen Supplianten, in hare bovengemelde qualiteyt, geliefden te verleenen prolongatie van het voorsz. Octroy of Privilegie, omme de voorsz. Wercken, soo van Treurspellen, Blyspellen, Kluchten als andere, reets gemaakt en ten Toneele gevoert, en als nog in het ligt te brengen ende ten Toonele te voeren, den tyd van vyftien eerst achter een volgende Jaren, alleen te mogen drukken en verkopen, of te doen drukken en verkopen, met verbod aan allen andere op seeckere hoge penen, by ons daar tegen te statueeren in communi forma; So is t dat wy de saacke, ende t voorsz. versoek overgemerckt hebbende, ende genegen wesende, ter bede van de Supplianten, uyt onse rechte wetenschap, Souveraine magt en authoriteyt, deselve Supplianten geconsenteert, geaccordeert ende geoctroyeert hebben, consenteren, accorderen ende octroyeren, haar by deezen, dat sy, geduurende den tyd van vyftien eerst agter een volgende jaaren de voorsz. Werken, soo van Treurspellen, Blyspellen, Kluchten als andere, reets gemaakt ende ten Tooneele gevoert, en als nog in het licht te brengen, ende ten Tooneele te voeren; binnen de voorsz. onze [p. 13] Landen alleen sullen, by continuatie, mogen drucken, doen drukken, uytgeven en verkopen, verbiedende daerom allen en een ygelyk, de voorsz. Wercken, in t geheel ofte ten deele, naar te drukken, ofte, elders naargedruckt, binnen den selven onsen lande te brengen, uyt te geven, ofte verkopen, op de verbeurte van alle de naargedrukte, ingebragte, ofte verkogte exemplaren, ende een boete van drie honderd guldens, daar en boven, te verbeuren, te appliceren een darde part voor den Officier, die de calangie doen sal, een darde part voor den Armen der Plaatsen daar t casus voorvallen sal, ende het resterende darde part voor de Supplianten, alles in dien verstande, dat wy de Supplianten met desen onsen Octroye alleen willende gratificeren tot verhoedinge van hare schade, door het naardrukken van de voorsz. Wercken, daar door in genigen deele verstaan den inhoude van dien te authoriseren, ofte te advouëren, ende, veel min de selve onder onse Protexie en de bescherminge eenigh meerder credit, aansien, of reputatie te geven, nemaar de Supplianten in cas daarinne iets onbehoorlyks, soude influëren, alle het selve tot haren laste sullen gehouden wesen te verantwoorden, tot dien eynde wel expresselijk begeerende, dat by aldien sy dese onse Octroye, voor de voorsz. Wercken sullen willen stellen, daar van geen geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie sullen mogen maken, nemaar gehouden sullen wesen het selve Octroy in t geheel, en sonder eenige Omissie, daar voor te drukken, ofte te doen drukken, ende dat sy gehouden sullen syn een exemplaer van de voorsz. Wercken, gebonden en wel geconditioneert, te brengen in de Bibliotheecq van onse Universiteyt tot Leyden, ende daar van behoorlyk te doen blyken, alles op pene van het effect van dien te verliesen, ende ten eynde de Supplianten desen onsen Octroye ende consente mogen genieten als naar behooren, lasten wy allen ende een ygelyk, die t aangaan mag, dat sy de Supplianten van den inhoude van desen doen lasten ende gedogen, rustelyk, vredelyk, ende volkomentlyk genieten ende gebruyken, cesseerende alle belet ter contrarie gedaan. Gedaan in den Hage, onder onsen grote Zegele, hier aan doen hangen op den drie en twintigsten Mai, in t Jaer onses Heer en Zaligmakers, seventien honderd en veertien.
A. HEINSIUS.
Ter ordonnantie van de Staten,
SIMON VAN BEAUMONT.
De Regenten van het Wees- en Oude Mannenhuis hebben, in hunne voorsz. qualiteit, het recht van deze Privilegie voor DE TRIOMPHEERENDE STANDVASTIGHEID of VERYDELDE WRAAKZUCHT, Treurspel, vergund aan de Erfgen: van J. LESCAILJE EN DIRK RANK.
In Amsteldam, den 28. November 1716. |