DE[Vignet: houtsnede, leeuw voor een persoon uit wie takken groeien]GEDRUKT. |
VERTOONERS. |
JAN, PIET, | } | twee Soldaten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TRUY, een Dienstmaagt. Het Toonneel is in s Gravenhage, voor het Huys van...... Het Klugtspel begint met den avond, en eyndigt s anderen daegs s avonds.
Aan wie sal ik myn pijn nu openbaren, Het Minnebloet kruypt door mijn aren, Comt Cupido, ay, maakt my weer gesond, (5) Mijn bart dat blaakt van Minnepijn: Helaas, boe raak ik hier aan Medecijn. O groote Goon hebt tog medogen, Eer dat gy bier My siet verdrogen, (10) Door het Minnevier. Ach quammer maar een Serviteur, Die my ontbon van dese droeve banden, Ik sou u met gevouwe handen, O Paphos danken voor het soet faveur. (15) En so gy langer uytstel maekt, [p. 4] So wort myn vreugden in den Echt gestaakt: Want ik myn oogen uyt sal krijten. Das sal ik hier Myn Jeugt verslijten, (20) Buyten t Minnevier.
k Loof by me keel van ja; wel kind je doet wel datje jou van deensaemheyt laat genesen. Maar seker met verlof iket je vraeg, benje al getroud of niet?
(25) Weg, weg myn Vaar, je sult hier niet aen je slag raken.
Men zou het niet seggen, heeft een kleyn visjen so veel kuyt!
(30) Wat dunktje van myn Trony, sou ik je ook kunne behagen? Speculeert eens op myn Baerd, hoe fraay is hy geproportioneert. Wat meer is, hy ruykt aars noch aars of er een dozyn [p. 5] pond Pamadies aen was gesmeerd. En daer en boven ben ik so bevallig van woorden: Datje jou leven in de wereld geen netter taal hoorden (35) Ja ik ben al een kruyjege Vryer al sieer me niet voor aan, En wat meer is, ik ben ook van zints om uyt Vryen te gaan.
Ikje niet; t schynt dit gebreck is by de Vrysters gemeen. (40) Maart iser leet genoeg datze zo menig nagt alleen (Sonder een soet Poortuur) moeten gaan leggen slapen: Bloet! t is sulk een soete stryd, men behoefter noch schild noch wapen, Noch Trommel noch Trompet, o men gaeter so sagjes me deur. Doch de Vrouwluy verliesen de stryd, al hebbende een schreefje veur. (45) En t vermaak dat hier onder speeld, is met geen tongen uyt te spreeken; Ik lag met Mavors die de mensch komt naar het leven steken; Het geen wy Krygslien in het Leger zyn gewent. k Vegt liever in t Bedt, daar en is geen vyand ontrent. O! t is so zoet: principaal als de vreugt door t Houwlyk is gebonden. (50) Schoon Cupido dan quest, hy laat geen vuyle wonden. Wat segje, datje een Man naamt? so waerje van t dienen verlost. [p. 6]
Ik hou het met den vryen staet, al is een mallancolyk leven, Ik denk zo lang als ik Vryster ben word ik van myn Man niet bekeven. (55) En hier troost ik my in: Want ik ben een vyand van onrustige menschen.
Als ik ben, want myn heele Wesen wyst bet uyt. Want donrust my ten hoogsten tegens de borst stuyt. Seker we souwen by me kaar wel akorderen.
Je verstaaje op de saak meer als gemeen.
En my dunkt, zo zie ik al aen uw wesen Dat gy uw wreed gemoed door praten laat belesen. (65) Nu Moer, je doet wel, me moet tegens de Vryjers zo hart niet zyn.; Of je soud de Goden vertornen; en drie dubble pyn Die je een ander aen doet, op je hals laden. k Loof (sonder jocken) datje dit eertyts je over Bestemoer. heeft geraaden. Want douwe luy verstaan er op de Vreyjery.
k Loof seker datje bent afgeregt om my van avond wat te foppen. [p. 7]
En te swygen, als een Wever die zyn broek heeft bestruyft,
Vertrekt met je malle kueren, en steld je hoofd wat gerust.
Op uw lieffelyke gebloosde Wangen.
Neen Vaer, vanavond niet, myn tyd is verschenen.
(85) Maer t is noch tyds genoeg, onse saken dienen eerst wat vaster te staen. Nou alle dingen overgeslagen, hoe staet u myn persoon al aen? k Ik vertrouw niet of je hebt wel een beetje zin in myn Facy [p. 8] En naer my dunkt zo sta ik alvry wat in je gracy Nu resteert er maer een woord uyt uw Corale mond. (90) So dat uw Serviteur die zo fel in t hart is gewond U ootmoedig smeekt, datje doch een eynde van zyn elende wild maken Nu, laeter een zoet woortje vloeyen uyt uw Ambrozyne kaken.
Meenje dat de Vrysters ten eersten ja seggen als de Vryery begind; (95) O neen, de luyster van een Maegd, die kan zo ras niet breken.
Als men t voorby kan; want de Vryrry is een stadig verdriet. t Moet hier me gaen als met een Wildschut die naer een Vogel schiet. Heet van den Rooster, wat of niet, wou men daer lang staen drygen, (100) Men zou ondertusschen, door den lust die men tot de Vogel heeft de Rotterdamse koors wel krygen. Niet beter als resoluit uyt de borst, geseyd zo als men t meend. En wat dunkje zouer wel ymand zo versteend By de Dochters zyn, die my hier sal tegen spreken; Ik loof van neen, want dit is een middel voor toekomende gebreken. (105) En indien dit by yder wierd geobserveert, Daer wierden zo veel Minnaers door Liefde niet zot gestudeert. O malle kueren, dat men de Liefde zo diep in zyn boesem laet kruypen, [p. 9] Dat men daer naer gequeld is met een hoofd vol malle stuypen, Alleen om de gunst van deen of dandre Meyd, (110) Die dikwils door een Harsenloose Minnaer niet naer de kunst is gevryd. Naer de kunst gevryd, wort zodanig opgenomen Dat men de Liefde niet eer laet in zyn boezem stromen, Voor dat men ziet dat men voor een blauwe scheen is bevryd. Of anders word men zo heerlyk voor zyn fouten gekastyd. (115) Eer dat dan de Liefde (die hier ten deel zyn begin heeft gekregen) Myn hart door Venes Soon met pylen heeft door regen, Dien ik eerst te weten of je tot het Trouwen kund verstaen; So niet moet de begonne Liefde weer uyt de gedagten gaen. Wat segje dan? Met een woord, kunjer toe resolveren? (120) So sullewe op de koop de keel eens braef gaen smeren.
Want langer alleen te slapen, is een saek die my wat tegen de borst stuyt En als iket overdenk, zal ik met dienen niet veel op steken. En daer by heeft men noch te hooren het knorren en qualyk spreken (125) Van het volk daer me by woond; neen, ik geef het dienen de sak: Want nou ik het ter degen overdenk is t een lastig pak. Beter selver vrou te zyn, en verlost van het eensaem leven. [p. 10]
Sie daer myn laetste Potstukje, tot bewys van regte Trouw; (130) En geen vroom Soldaet, zo ik myn woord niet en houw.
En tot een teken van weder Liefde, zal ik u ook een Trouwstuk langen. Sie daer myn Kouseband, benje daer mee te vreen? Schoon de gift niet veel is, t is egter tot bewys dat ik het meen.
Of in plaets van Silverdraet om t Gevest van myn Degen winden. Practica et multeplex, Krygslien verstaener op de saek.
Excuseert me, wy zullen morgen vorder van de saek spreeken.*
Jk wensje dan goe nagt; maer holla, hier most een Soen opstaen. Dat smaekt! wel nu zo als t geseyt is, ik spreek u morgen weder aen.
Maer al evenwel, ik slegten bloed, wat mach ik gaen beginnen, [p. 11] (145) Dat ik me zo vast verbind aen de Myd; Kennis te maken, te verloven, Trouw te geven en geen half uur gevryd! Dat kan ik niet verstaan, dat Nimfje moet zo pluys niet wesen. Sou ik gaan Trouwen, en alzo in een stadig verdriet wesen, Neen, neen, k wed ik zo mal niet sal zyn. (150) Van Wyf, en Kinderen gequeld te worden: Holla! ik trek niet aen die lyn. Sou ik het gelel van t Wyf hebben aen myn ooren, Daer ik gewend ben gesuykerde woordetjes te horen. Van de Meysjes, daer ik daeglyks me conferseer: Neen, byget niet. Maar had de Meyd de Kouseband weer. (155) k Souse by me keel me leven niet weer aanspreken. En al evenwel ik bender aen vast, de kans is verkeken. Wat raed, ik bender te schendig aen vast: En ik zie geen kans om my te wentelen uyt dese last. Wel droevige Vryagie! Het sweet begint me al uyt te breken. (160) Dat ik de koorts niet kryg, want myn tong beeft zo, dat ik nauwelyks kan spreken. Ja wel, nil niesje in Contsilio, is goet kruyd, dat beproes ik in dese staet. Et ego, non habet pecuniam, dat is te slegt, en verkoelt in den hoogsten graed t Sal het best zyn dat ik wat kuijer om myn verstand by een te garen: En deerste kennis die my ontmoet, sal ik myn ongeval openbaren. [p. 12]
Ben ick beschonken: k Ga gerust Na myn lust (170) Leggen en ronken. Geen Koning leefter zo vol van behagen. Ik achter geen Scepter voor sulke dagen. Ja wel, ik hebet van daeg te schendig verbruyd. En ga ik naer huys, myn Slaepvrouw stoot me de deur uyt. (175) En dat, om dat ik geen kans en weet om myn slaepgelt te betalen. Wel de drommel, seg ik moet de Rosolis halen. Want die maakt me byget zo kael als een Luys. t Is by me keel slimmer of ik uyt een hoer huys Of Broddeel tegewoordig quam lavere; (180) Want se hebben me niet laten houwen als myn onnosele kleren. En te nauwer noot dat ik myn Degen noch heb gesalveerd; Want het stond zus of zo, of ik hadze me in de Rosolis verteerd. O verbruyde Koggel kroegen, Waerden en Waer dinnen; Opgepronkte, en afgerede Godinne; (185) Gy zyt waerd, dat Pluto, Serberes, en Radamant (Want een is niet genoeg, om dit gespuys te helpen van kant) Al baer inventien, en kragten by een spannen, Om u voor eeuwig uyt de wereldt te bannen. [p. 13] Want dit zyn de slimste pesten dieer op t Aerdryk zyn. (190) Voor eerst de Koggel kroegen, daer men Bier en Wyn En nog meer andere dronkemans vermaek kan vinden, Syn slimmer als het monster Minotaurus, om menschen te verslinden; Want door het geselschap dat daer den vryen toom geniet, En in schyn van vreugd, haer steken in t verdriet, (195) Hebben de Waerden en Waerdinnen een gemaklyk en godloos leven. En de Hoeren die men dikwils, als Muggen, door het het huys siet sweven Syn regte aanlegtsels tot alle quaad. Nu zou ik tot myn selven mogen seggen, hoe benje zo gek datjer na toe gaat? Op dese vraeg zou ik qualyk antwoort weten te geven. (200) Doch het schynt dat de Mens een Wil heest, daer hy na moet leven; En dit is een gebrek oorspronkkelyk uyt de Natuur. Wel buygtse dan, zou ik weer konnen seggen, want het valt de Deught al vry wat suur. Dat zy zo weynig by de menschen word aengenomen, En dit dunk my zou de beste raed zyn die oyt in gedagten kan komen. (205) Maer holla! Wie sie ik daer in t verschiet? Kivola. He? Spreekt, of dat gaeter deur. Is t Vriend, of niet? Al esien, me Cammeraed; Hoe! sou hy wel siek wesen, Hy gaet zo soet of hy in de Courant ging lesen. Wel Jan Maet, hoe gaetet is t geen deeg? [p. 14]
Wat schortje, hebje me kaer uyt plesier wat geslagen?
Je bent tog een halve Quaksalver; Wat dunkje heeft het noot?
(215) Benje gequest, of iset van selfs gekomen?
Die de straet veegden, daer ik een praetje me heb gehouwen: (220) En juyst dat we quamen te praten van Trouwen, Engelyck de Meysjes in t gemeen wat Vryeragtig zyn, So is ze zo diep gevallen in de Minne pyn, Dat we akoordeerden, en me kaer Trouw hebben gegeven. Dits de geheele oorsaek van myn ongesondt leven: (225) Want als ik de zaek ter degen overweeg, Sois t getrouwd zynde, noyt geen deeg. Ook heb ik t alleen slim genoeg om door de Werelt te geraken, Sou ik dan een Wyf nemen! Neen, die sou me noch kaelder maken; Best dat ik de Meyd en de Trouw de sack geef, (230) En noch wat in myn Vryerlyken staet leef. [p. 15]
Wel doetse me over, ik ben met een Wyf vyf ses, niet verlegen. Wat seg je, kunjer toe verstaen?
Coordiael, hoe veel Soopjes sel ik er je voor vereeren?
Of Lys Hanglip, ons Gelag verdrinken.
So is het dat hy veel ramp en tegenspoet smaekt. So heeft et ook in de saek van my toegedragen. Want om de Waerheyt te seggen, daer en zyn geen slimmer plagen (245) Voor een Hubare Dochter, als ongetrouwt te zyn. Want yemand die gewond is, tragt altydt naer Medecyn. Voor myn part, als ik ongeveynst sal spreken, En my niet verschoonen van men inwendige gebreken, [p. 16] Moet ik seggen, dat ik al lang naer een Vryer heb gewagt: (250) Wat hoef ik hier om te simpeleren, t is een gebrek onder het Vrouwelyk geslagt. De Liefde wilder uyt, schynt wel, alwaerse in doekjes gewonden: Want het is een groote last als men niet en wert ontbonden Van een onrust, daer men geduerig me is gequeld. Of deene Meyd de andere al verteld (255) Wat voor Vryers en Knegts haer beminnen, Dat is maer slaverny en onrust voor de Sinnen. Want op een Vryer te denken en als mer geen troost van geniet, Dat is maer een prikkeling in t gemoet, en een stadig verdriet. Daerom ben ik genootsaekt my selve, en alle Meyssens te recontmanderen, (260) En te tragten dese ware en gouwe Spreuk van my te leeren: Wild by tyds een Jongman kiesen.* Die gy snachts hebt aen uw zy: Want wy sult uw soet verliesen Als een Bloemtjen in de Mey. (265) Trouwens se wetenet selfs wel, dit is dan te vergeefs gepraet: Want het Vrouw volk is temtasiement meest in eenen graed: So dat ik dit aen my selfs dikmaels heb bevonden ̧ Als ik gedenk hoe menigmael datme Cupido quam wonden, En aen porren tot de Min met schoot op schoot: (270) So acht ik myn Trouw, hoewel se klyn is, groot Dat niemant my de selve met geld kan betalen. [p. 17] Want hier door heb ik een uytkomst uyt myn droeve qualen Ik agtme gelukkig, ja voor de gelukkigste die er leeft: Want wat isser aengenamer voor een Meyd, als datse een Minnaer heeft, (275) Die haer met tekenen van Liefde belooft heeft te trouwen. t Is een gewenste hoop, die men voor een groote schat moet houwen. k Ben versekerd, zo men woorden gehoor hebben, dat een yder seyt Dat Vroumens is Vryersiek, of vol van ligtveerdigheyt. Maer indien een yder Vryster haer beproeft, se sal van myn conditie wesen (280) Hier zynder soo veel die ik t uyt haer aengesigt kan lesen: Daerom Vryers, indien jer toegenegen syt, Ist noodig datje een beetje scharp toebyt. Dat is Hononrabel, je moet niet beschroomt wesen: Want sulke Jongmans worden by de Vrysters gans mispresen: (285) Maer Resoluyt, Vrystyspoftig, en Vigilant, Word aengenomen by de Dochters voor verstant; Maer Vryers die niet weten van Conttiplementeren, Die worden weerom gestuerd, tot datse beter leeren. Of zo t gebeurt dat se worden geagtsepteert, (290) So word het geld meer als de persoon geert. En dat is de grootste fout der misbruyken: Want sal een resoluyt gemoet voor het geld duyken, t Is belaggens waerdig: nogtans het geschiet. k Ben bly dat Truytje beter uyt haer ogen siet, (295) Al is het geld één van de frayste Juwelen. Nochtans wil ik liever met een Corriael Borst, als met het geld spelen. [p. 18] Want de meeste vreugd, als men getrouwd is, is de genegentheyt van de man. En alsje zo een Drogerd hebt met geld, hy fietje zo nors en steurs an Als een Baviaen: Even of hyje tot een huyrling had genomen. (300) De Vrouwluy zynder qualyk aen, die in sulken staet zyn gekomen. Ja wel Vrysters gy die op sulk een Conditie word gevryd, Wilje onderwesen zyn, zora ikje datjer by tyds uytschyd. En doejet niet, het sal u naemaels rouwen. Dan salerje noch leet zyn datje myn les niet en hebt onthouwen (305) Nou t is tyd dat ik wat in myn deur gae staen, En de Luy wat bekyk die er voorby komen gaen. Moogelyk komt me Vryer wel een praetje maken,... So sullen we eens een overslag doen hoewe aen Trouwen sullen geraken. k Heb me Juffrouw de huyr al half opgeseyt. (310) k Loof datset wel vat dat ik wort gevreyd; Maer dat scheeltme niet, t schynt men moet eens Trouwen, Men kan zyn Jeugt qualyk altyd gebonden houwen.
Maer sagt! souse dat ook wel wesen die daer in deur staet; (315) Dat loof ik niet die Vogel is te bont van veren. [p. 19] Al evenwel Corragie, ik sal het hasarderen. Goeden avont Hartje, doe ikje ook eenig belet.
kSouje versoeken of je voor dese reys geliefde te vertrekken.
Datje, doch in eerbaerheyt, andere reden hebt gegeven.
(325) Als tegenwoordig, metje heb gepraet.
Seg, seker, fopje me, of ist je vergeten? Je weet wel dat ik gisteren voor den Eeten Hier voor de deur metje heb gepraet. (330) Ey! houwje zo geveynst niet, je weet wel hoe ons akoord staet. En tot meerder bewys, daer is de Trouw dieje me hebt gegeven.
Seper je aengename Wesen waer me al half ontgaen.
(335) Men Wesen mogt je anders weer uytje gedagten vliegen. [p. 20]
Maer so het je belieft, treed wat in met je Bruyt. We konnen in huys wel een praetjen houwen, ons volk is tog
vs. 261 Jongman er staat: Jougman |