[p. 1] |
JAN CREDIET,
[Vignet: Door yver bloeit de kunst]TE AMSTELDAM, |
Copye van de Privilegie. |
DE Staten van Holland ende Westvriesland doen te weten, alsoo ons vertoont is by de Regenten van het Burger Weeshuys ende Oude Mannenhuis der Stad Amsterdam, en, in die qualiteyt, te samen eygenaers, mitsgaders Regenten van den Schouburg aldaer, dat sy Supplianten, sedert eenige Jaren hebbende gejouisseert van onsen Octroye of Privilegie van dato den 19. September 1684, waer by wy aen de Regenten van den selven Schouburg, in die tyt, hadden gelieven te consenteren, accorderen ende Octroyeren, dat sy, gedurende den tyt van vyftien eerst achter een volgende Jaren, de Wercken, die doenmaels ten dienste van het Tooneel reets gedruckt waren, ende, van tyt tot tyt, nog vorder in het ligt gebracht, ende ten Toneele gevoert soude werden, alleen soude mogen drucken, uytgeven en verkopen, nu ondervonden, dat de Jaren, by het voorgemelde Octroy of Privilegie genaemt, op de 19. September 1699. souden komen te expireren; ende dewyl de Supplianten ten meesten dienste van de Schouburg, waer van hunne respective Godshuysen onder andere mede moesten werden gesubcenteert, de voorgemelde Wercken, soo van Treurspellen, Blyspellen als Kluchten, als anders, die reets gedruckt en ten Toneele gevoert waeren, of in het toekomende gedruckt en ten Tooneele gevoert souden mogen werden, geerne alleen, gelyk voorheenen, souden blyven drucken, doen drucken, uytgeven en verkopen, ten eynde de selve Wercken, door het nadrucken van anderen, haer luyster, soo in taele als spelkonst, niet mogten komen te verliesen, dog dat sulcx aen haer, na de expiratie van het bovengemelde ons Octroy, en sulcx na den 19. September 1699. niet gepermiteert soude wesen, soo vonden de Supplianten hun genootsaekt sig te keeren tot ons, onderdanig versoekende, dat wy aen de Supplianten, in hare bovengemelde qualiteyt, geliefden te verleenen prolongatie van het voorsz. Octroy of Privilegie, omme alsoo de voorsz. Werken, soo van Treurspellen, Blyspellen, Kluchten, als andere, reets gemaeckt en ten Tooneele gevoert, en als nog in het ligt te brengen, den tyt van vyftien eerst achter een volgende Jaren, alleen te mogen drucken en verkoopen of doen drucken en verkoopen, met verbod aen allen andere op seeckere hoge penen, by U Ed. Groot Mog. daer toe te stellen, en voorts in communi forma; so is t dat wy de saecke, ende t versoeck voorsz. overgemerkt hebbende, ende genegen wesende, ter bede van de Supplianten, uyt onse rechte wetenschap, Souveraine magt en autorityt, deselve Supplianten geconsenteert, geaccordeert ende geoctroyeert hebben, consenteeren, ende octroyeeren, mits desen, dat sy, by continuatie, de voorsz. Wercken, soo van Treurspellen, Blyspellen, Klugten als andere, reets gemaekt en ten Tooneele gevoert, en als nog in het licht te brengen, den tyt van vyftien eerst achter een volgende Jaren, alleen binnen onsen landen, sullen mogen drucken, doen drucken, uytgeven en verkoopen, verbiedende daerom allen en een ygelyk, de voorsz. Wercken, in t geheel of ten deele, naer te drucken, ofte, elders naergedruckt, binnen den selven onse landen te brengen, uyt [p. 4] te geven ofte verkoopen, op de verbeurte van alle de naergedruckte, ingebrachte, ofte verkogte exemplaren, ende een boete van drie hondert guldens, daer in boven te verbeuren, te appliceren een darde part voor den Officier, die de calangie doen sal, een darde part voor den Armen der Plaetsen daer t casus voorvallen sal, het resterende darde part voor de Supplianten, alles in dien verstande, dat wy de Supplianten met desen onsen Octroje alleen willende gratificeren tot verhoedinge van hare schade door het nadrucken van de voorsz. Wercken, daer door in genigen deele verstaen den inhoude van dien te authoriseeren, ofte te advoueren, ende, veel min het selve onder onse protexie en de bescherminge eenig meerder credit, aensien, ofte reputatie te geven, nemaer de Supplianten in cas daerinne iet onbehoorlyks soude influeren, alle het selve tot haren laste sullen gehouden wesen te verantwoorden, tot dien eynde wel expresselyk begeerende, dat by aldien sy dese onse Octroje voor de voorsz. Werken sullen willen stellen, daer van geen geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie sullen mogen maken, nemaer gehouden sullen wesen het selve Octroy in t geheel, en sonder eenige Omissie, daer voor te drucken, ofte te doen drucken, ende dat sy gehouden sullen syn een exemplaar van alle de voorsz. Wercken, gebonden en wel geconditioneert, te brengen in de Bibliotheecq van onse Universiteyt tot Leyden, ende daer van behoorlyk te doen blyken, alles op pene van hen effect van dien te verliesen, en ten eynde de Supplianten desen onse Octroje ende consente mogen genieten als naer behooren, lasten wy allen ende een ygelyk, die t aengaen mag, dat sy de Supplianten van den inhoude van desen doen lasten ende gedogen, rustelyk, vredelyk ende volkomentlyk genieten ende gebruyken, cesserende alle belet ter contrarie gedaen. Gedaen in den Hage, onder onsen groote Zegele, hier onder aen doen hangen op den een en twintigste May in t Jaer onses Heer en Zaligmakers, een duysent ses hondert negen en negentigh. A. HEINSIUS. Ter Ordonnantie van de Staten SIMON van BEAUMONT. De Regenten van t Wees- en Oude Mannenhuys hebben, in haar voorsz. qualiteit, het recht van deze Privilegie, voor dit Zinnekluchtspel, vergund aan de Erfgenamen van J. Lescailje. In Amsteldam, den 16. April, 1706. |
KORTE INHOUD. |
VERTOONERS. |
VREEMDELING, Minnaares MAAKKOOP, Bedienaar | } | van Koophandel. |
[p. 7]
IK moet bekennen, Inwoonder, dat dit land waard is, te zyn geroemd: En deeze stad, niet te vergeefsch, een kleene waereld werd genoemd; Ik vind haar roem veel grooter, als daar van gezegt werd, door t beschouwen, De goede ordre in alles, de magt en rydom, de Vorstelijke gebouwen, (5) Verdienen de hoogste verwondering: maar ik kom daar myn oogen op een huis te slaan, Daar ik nooit opgelet heb, schoon ik hier al dikwils verby ben gegaan. Woond daar een Uitdraager, of Kleêreverkooper? wilt myn nieuwsgierigheid verschoonen; Daar moet al veel winst opzitten, als zulke lui zo een deftig huis konnen bewoonen. INWOONDER. Daar hebje gelyk in, Juffrouw Vreemdeling: maar de Heer die daar woond, kend gy die niet? (10) Het is dien goedaardigen Heer, de Heer Jan Crediet. VREEMDELING. Hoe, Jan Crediet! die is immers lang dood zo veele menschen zeggen. INWOONDER. Was Jan Crediet dood, Vreemdeling had by Inwoonder niet thuis mogen leggen; [p. 8] Want onbekend, maakt onbemind. VREEMDELING. Ik was ook nooit in t vermoên Dat hy dood was. Doch ik bidje, Inwoonder, zegme, wat doen (15) Die kleederen daar te hangen? INWOONDER. Dat zal ik u in t kort bedieden. Die kleederen, zo mans, als vrouwen, zyn ten dienst van veele lieden. Daar meê gerieft hy yder een, t zy hoog, of laag van staat, En helpt hen, noch daar boven, met zyn wyzen en goeden raad. Maar, die die verwaarloozen, en niet oppassen op haar zaaken, (20) Komen eindelyk het kleed van Crediet, en zyn goede gunst, kwyt te raaken; Daarom zeggen zulke lui dat hy dood is, wyl hy voor hen niet meêr leeft. Men zou het niet gelooven, hoe veel Jan Crediet, met kleêren te leenen te doen heeft. Dat je eens zaagt, als t huurtyd is, hoe dat Baas Ambacht, en andren, loopen, en hygen, Om, by Crediet, een kleedje van aanzien, voor den huisheer, te krygen, (25) Je zoudje verwonderen. Zie, daar hangt noch een uitheemsch kleed; t Gelykt het zelfde wel, dat gy aan had, toen gy u by my ter woon hebt besteed. VREEMDELING. Abuis, Inwoonder, doch nu ik zyn wooning weet, meen ik hem te gaan spreeken. Maar gy hebt gezegt, dat, al die niet wel oppassen van Crediets gunst raaken versteeken. Zeker, in dat geval, Inwoonder, vrees ik ten hoogsten voor u. (30) Gy, en uw huisvrouwtje Neering, leeft tsaamen zo twistig dat ik er voor gruuw, Ja verhuizen zal moeten, en daar door tot een besluit werden gedreeven, [p. 9] Om Heer Koophandel, die my lang gevryd heeft, het Jawoord te geeven. t Geen anders, lichtelyk, zo ras noch niet geschieden zou. INWOONDER. Dat is t niet: maar daar is iets, t geen de jonge dochters zwaarder te draagen valt, als de slip van haar Sammaar, Juffrouw. (35) Geef ons twistig huishouwen de naam niet, dat jy wilt trouwen. Doch ik wensch, dat jou dat huuwelyk, nooit zo, als my myn tweede, mag berouwen. Vaar wel, Juffrouw Vreemdeling, daar gaat de deur op van Jan Crediet. By hem is Maakkoop, en Zonderschaamt, die zich voorheen Vroomaard noemen liet, En, onder die naam, elk een heeft uitgezoopen, en bedroogen. (40) Nu kanje Crediet spreeken. VREEMDELING. Neen, ik mag dat niet doen, onder Andre liêns oogen. Ik meen naar huis te gaan, gaat gy niet meê? INWOONDER. O neen! t Hoofd staat my kroes, ik ga my zelven wat vertreên.
DAar gaat de Juffrouw, daar ik u van sprak. CREDIET. Ik kom het goed te vinden, Maakkoop, dat koophandel zich, met Vreemdeling, in t huuwlyk wil verbinden. ZONDERSCHAAMT. (45) Ei, myn Heer Crediet, leen Vroomaart noch maar eens, het een, oft ander kleed. CREDIET. Wat? noem jy jou noch Vroomaart, daar jy Zonderschaamt heet. [p. 10] Onder de naam van Vroomaart, wist je my, en duizenden, te bedriegen. Al loopje nu schier naakt, jou fyne tronie zel me niet meêr in slaap wiegen. Hoe wel had ik het met jou voor, eer ik recht wist wie je waard: (50) Ik hebje meest al myn kleederen geleend, maar je bent ondeugend van aart. Eerst gaf ik jou koophandels kleed, dat, door jou kwaade nukken, En ieder op myn naam te bedriegen, in korte tyd raakte aan stukken. Toen t kleed van Maakkoop, waar in jy eed, en pligt, hebt honderdmaal vertreên; En, op een vreemde naam, voor jou zelfs goed gekocht. ZONDERSCHAAMT. Dat is immers onder Maakkoop gemeen. (55) Is dat niet waar, Maakkoop? MAAKKOOP. Dat moeten die, die Zonderschaamt gelyk zyn, weeten. CREDIET. En hoe jy jou, omtrent de Actcies, en de Vissery, met valsche brieven, en geruchten uit te strooijen, hebt gekweeten, Waar in jy de fynste te gauw waard, roer ik niet aan. ZONDERSCHAAMT. Wel nou, myn Heer, jy weet, dat by sommige van Maakkoop die kunsjes noch wel in zwang gaan. CREDIET. Toen het daar ook met je meê uitraakte, kwamje een Praktizyns kleed by me verzoeken, (60) Want je hebt gestudeerd: maar wat heb ik op jou hoore schelden en vloeken, Om dat je zulke verwarde Testamenten, Voorwaardens, en Kontrakten hebt gemaakt: ZONDERSCHAAMT. Dat geschied immers noch wel; ook ben ik daar door uit uw gunst niet geraakt. Dewyl myn Vertrouwenheid zo aanwies, dat my veel Voogdyschappen wierden opgedraagen. [p. 11] CREDIET. Daar jy t zo meê maakte dat je haast Brasieljenhout had moeten zaagen. (65) Ik zeg, vertrek, kom nooit weêr tot mynent, of aan myn deur. ZONDERSCHAAMT. Ik bidje, leen me voor t allerlaatste, het kleedje van Solliciteur; Voor dat van Ambacht, ben ik nu al te oud van dagen, En val ook veel te lui, om zulk een zwaaren kleed te draagen. CREDIET. Dats een onbeschaamden guit! MAAKKOOP. Hy is, als zyn naam. Ei! geef hem gehoor. (70) Leen hem een Solliciteurs kleed. CREDIET. Neen ik ben doof aan dat oor. Het kleed is te goed voor zulk een schurk: hy hoeft myn gunst nooit te hoopen. Het smart de goede en eerelyke Solliciteurs, die er zyn genoeg, dat er van Zonderschaamt zyn soort zo veel onder loopen. Hy is niet waard dat men hem voor soldaat naar Oostinje stuurt. Voort, fielt, vertrek van hier, eer jou de rug word geschuurt. ZONDERSCHAAMT weggaande. (75) Al wilje my het kleed niet geeven, ik zal er evenwel voor zien te speelen. CREDIET. Dan beklaag ik ze, die hem wat te doen geeven, want hy zalze villen, en keelen.
MAakkoop, de val van Zonderschaamt vertrekke u tot een leer, [p. 12] Dat je je meester trouw diend, of ik neem, het kleed dat ik jou voorheen gegeeven heb, weêr. Jy bent me al meê den besten broêr niet. Ik komje maar waarschouwen. (80) Ga heen, zeg Koophandel, dat hy wel zal doen met Vreemdeling te trouwen. MAAKKOOP. Vaar wel, myn Heer Crediet. Maar zok wel zie, komt hy daar zelver aan.
UW dienaar, Heer Crediet. Maakkoop, koop voor my die partijen Baarden, en Traan By Baardman; ik neemze op jou opienie; maar het moest zo niet afloopen, Als laatst met de Wol: maar hoe staat het met die andere Waaren, zou ik die koopen? Wat râ jy me? MAAKKOOP. (85) Daar zouje een slag meê konnen doen, myn Heer, Indienje alles opkocht; Neering doet niet zonder my, en ik zal er u weêr, Oft hondje byten wou, afhelpen, datje vernoegt zult weezen. KOOPHANDEL. My lust dat niet meêr, het mogt daar ook zo meê uitvallen als t voor deezen My ging met de Rog, de Hennip, de Wol, en de Wyn. (90) Doe maar t geen ik gezegt heb, en laat bescheid, aan t Pakhuis van Kryn. MAAKKOOP. Ik zal. [p. 13]
KOOPHANDEL. Wat zal ik zeggen, myn Heer, hy is byzonder doortrapt in zyn zaaken, En hy bedientme, volgens de gewoonte, en de oude praktyk, By Maakkoop gebruiklyk: hy word weelig, en ryk. (95) Ik zond hem by u, myn Heer, om myn voorneemen u te ondekken, Weegens een huuwlyk van my, en Juffrouw.... CREDIET. Gy moogt vry die zaak voltrekken. Myn Heer, gy zult wel doen, zo gy met Vreemdeling paard; Wyl ik meen, dat Koophandel zal zyn, met Vreemdeling, bewaard. Hoe staat gyer toch meê? KOOPHANDEL. Ik hoop zyt Jawoord haast zal geeven. (100) Maar Koophandel, kan alzo min zonder Crediet, als Vreemdeling leeven, En daarom verzoek ik, dat my uw goede gunst steeds verzel; Want die diend my beter als geld, dat weet myn Heer, wel. CREDIET. Die is voor u, myn Heer, en zal ook steeds voor u blijven, Dewyl gy die waard zyt, en ik zal u geryven (105) In alles, en zo t u, buiten uw schuld, tegen mogt komen gaan, Gy hebt maar te spreeken, ik zal, tot uwen dienst, steeds vaardig staan. KOOPHANDEL. Ik blyf, myn Heer, dankbaar, en geniet daar van genoegzaame proeven, [p. 14] Dewyl het met de Negotie zo slecht gaat dat men zich moet bedroeven; Maar ik troost my, dat Vreemdeling, die lang toe heeft geleid, (110) Om my uit dit Land te trekken, onder beloften van haar geneegenheid, Het welk het inzigt is, waarom zy in dit land is gekomen, tGeen ik uit den mond van myn Zwager Inwoonder heb vernomen, Dat zy, hier blyvende, door myn standvastige liefde zo ver is gebragt, Dat ik int kort een gewenschte uitkomst van myn lyden verwacht. CREDIET. (115) Maar hoe is het met uw zuster Neering, en met Inwoonder geleegen, Leeven die noch zo twistig? dat moeit my van u went weegen. Zeker, ik dacht dat zulk een huuwelyk heel wenschlyk weezen zou; Ook hoor ik, dat haar dochter Lastigheid, en Vryheidmoê, die onlangs zyn vrouw Geworden is, meê t saamen overhoop leggen, en in oneenigheid leeven, (120) En op my schelden, daar ik hen alle nochtans van myn kleêren heb gegeeven. KOOPHANDEL. Wat zal ik zeggen, myn Heer, de tyd is slecht, en t spreekwoord zeid: Een kaale beurs maakt een berooid hoofd. CREDIET. Dat is t niet, Heer, maar, t leid Op een heele Andre moêr, ik weet wel waar het hen aan komt te gebreeken. KOOPHANDEL. Vaar wel, myn Heer, ik zie daar myn Zuster Neering, die u moogelyk wil spreeken. CREDIET. (125) Vaar wel. Ik ga in huis, en zal haar wat kloppen laaten, want als Crediet [p. 15] Eens by Neering komt, is zy voor my ten eersten zo willig niet.
OCh, moeder Neering, ik ben vol van zorg, en kan t niet voor goed houwen, Dat wy uitgegaan zyn, en de winkel op Dienstbaarheid vertrouwen. Dater ondertusschen eens kooplui gekomen waaren zonder geld, (130) Wat raad ging ons aan; t is noch slecht genoeg met ons gesteld. Onze Stiefvader is ook uit, en Lastigheidsman meê, ik vrees zy zullen kyven Zo zy ons niet thuis vinden. LASTIGHEID. Wel, zuster Kommer, dan had jy thuis mogen blyven. Want de zaak daar wy om uit zyn, gaat u, geensins aan. KOMMER. Weet jy dan niet, dat moeder Neering, met Kommer, gewent is te gaan? (135) Zy zal haar, en uw zaak, aan Crediet wel voor draagen. Hoor, moeder, laat Lastigheid naar huis gaan oppassen, eer wy het ons beklaagen. NEERING. Ja, ga jy naar huis, Lastigheid, want uw man wierd licht kwaad, Zo hy u niet thuis vond. LASTIGHEID. Moeder, waarom zegt gy niet, dat Kommer naar huis gaat, Die altyd het hoofd vol muizenesten heeft, en niet en doet als teemen? (140) Ik ben immers nu getrouwd, en heb de winkel lang genoeg moeten waarneemen. KOMMER. Daar kyft je man genoeg om, Lastigheid, dat je den arbeid haat. LASTIGHEID. Daar rooi jy hem toe op. NEERING. Zwygt beide stil, maak hier geen woorden op straat. LASTIGHEID. Ik kan niet zwygen, Moeder, als ik denk om haar talmerijen, En hoe zy geduurig aangong, toen Vryheidmoê naar my kwam vrijen. KOMMER. Ja, jy bent nu getrouwd, je hebt er wat aan, niet waar, schoon kind? Jou man heeft je byzonder lief, hy peurt alle dagen aan den wind. Hoe dikwijls heb ik je gezeid; je moet de Jongmans zo licht niet vertrouwen, Als zy getrouwd zyn, komen zy, t geen zy de vrysters beloofde, zo net niet te houwen. Ze hebben eerst altemaal by Crediet geweest, alsze uit vrijen gaan, En daar een dun kleedje van Geloofwaardigheid aangedaan, t Geen kort na den trouwdag, van hem achter de bank werd gesmeeten. LASTIGHEID. Ben je daarom vryster gebleeven, om dat je dat alle zo net hebt geweeten? Neen, zuster Kommer, dat zeg je nou maar uit puure spyt, Om dat je voor een talm bekend staat, en nooit van iemant bent gevryd. Ik meen, Moeder Neering kon geen blyder dag zien genaaken, Indien zy Kommen meê van den hals maar mogt kwyt raaken. Maar dat zal nu nooit geschiên, want jy bent veel te oud. Jy bent al dartig, daar men nu in zyn vyftien, of zestiende Jaar, trouwd. KOMMER. Jy zoud maar naar huis gaan, gelyk als moeder jou heeft bevoolen; En passen op de winkel, op dat er niet werd gestoolen. Nou, kom, ga jy maar heen, gy gelukkige jong getrouwde vrouw. NEERING. Neen, Kommer, t zal best zyn, dat jy gaat, dewyl het niet passen zou Dat jy er by bent, als wy met Crediet zullen spreeken. Lastigheid, klop aan. KOMMER. Maar... NEERING. Ga heen, zeg ik, en wil my t hoofd niet meêr breeken.
UW zuster jokt alles niet, t geen zy daar even heeft gezeid. Wy zyn in ons trouwen, door Crediet, elendig misleid. Ik wenschte wel dat ik weeuw, en dat gy vryster waard gebleeven. Hoe zou uw vader, Huiszorg, opzien, dat hy eens zag in welken slechten staat wy nu leeven. Neering wierd van hem, als een Juffrouw, opgepast, en geëerd, t Ging toen alles te vooren, daar t nu alles ten achteren keerd. Maar Crediet doet niet op, zou hy uw kloppen niet hooren kunnen? Klopt eens wat harder. LASTIGHEID klopt. Hy zal licht geen gehoor willen gunnen. NEERING. Waarom? LASTIGHEID. Wel daarom, om dat moeder Neering zo noô iemand ziet, Die waâr komt te haalen op de naam van Crediet. NEERING. Dat is geen wonder; want Crediet doet my klaagen. De Heer Jan Kontant kan my beter behaagen. Indien dat Jan Crediet my niet komt op te doen, zie daar, Ik wil hem wel zweeren, dat ik.... LASTIGHEID. Ei, moeder, bedaar. Wy moesten hem niet kwaalyk bejeegenen, of ik zou vreezen, Dat hy, tusschen onze mans en ons, geen middelaar zou willen weezen. t Zal noch wel gaan. Ik hoor gewag, de deur van Crediet gaat op.
WEl, wie maakt hier op myn deur zulk een verbaast geklop? NEERING. Ik beken, het is wat tegen t fatsoen; maar ik bid, wilt ons verschoonen. CREDIET. Wat is uw begeeren? NEERING. Dat gy de goedheid hebt van my uw gunst te toonen. CREDIET. Wel, Juffrouw Neering, meen jy dat Crediet straks vaardig zal staan Als jij maar spreekt? komt het van mynent weegen, tot uwent, zo wel te gaan? NEERING. Myn Heer, dat doet dat er veel van die menschen wat kwaad vallen van betaalen, En alsze by my geborgt hebben, gaanze met haar gereed geld by een ander haar waâr haalen. LASTIGHEID. Daar en boven, myn Heer, is de tyd teegenwoordig byzonder slecht, En de oprechtigheid van de menschen heel klein. CREDIET. Dat is waar, en dat is my van Neering ook al dikwils gezegt. Want ik heb, over de vervalsching van haar waâren, maat, elle, en gewigt, veel klagten vernomen. Maar ik zal daar een speldje by steeken: zeg maar waarom dat gy hier zyt gekomen? NEERING. Myn Heer, t is u bewust, hoe dat ik op uw goedvinden, en raad, Weeuw zynde, my met Inwoonder heb begeeven in den huuwelyken staat; En, een weinig tyds geleeden, myn dochter Lastigheid, aan Vryheidmoê, uit kwam trouwen. Nu leeven onze mans met ons zo onordentelyk, dat wy er geen huis meê kunnen houwen. Myn man past niet op, maar gaat steeds op den tril; En hoe kan t Neering wel gaan, als Inwoonder niet oppassen wil? Hy verwyt my dat ik veel schulden heb, en noch een dochter Kommer daar beneeven, Die hy met geweld uit den huis hebben wil. LASTIGHEID. Ja, myn Heer, zulk een leeven, Was er om mynent wil, eer ik getrouwd was, gestaadig ook in huis. Maar och! ik ben nu getrouwd; maar wat is het my een kruis! Myn man, maakt het noch slimmer, en daar hy nu van t gezelschap van de Jongemaats behoorde af te scheijen, En zich met my te vermaaken, doet hy, t geen my dag, en nacht, stof geeft tot schreijen. NEERING. Ja hy durft wel rond uit te zeggen, dat hij lastigheid haat. CREDIET. Indien de zaaken zo zyn, gelyk jy lui zegt, zo zynze heel kwaad. Maar, wat wilt gy dat ik nu doe? NEERING. Ons, Heer, uw hulp verleenen. En door uwe bemiddeling, onze mans, weêr met ons verëenen. CREDIET. Gaat heen, en haald naar hier, maar wilt u vlytig spoên, Ik beloof, dat ik om uw te verëenigen, myn uiterste best zal doen. NEERING. Myn Heer, zy zyn uit, en zullen noch niet thuis zyn, naar myn gedachten. CREDIET. Gaat dat bezien. Ik zal u noch een volslaagen uur blyven inwachten.
t Zy op straat, of in huis, voor zelven weezen mag! Dan komen my deezen om raad, en dar weêr anderen, om kleêren vraagen: Maar wat is het bedroefd, dat er zo veele zyn die het buiten stof, in zulken korten tyd, afdraagen, Dat zy er hier, voor fatsoendelyke en eerelyke lui, niet meêr meê konnen gaan; Maar, te Viaanen, of te Kuilenburg, van de dikke voering, bestaan, En dan geeft men Crediet de schuld, om dat ik die menschen kleêren van vertrouwen heb gegeeven, Daar ik nochtans, als ik wist dat zy er zo ter kwaader trouwen meê zochten te leeven, Haar verzoek, al praaten zy als Brugman, glad af zou slaan, Gelyk ik daar even dat van Zonderschaamt heb gedaan. Maar, k zie daar Vreemdeling, wat of zy zal begeeren.
MYn Heer, die zy gegroet. MAAKKOOP ter zyde. ,,Zy is t, CREDIET. Mejuffrouw desgelyks. Wat doet u herwaards keeren? VREEMDELING. Alleen het verzoek van myn Heer zyn wys oordeel, en raad. De Heer Koophandel tracht zich met my te begeeven in den huuwelyken staat, En heeft my zyn dienst, en geneegenheid lang opgedraagen. Ik heb zyn liefde dikmaals op de toetsteen gezet, en hem afgeslaagen; Maar hy heeft, zo met brieven, als andersins, volhard, waar dat hy my ooit vond, t Zy oost, of west: en wyl ik zyn waardigheid overal, van mond, tot mond, Eenpaarig hoorde roemen, ben ik eindelyk herwaards gekomen, En heb de hoedanigheden, die my van hem gezegt zyn, ten vollen in hem vernomen. Ook moet u, Vreemdeling verpligt blyven, voor de gunst, die zy hier, zo wenschelyk geniet. Nu kom ik vraagen, wat gy my raaden zoud, myn Heer Crediet? CREDIET. Mejuffrouw, als ik myn meening hier over naar waarheid zal verklaaren, Dunkt my, dat Vreemdeling, nooit beter, als met Koophandel zou kunnen paaren: Niet alleen dat dit Land, deeze Stad daar gy zo gunstig word bejeegend, en in volle vryheid verkeerd; Alwaar Koophandel gevierd word, geacht en geëerd; Die uwe winzucht toch vergeefs heeft getracht uit dit Land te trekken; Vreemdeling zich hier voor altoos verbindende, een schatkamer van gewenschte vergenoeging zal verstrekken: Maar dat gy, aan Koophandel gehuuwlykt, zult verkrygen een naam, Die roemruchtig verbreid zal worden door de bazuin van de Faam. Wat voorts uw minnaar belangt, gy behoeft u van hem geenzins te schaamen; Want t geen u, van hem, tot zyn lof gezegt is, dat moet ik beäamen. Is er noch iets van uw dienst? zo spreek, dewyl ik in huis wat te doen heb, t geen noodig diend verricht. [p. 23] VREEMDELING. Ik durf myn Heers goedheid voor dit maal niet meêr vergen, maar blyf die ten hoogsten verpligt.
IK beloof u, ik zal my ten vyf uuren weêr by het gezelschap laaten vinden, En dat ik geen wyf had, wy zouden er het heel nachjen aanbinden. Servitory, tot flus, en licht dat ik het evenwel dan noch doe. Maar k zie daar Vreemdeling. MAAKKOOP ter zyden. ,, Daar komt nou juist Vryheidmoê ,,Weêr by haar, ik moet evenwel myn meester de schoen uit de voet zien te treeden. VREEMDELING. Wel Vryheidmoê, je spreekt voor een jong getrouwd man, heele deftige reden. Zy zyn opmerkens waardig, voor my, en myns gelyken, voorwaar. Men zou er lust tot trouwen door krygen. VRYHEIDMOE. Och! dat ik had voor een half Jaar Geweeten, dat ik myn zoete Vryheid, door t trouwen, zo kwyt zou weezen, Ik had al myn leeven wel gebleeven, t geen ik geweest ben voor deezen. Doch ik mag het Crediet dank weeten dat ik zo ben misleid. Hy zei tegens my, Vryheidmoê past niemand beter als Lastigheid. [p. 24] Myn blinde liefde deed my zyn zeggen geloof geeven: Maar nu zie ik eerst, welk een slaaverny het is in den echten staat te leeven. VREEMDELING. Indien gy die staat slaafs noemt; wat zal een vrouw dan doen? en waarom hebt gy ze gezogt? VRYHEIDMOE. Om dat ik toen om de gordynmis, het bedillen, en knorren van t wyf niet heb gedocht; Als ik eens uit zou willen gaan, of wat laat by myn kammeraats mogt blyven. Maar, spyt al myn wyfs teemen, teegenspreeken, en kyven, Ik wil geen slaaf van een vrouw zyn, maar in Vryheid leeven, gelyk ik voor heen heb gedaan. En als ik nu thuis wat geld gehaald heb, meen ik weêr by myn gezelschap te gaan.
MEjuffrouw Vreemdeling, Vryheidmoê zal wel leeren danssen, komt hy die voet maar te houwen. De Jonge dochters zyn waarlyk te beklaagen, als zy aan zulke mannen komen te trouwen. VREEMDELING. Hebt gy het gehoord, Maakkoop MAAKKOOP. O ja, van woord, tot woord. Ik stond hier al toen met gy met Crediet spraakt, waar op hy ten hoogsten schynt verstoord, Om dat hy hem het huuwelyk, met Lastigheid, heeft aangepreezen: Maar zulke gewoontes, schynen aan Crediet, eigen te weezen, Wanneer vryers, of vrysters, in huuwelyks zaaken, hem raad [p. 25] Komen vraagen; en die maaken op Crediet dan hun staat. Maar bevinden dat Crediet hen bedroog, om dat hy nooit van de gebreeken Maar goede hoedanigheden der vryers, en vrysters, komt te spreeken. VREEMDELING. t Is waar: op zodanigen wys, heeft hy by my van Koophandel ook gedaan. Doch ik hoop dat hy de waarheid sprak. MAAKKOOP. t Kon zyn; maar ik zou daar niet graag borg voor willen staan. VREEMDELING. Wat is dat te zeggen? Indienge iets weet zo wilt het my ontdekken. Gy zult my dienst doen. MAAKKOOP. Daar toe is t dat al myn zinnen strekken; En dat is ook de reden, dat ik u alleen te spreeken zocht; Want uw berouw kwam te laat, waar gy met hem in echt verknocht. VREEMDELING. Is t moogelyk! zou het Vreemdeling, als zy met Koophandel trouwde, konnen berouwen? MAAKKOOP. Gy kund uw zin doen; maar ik kan u niet raân, dat gy met hem zoud trouwen. VREEMDELING. Waarom niet? MAAKKOOP. Om dat het zo slecht met Koophandel is gesteld. VREEMDELING. Waar aan ontbreekt het hem dan, aan deugd, of aan geld? MAAKKOOP. Aan deugd, en aan geld; doch het geld, weet Koophandel noch wel te bekomen, Wyl hy Crediet daar toe heeft in den arm genoomen, Die voor hem goed spreekt, als hy iets van nooden heeft, t Zy in, of buiten s lands, en daar boven geeft Hy hem de vryheid, om zo dikwils, door de achterdeur van zyn huis te passeeren, Als t hem geraaden dunkt; om te Viaanen, of elders, weêr nieuwe kleêren Van Crediet af te wachten, indien hy hier met zyn oude, niet meêr mogt konnen bestaan. VREEMDELING. Zou Koophandel, de achterdeur van Crediet, wel ooit zyn door gegaan? MAAKKOOP. Wat hoef ik dat te zeggen, t zyn geen onmoogelyke zaaken; Dat kan door toeval geschiên, en men kan het er ook zelfs naar maaken. Want je weet, dat niet alleen Heer Zeevaart, Koophandel veel ramps toebrengen kan, Maar ook Juffrouw Wissel, als zy op ongeleegen tyd komt, en dan Die bulderwind Actie, ik meen dat hem die ook kan doen springen; En behalven deeze, zyn er noch veel andere bedroefde dingen, Die koophandel, buiten zyn schuld, de achter deur van Crediet Zou doen zoeken konnen. Maar, Juffrouw Vreemdeling, daar scheeld het hem niet. Hy maakt het er zelfs na. VREEMDELING. Wie zou dat van Koophandel vertrouwen! Is t waar? zo wenschte ik wel, dat ik hem nooit had komen aan te schouwen! MAAKKOOP. ,,Laat ons voort vaaren. Beminnulyke Juffrouw, t is my van harten leed, [p. 27] Dat ik genoodzaakt ben te zeggen, t geen ik van Koophandel weet. Het is Crediet alleen die hem, met kleêren van aanzien en vertrouwen te leenen, Staande houd, anders was de zon van Koophandel hier gewis al lang verdweenen. VREEMDELING. Crediet, dat s wel: maar zyn eige middlen ook. MAAKKOOP. ,,Gantsch bloed, wat vang ik best meêr aan, ,,Om myn meester in haat by haar te brengen? Ja, maar van zyn eige middelen kan hy dus doende niet lang bestaan. Hy hoopt alleen op u, Juffrouw Vreemdeling, en kwam hy u te missen, Koophandel zou in t kort uitverkocht zyn. Nu kanje wel gissen, Dat hy slechts uw huuwlyk zoekt om beter voort te vaaren in zyn bedryf: En blyft hy volharden, denk of gy niet zoud konnen worden, van een ryke Jonge dochter, een ongelukkig behoefte wyf? Ten zy gy een huuwelykze Voorwaarde maakte, die zodaanigen zorg van u mogt weeren. Doch ik kanje zeggen, dat hy gebreeken heeft; zo ik Juffrouw Vreemdeling was, ik hem niet niet zou begeeren. Mejuffrouw, ik heb u alleen, uit zuivere geneegenheid, zyn fouten ontdekt, En ben verzekerd, dat gy in uw bederf loopt, zo gy met hem uw huuwelyk voltrekt. VREEMDELING. Wat zal ik doen? ik moet bekennen, dat hy myn geneegenheid heeft gewonnen. MAAKKOOP. Ik hoop niet dat die zo sterk gezet is, of gy zultze noch wel veranderen konnen. [p. 28] Laat Maakkoop, zo gelukkig zyn, dat hy, uw geneegenheid wint. Gy zult van hem veel getrouwer, als van Koophandel werden bemind. VREEMDELING. Ha, nu begryp ik u. Uw liefde is dan de reden, Dat gy my t kwaad gedrag uws meesters komt ontleeden? Gy zyt dan zyn Rivaal, zyn meedeminnaar? goed, k Beken dat Maakkoop hier zyn pligt byzonder doet. Hy komt veel laster, en verfoeide loogens braaken, Om s meesters lief, kon t zyn, dus tot zyn lief te maaken. Hy zegt Koophandel blyft noch staande door Crediet, Maar veel van Maakkoops volk door loogen, is t zo niet? Vreemdeling gaat weg. MAAKKOOP. Dit s my mislukt! wat raad? k moet kunstig dit verdraaijen, Koophandel; als voor heen, door loogen, zien te paaijen. k Zie Vrijheidmoê komt gints met Lastigheid. Wel aan, Dit moet volvoerd, zal t gaan, gelyk als t pleeg te gaan.
JA, laat Crediet, onze scheidsman zyn, die ik de schuld, wel mag geeven, Dat ik myn vryheid mis, en nu met u, o Lastigheid! moet leeven. LASTIGHEID. Waarom hebt gy toen gy my vryde, zodanig als nu, niet gepraat? Maar ik zie dat Crediet ons in zyn deur al te wachten staat. [p. 29] CREDIET. Wel, zyt gy daar, waar blyft Inwoonder met Neering? LASTIGHEID. Die zullen straks komen, Myn Heer. CREDIET. Vrijheidmoê, ik heb van uw twistig huishouden vernoomen. Foei, t schaamt zich zelven; doch ik weet wel waar aan het schort. VRYHEIDMOE. Ik weet het ook wel. Het schort aan myn wyf; daar hebje t in t kort. LASTIGHEID. Neen het schort aan myn man, die my de huiszorg niet wil helpen draagen, Maar noch by de jonge maats in de kroeg gaan, als in zyn ongetrouwde daagen. Is dat fatzoen? CREDIET. Hoe, wou jy hebben dat een getrouwd man nooit in de kroeg zou gaan? Dan moesten al de waarden bankrot; want het word van de getrouwde mannen wel het meeste gedaan. LASTIGHEID. Toen ik by u, na Vryheidmoê kwam verneemen, had gy my moeten waarschouwen. VRYHEIDMOE. En had gy my dat van Lastigheid gedaan, ik had myn leeven niet willen trouwen. Waarom waarschouwde gym y niet, voor t gestaadig geknor, bedil, en gekyf? En dat de man, als hy eens wil uit gaan, verlof diend te vraagen aan t wyf? CREDIET. Ik moet wel een breede rug hebben, dat ieder een zyn gebreeken op Crediet tracht te leggen. [p. 30] Zie daar komt uw vader en moeder, k wed die beide, desgelyks zullen zeggen.
WEl nu, Inwoonder en Neering, laad gy al meê op de rug van Crediet, De schuld van uw lieder onderlinge oneenigheid niet? INWOONDER. Wien heb ik het anders te wyten als u? dat ik, een Weeuwnaar, nu omtrent drie Jaar geleeden, Op uw goedvinden, met Neering, een Weeuw, weêr in den echten staat ben getreeden? Die met twee dochters, Kommer, en Lastigheid zat belaân! Een Juffrouw, die ik, als een slaaf, steeds ten dienst dien te staan. NEERING. Daar draag jy wel zorg voor. En had Crediet my, voor deezen, Gezeid, dat Inwoonder, Neering, als zy hem had, zo min behulpzaam zou weezen; En door zyn uithuizigheid, en slecht oppassen, oorzaak werden dat Neering verarmd; Ik wilje wel verzekeren, vriend, jy had jou voetjes nooit by my verwarmd: Maar Crediet kwam my u voor zulk een fraaijen man aan te pryzen Als of, door Inwoonder, Neerings geluk tot aan de starren zou ryzen. CREDIET. Goed, goed, zeid ik t niet Crediet heeft de schuld, laad al maar op, op zyn rug mag noch meêr; Doch nu zal ik u te saamen eens toonen, dat uw zelven..... [p. 31]
MYn Heer, Geloofme, Juffrouw Vreemdeling zal, door de gelykheid van my, en Beunhaas, zyn bedroogen. Ik heb haar op dien tyd niet gesprooken, noch gezien met myn oogen. VREEMDELING. Durf jy dat noch te ontkennen, loogenaar? KOOPHANDEL. Ha, guit. Ik bid, myn schoone, laat my begaan. CREDIET. Wat is er geschied? myn Heer, wat heeft Maakkoop gedaan? KOOPHANDEL. Hy poogde my myn Bruid te ontvrijen, tot dien enden Ging hy, myn naam, en faam, by haar op t schandigst schenden. Verdraaid zulks nu, en zegt; t zal Beunhaas zyn geweest. CREDIET. t Kon zyn: want Beunhaas, schoeit veeltyds, op Maakkoops leest. VREEMDELING. Schoon Maakkoop liegen kan, zyn rok die kan niet liegen; Ik ken die rok te wel. MAAKKOOP. Die rok kwam u te bedriegen: Want Beunhaas draagt althans meê zulk een rok. CREDIET. Dat s waar, Ik leenden er hem korts noch een, die op een haar Net is als Maakkoops rok, ook heb ik van myn leeven, [p. 32] Hem noch wel beter rok, als Maakkoops rok, gegeeven: Doch ik wil Maakkoop van dit stuk niet vry spreeken, dat je t verstaat; Maar alleen zeggen, dat zy elkander byzonder gelyken in praat, en gewaad. VRYHEIDMOE. Zie zo brengt Crediet overal verwarring. Wat dunktje, dat wy met ons allen, Hem eens helder afrosten? ik wil de allereerste wel zyn, die op hem aan zal vallen. CREDIET. Zoetjes, vrinden. Wat wilje beginnen? begeerje my te slaan? Daar ik niemant van uw allen ooit kwaad, maar steeds goed, heb gedaan. Verzind, eerje begint: doch, eer gy u op my zult wreeken, Zo hoord my gesamentlyk eerst een oogenblik spreeken. Gy, Vryheidmoê, zyt op my vergramd, en wel met reden, zo gym eend; Maar denkt gy niet, dat ik u, toen gy vryde, myn kleed van geloofwaardigheid heb geleend? Moet ik dat meest al de vrijers niet doen, die begeerten, te trouwen? Zou ik, die by my om raad komen, de gebreeken van de vrysters, en vrijers, ontfouwen? Hoe veel van die huuwelyken zouden er dan wel geschieden in t Jaar? MAAKKOOP. Geen drie geloof ik. Crediet heeft gelyk. `vRIJHEIDMOE. Ik moet het bekennen, t is waar. CREDIET. En gy, Juffrouw Lastigheid, wat kleederen, hulsels, en krullen, my veel vrysters in te gemeen komen vergen, Om haar schoon te doen schynen, en vooral, de kneepen van haar kop te verbergen, Die zy zo kunstig voor de jongmans weeten te ontveinzen als zy worden gevryd, Ik denk dat gy daar van geensins onkundig zyt. Maar hoor, het schort uw beide aan oprechte liefde, en als gy die te saamen naar behooren komt bouwen, Zal Lastigheid voor Vryheidmoê gemakkelyk vallen, en gy zult vreedzaam huishouwen. LASTIGHEID. Dat is zeker, want de Liefde, die is van alle goede dingen het fondament. CREDIET. Ik geloof niet dat Inwoonder, die een weeuwnaar, en Neering, die een weeuw was, ontkend Dat weêuwen, en weeuwnaars, de hulp van Crediet meê niet konnen ontbeeren, Maar, zullen zy trouwen, ook al van my moeten verzien worden van kleêren, Gelyk ik meest al de waereld moet doen, t zy van wat staat op kwalieteit Dat iemand ook weezen mag. Maar, Inwoonder, dit zeg ik aan u inzonderheid. Neerings dingen konnen niet wel, zonder Kommer, werden gedreeven. t Is haar nut dat die dochter haar by blyft, daar moet je niet tegenstreeven. Neering zal, door Koophandel, welvaaren, als Inwoonder maar oppassen wil. MAAKKOOP. Crediet heeft het grootste gelyk van de waereld. CREDIET. Kaakelaar, zwyg jy noch wat stil. Vreemdeling, ja Koophandel zelfs, moet al zo wel door my, als door myn broeder Contant leeven, Of zy zouden er heel slecht meê staan. Nou moet ik Maakkoop ook eens een beurt geeven. MAAKKOOP. Dat hoeft niet, ik weet wel dat ik door u meest bestaan moet, myn Heer. CREDIET. Dat s waar: maar gy gaat by de loogen school, en daar door kwest gy myn eer; En zyt een schandvlek voor die eerelyke lui, die met u van de zelfde bediening bennen. Kom, geef my de rok, die ik u geleend heb, weêrom, of zeg, of gy t, of Beunhaas, geweest zyt, die uw Meesters eer dorst schennen. MAAKKOOP. Ei, myn Heer Crediet, wilt gy dat ik myn eigen schanden ondek? laat dat toch niet geschiên, Ik zou beschaamd worden. CREDIET. Dan moet het weezen, Maakkoop, want ik heb jou noch nooit beschaamd gezien. Nou spreek? MAAKKOOP. Ja, ik was t. Maar bid om vergiffenis, en zal my voortaan in myn bediening zo kwyten, Dat myn meester Koophandel my nooit eenige ontrouwigheid zal konnen verwyten. CREDIET. Vergeef het hem op die kondietie, myn Heer, gy hebt hem toch dikwils van doen. KOOPHANDEL. Ik vergeeft u, Maakkoop, maar had zulks nooit op u durven vermoên. VREEMDELING. En ik zal t ook nooit meêr gedenken. MAAKKOOP. Heb dank, en ik wensch u in t huuwelyk veel zegen. CREDIET. Maar, vrinden, zeg eens, hoe is het nu met myn afrossing gelegen? [p. 35] Hebje die noch in t zin? dan moest je maar aanstonds beginnen te slaan, Want ik meen zo opstaande voet, voor altoos, van u te gaan. VRYHEIDMOE. Och! doet dat toch niet myn Heer, maar wilt onze blinde gramschap verschoonen, t Was haait gedaan met ons, indien Crediet, ons niet langer wou bywoonen. Ik beloof het gezelschap af te snijen, en my te draagen als een eerlyk man. LASTIGHEID. En ik zal myn man steeds believen, en myn huishouwding waarneemen zo trouw als ik kan. INWOONDER. Inwoonder zal desgelyks zyn best doen, dat Neering niet meêr van hem zal klaagen. NEERING. Neering zal ook bezorgen, dat zy Inwoonder steeds mag behaagen. Ei, myn Heer Crediet verlaat ons toch niet; maar vergeef, t geen wy u hebben misdaan. KOOPHANDEL. Myn Heer, gy weet dat wy al zo veel door u, als door Jan Kontant, moeten bestaan: Want die begeeft ons somtyds, daarom bid ik, wilt ons uw gunst niet ontrooven. VREEMDELING. Laat doch uw gewoone goedaardigheid uw regtmaatige gramschap verdooven. CREDIET. Wel nu, ik vergeef het u, en nood u al tsaamen tot mynen te gast. Doch die de gunst van Crediet wil houden, moet maaken dat hy op zyn dingen past. E. KROOK. |