De KLUCHT van |
Heer wat sijnder al Jan Hennen in de Stad! k Woud seker niet, dat ick die naam had: Maar k soud my by Minnos laten verdoopen: Want de meesten siet men met Hoorens loopen. De andere weder die soecken te toonen, Dat zy de Mans met Hoorens konnen kroonen: Soo dat ick sien moet dat in geen eene JAN, Eenigh overblijfsel van deucht wesen kan. |
|
JAN HEN Uyt. |
Het is onnoodigh noch langer met klachten te achtervolgen myne droeve rampen: het was noch huyden morgen, dat de silte traanen myne wangen bedouden; als ick begost te errinneren, dat U.E. liefde, soo menichmaal aan my bewesen, niet dan door heymelijcke t samen-komsten kan vertoont werden; maar Hemel en Aarde zy my getuyge! al waren al de Furien te samen gerot; soo en kan geen hinder-paal sigh oyt vertoonen, om onse liefde in roock te doen verswinden. My aangaande, die tot dit miserabel leven, door het samen koppelen van schijn-heylige Kloppen, aan myne Grim verknocht ben, zal noyt af staan, van liefde toe te eygenen, aan die gene, met welcke de Hemel self getuygt my gebonden te sijn: en wil met gedult afwachten, hoe onse saacke, van welcke wy, naar onse oude gewoonte, op de plaatse en tijt U.E. bekent, sullen handelen, sigh zal toe-dragen. |
U.E. altijt in Minblaackende Minnaresse. |
SYBILLE. |
Den Advocaat geschreven hebbende, spreeckt: |
Aan de E.E. Achtbare Heeren, |
Geeft | met alle eerbiedigheyt en reverentie te kennen, Juffr. Sybille Huysvrouwe van Mons. Jan Hen* [* Gewillige Contradictie.] hoe dat zy Suppliante den tijt van acht achter-eenvolgende Jaren metten voornoemden Jan Hen, den Bant des Houwelijcx heeft gecelebreert, van welcke acht jaren zy Suppliante, de eerste zes achter-eenvolgende jaren, door volle contentement de effecten van een Bed-genoot heeft konnen genieten: maar wat aangaat de twee verdere jaren is de Suppliante, door het inkrimpen en al te dick werden van Jan Hens gelegentheyt, vande selfde vruchten berooft, en gelijck de natuur de swackste menschen, gelijck het Vrouwelijck Geslacht, alderstrengst soect te overheeren. Soo ist nootsakelijck, dat zy Supliante haar keere tot U.E.E. Achtbaarheden, considerende, dat soodanigh Houwelijck niet alleen tot de Wettelijcke Man een tegensin causeert: maar oock een prickel soude konnen sijn, om sigh self on onmatigheden te vergrijpen. Soo versoeckt zy Suppliante om dese en andere reden, Wettelijck van den anderen gescheyden te werden mettet Licentieren tot een tweede Houwelijck, twelck doende, &c. |
Compareerden voor my Advocaat van den Hove Provinciaal, en de naar- beschreven getuyge, Mons. Jan Hen Poorter alhier, ende Juffr. Sybille, Echte Luyden, dewelcke verklaarden, om redenen in seker Request geexprimeert, in de bestendigste forme, des doenlijcx sijnde, met malkanderen over een gekomen en veraccordeert te sijn, gelijck zy over een komen en veraccorderen mits-desen; dat den voorschreven Jan Hen nimmermeer sigh zal mogen verstouten, of sijne Huysvrouwe Juffr. Sybille sal mogen vergen om by den anderen te slapen of in- [fol. B3r] dien by desen Contracte quame te overtreden, dat hy Jan Hen sal gehouden sijn sijne Huysvrouwe vrymoediglijck te laten passeren, waar het haar sal gelieven, en boven dien noch moeten uytreycken een gerechte helfte van alle de Goederen, het zy roerende of onroerende actien en credijten egeene uytgesondert, met welcke somme zy Juff. Sybille haar belooft gecontenteert te houden, en sal moeten afstaan. Verbindende zy-luyden hier onder haar Persoonen ende Goederen, submitterende alle Rechten en Rechteren, ende specialijck den Hove Provinciaal, aldus gedaan by de Contrahenten, ter presentie vande Heer Priester, en was onderteyckent, |
Jan Hen, Sybille, Priester, Advocaat. |
TOE-GIFT. |
UYT. |
Tekstkritiek: |
In vss. 241-244 is het rijm onregelmatig. Als we toover-hoer, kloppen, Moer en foppen als rijmwoorden beschouwen is het gekruist rijm; in dat geval moet vs. 242b (Ick ben t Moer) inspringen en de woorden van Fytge juist niet. |