De Bedriegery[Vignet: portret]tAMSTERDAM, |
Aen de Lezer. |
PERSONEN. |
KLUCHT, |
Gijs, met een Spâ, uyt. |
Freek uyt, en slaat Gijs achter op de Rugh, Gijs zeyt |
tSamen binnen. |
Lubbert. met een Lantaarntje. uyt. |
Lubbert binnen, doch strak weer uyt. |
Gijs, gekleedt als Lubbert, met een gemaakte Baart, en Lantaarntje, en Freek, uyt. |
Freek binnen. |
Gijs loopt tegen Lubbert aan. |
Lubbert licht met zijn Lantaarn, Gijs doet ook zoo. |
Dekt hem met zijn rok, en maekt mijnen van Toovery. |
Gijs binnen. |
Hy sluyt de deur op en loopt verbaest binnen. |
Lijntje, met een Markt-Emmer en Kan, uyt. |
Lijntje binnen. |
Krijn, uyt, daer na Gijs in Lubberts schijn. |
tSamen binnen. |
Lubbert, verbaest, uyt. |
tSamen Binnen. |
Geesje, met een Stoel, uyt. |
Sy gaet binnen, en haelt haer naykussen, met het kindt inde Wiegh, en komt voort weer uyt. |
Sy buyght haer over de Wiegh. |
Geesje singt, naayt, en wiegt met haer voet. Toon; k heb menigh Pint, en, kan, &c. |
Daer wort van Binnen geklopt. |
Geesje doet de Deur open, Krijn, en Gijs inschijn van Lubbert, uyt. |
Krijn, en Geesje, met al haer goet, binnen. Gijs, als een Edelman, en Freek als zijn Lakkay, uyt. |
Freek gaet aen een zy. |
Gijs omhelst Lijntje, onderwijl snapt Freek achter haer heen in huys. |
Gijs, en Lijntje, binnen. |
Freek komt met eenige zakken met gelt, al tortsende, uyt het huys. |
Hy leyt het gelt aen een hoek, gaet binnen, en kom strax weer met een kruywagen uyt. |
Binnen, en strax weer, met eenige sakken met gelt, ten huyze uyt. |
Freek al kruyende* met het gelt na binnen. |
Gijs, en Lijntje, zien uyt het venster. |
t Venster toe. |
Freek uyt. |
Freek zinght. Toon: Spanjaerts Balet. |
Gijs, en Lijntje, int venster. |
T venster toe. |
Gijs, de deur uyt, komt by Freek en zeyt. |
T samen binnen. |
Krijn, en Geesje, uyt haer huys. |
Lubbert Roept, van binnen. |
Lubbert uyt, in deene handt de sak met kopere stukken, die hy by Lijntje bevonden hadt, en met dander handt zijn dochter by de mou hebbende |
Freek in zijn Schobjaks kleeren, met een brief, uyt. |
Lubbert, ontrukt Lijntje de brief, zet zijn bril op, en leestze overluyt. |
Iuffrou Katelijntje Lubberts. |
De Edelman die gy flus met soet omhelsen onthaelt hebt, is de Bootsgezel, die Geesje over een Iaar bestruyft heeft. Ik versoek, dat je bey jou ongelukken malkanderen wilt helpen dragen: en gelooven dat je my van jou leven geen van beyen weer zult zien. Doch verblijdt jou in de zak met gelt; en zoo je geraekt bent, en komt aen twee stukken te vallen, Bewaert dat, omt kindtje mee te koestren; maer weet, niet-te-min, dat ik jou nooit uyt zal maken datje tot geen troetelen en deugt: jy benter bey bequaam toe. Zeght Geesje veel goets, en zijt gegroet, van u |
Lichtbegevende Warrenar. |
Zy doen de zak open, en vinden kopere penningen. |
Lijn Swijmt. |
Lubbert, Lijntje, Krijn, en Geesje, binnen. Freek, zich versteken hebbende, komt uyt en zeyt. |
UYT. |
Tekstkritiek: |