*1r-*1v: blanco; *2r: titelpagina; *2v: blanco; *3r-*4r: privilege; *4v: bericht; *5r-*5v: Apollo, gedicht aan de Burgermeesteren; *6r-*6v: Dankzegginge aan de Burgermeesteren; *7r-*8v: personages; A1r-B8v: het spel. |
In het gebruikte Haagse exemplaar zijn daar nog bijgebonden: een handschrift met namen van spelers en personeel (6+2 p.), vier decorprenten, een vreugdezang en een spotdicht met prent over de gereformeerde schouwburghaters. |
HET[Vignet met bijenkorf]Te AMSTELDAM, |
COPYE |
DE Staten van Holland en Westvriesland doen te weten: alzo, Ons te kennen is gegeven by de tegenwoordige Regenten van het Wees- en- Oude Mannenhuys der Stad Amsterdam, en in die qualiteyten te samen Eygenaars, mitsgaders Regenten van den Schouwburg aldaar, dat zy Supplianten eenige Jaaren hadden gejoüisseert van t Octroy of Privilegie by hen van Ons op den 23. May 1714. geobtineert, waar by Wy aan hun Supplianten goedgunstelyk hadden geaccordeert, en geoctroyeert, om, geduurende den tyd van vyftien doen eerst agter een volgende Jaaren, de Werken, die ten dienste van het Toneel reets waren gedrukt, en van tyd tot tyd nog verder in het licht gebragt, en ten Toneele gevoert zouden mogen werden, alleen te mogen drukken, doen drukken, uytgeeven ende verkoopen, en bevonden dat de Jaaren, by t voorsz. Octroy of Privilegie genoemt, op den 22. May 1729. stonden te expireeren; ende dewyle zy Supplianten ten meesten dienste van den Schouburg, waar van hunne respective Godshuyzen onder andere mede moeten worden gesustenteert, de voorengemelte Werken, zoo van Treurspellen, Blyspellen, Klugten, als anders, die reets gedrukt, en ten Toneele gevoert zyn, of in toekomende gedrukt, en ten Toneele gevoert zouden mogen werden, geerne alleen, gelyk voorheen, zouden blyven drukken, uytgeeven en verkopen, ten eynde dezelve Werken door het nadrukken van andere haar Luyster, soo in taal, als in spelkonst, niet mogten komen te verliesen, en dewylen sulx haar Supplianten na de expiratie van t bovengemelte Octroy, niet gepermitteert was, zoo keerden zy Supplianten haar tot Ons, onderdaniglyk verzoekende, dat Wy aan hun Supplianten in kwaliteyten voorsz. geliefden te verleenen, prolongatie van het voorsz. Octroy of Privilegie, om de voorsz. Werken, zoo van Treurspellen, Blyspellen, Klugten, als anders, reets gemaakt, en ten Toneele gevoert, of als nog in het ligt te brengen, en ten Toneele te voeren, den tyd van Vyftien eerstkomende, en agter eenvolgende Jaaren, alleen te mogen drukken, en Verkopen, of te doen drukken, en verkopen, met verbod aan alle andere op seekere hooge Peene by Ons daar tegens te Statueeren, SOO IS t, dat Wy, de Saake, ende t voorsz. verzoek overgemerkt hebbende, ende geneegen weezende ter bede van de Supplianten uyt Onze regte wetenschap, Souveraine Magt ende Authoriteyt, de selve Supplianten geconsenteert, geac- [fol. *3v] cordeert, en geoctroyeert hebben, consenteeren, accordeeren, en octroyeeren haar by deezen, dat Zy, geduurende den tyd van Vyftien eerst Agtereenvolgende Jaaren, de Werken, die ten diensten van het Toneel reets waren gedrukt, en van tyd tot tyd nog verder in het ligt gebragt, en ten Toneele gevoert zouden mogen werden, in dier voegen, als zulx by de Supplianten is verzogt, en hier vooren uytgedrukt staat, binnen den voorsz Onzen Landen alleen zullen mogen Drucken, doen Drucken, uytgeven ende verkopen, verbiedende daaromme allen ende eenen ygelyken dezelve Werken, in t geheel, oste ten deele te Drucken, naar te Drukken, te doen Naardrucken, te Verhandelen, of te Verkopen, oste elders Naargedrukt binnen den selven Onzen Landen te brengen, uyt te geven, oste Verhandelen en Verkopen, op Verbeurte van alle de nagedrukte, ingebragte, verhandelde oste verkogte Exemplaren, ende een boete van drieduysend guldens daar en boven te verbeuren, te Appliceeren een derde part voor den Officier, die de Calange doen zal, een derdepart voor den Armen der plaatzen daar het Casus voor vallen zal, ende het resteerende derdepart voor de Supplianten, ende dit telkens zoo meenigmaal, als dezelve zullen werden agterhaalt, alles in dien verstande, dat Wy de Supplianten met dezen onzen Octroye alleen willende gratificeeren tot verhoedinge van hunne schade door het Nadrucken van de voorsz. Werken, daar door in geenigen deele verstaan, den innehouden van dien te autoriseeren, oste te Advouëren, ende veel min dezelve onder onze protexie, ende bescherminge, eenig meerder Credit, aanzien oste reputatie te geeven, nemaar de Supplianten in cas daar inne iets onbehoorlyks zoude influëren, alle het zelve tot hare Lasten zullen gehouden weezen te verantwoorden, tot dien eynde wel Expresselyk begeerende, dat by aldien zy dezen Onzen Octroye voor dezelve Werken zullen willen stellen, daar van geene geabbrevieerde oste gecontraheerde mentie zullen mogen maken, nemaar gehouden wezen, het zelve Octroy in t geheel, en zonder eenige omissie daar voor te drucken, of te doen drucken, ende dat zy gehouden zullen zyn, een Exemplaar vande voorsz, werken, op Groot Papier, gebonden en welgeconditioneert te brengen in de Bibliotheek van onze Universiteyt te Leyden, binnen den tyd van zes weeken, na dat zy Supplianten de zelve Werken zullen hebben uyt te geeven, op een boete van zes hondert guldens, na expiratie der voorsz. zes Weeken, by de Supplianten te verbeuren ten behoeve van de Nederduytse Armen van de plaats alwaar de Supplianten wonen; en voorts op peene van met er daad versteeken te zyn van het effect van dezen Octroye. Dat ook de Supplianten schoon by het ingaan van dit Octroy een Exemplaar gelevert hebbende aan de voorsz, Onse Bibliotheek, by zoo verre zy geduurende den tyd van dit Octroy deselve Werken zouden willen herdrucken met eenige vermeerderingen of anders, hoe genaamt, of ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar van de gemelde Werken Geconditioneert als vooren, te brengen in de voorsz. bibliotheek, binnen deselve tyd, en op de boete en penaliteyt, als voren. Ende ten eynde de Supplianten dezen Onzen Consente, ende Octroye mogen genieten, als naar behooren, Lasten wy allen ende [fol. *4r] eenen ygelyken, dien het aangaan mag, dat zy de Supplianten van den inhouden van dezen doen, Laten, ende gedogen, Rustelijk, vredelijk, ende volkomentlijk genieten ende gebruyken, cesserende alle belet ter contrarie. Gegeven in den Hage, onder onzen Groten zegele hier aan doen hangen op den zevenentwintigsten Mey, in t Jaar onzes Heere ende Zaligmakers duysend zevenhondert agtentwintig. |
J. G. V. Boetzelaar. |
Onder stond, ter Ordonnantie van de Staten, was getekent |
WILLEM BUYS. |
Lager stond, |
Aan de Supplianten zyn, nevens dit Octroy, ter hand gestelt by Extract Authenticq, haar Ed. Gr. Mog. Resolutien van den 28. Juny, 1715, en 30. April, 1728, ten einde om zig daar na te reguleeren. De REGENTEN van het WEES- en OUDE MANNENHUIS hebben in hunne voorsz. qualiteit, het Recht der bovenstaande Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen druk, van HET EEUWGETYDE VAN DEN AMSTELDAMSCHEN SCHOUWBURG; Zinnespel, vergund aan IZAAK DUIM. |
BERICHT. |
Het verloop eener Eeuwe, sedert de stichting van den Amsteldamschen Schouwburg, heeft ons aangespoort, om, tot eere en voordeel van den zelven, iets ten Tooneele te voeren, waar door het gebruik en misbruik van dat Oeffenschool der Dichtkunde in den dag gesteld, den Onkundigen de oogen geöpend, en den Laster de mond gestopt moogen werden. Wy hebben in den opschik der Zinnebeeldige Personaadjen het voorschrift gevolgt van Cezar Ripa, om te minder berisping (die licht nog overvloedig zal zyn,) onderworpen te wezen; en, in t geene daar niet gevonden word, ons eigen oordeel gevolgt. Wyders hebben we, om het oog, zo wel als het oor, te behaagen, ons werk gesierd met buitengemeene Tooneelen, waar onder een geheel nieuw; als mede met Zang, Dans, en Konstwerken. Wy hoopen dat de Aanschouwers daarin genoegen, en de Godshuizen behoorlyk voordeel zullen vinden. |
JAN DE MARRE. |
APOLLO, |
J. VOORDAAG. |
DANKZEGGINGE |
J. VOORDAAG. |
SPREKENDE |
APOLLO. MINERVE, of de Wysheid. | } | Gekleed op de gewoone wyze. |
MELPOMENÉ, in een zwart Fluweel Kleed; een goude Sluijer hangt van haar hoofd, langs den rug, tot aan de voeten: zy heeft een Pook, en een Kroon in de linker hand. THALIA, in een zwierig Kleed van verscheidene kleuren: zy heeft een Schalmei, en Momäanzicht in de hand. MOMUS, in een blaauw Kleed, met Tongen en twee Exters versierd. Dog in schyn van BESTRAFFING, is hy in t rood, met Boeken beschilderd: hy heeft een Roedje, en een Tong, daar een Oog op is, in de hand. MERKUUR, gekleed op de gewoone wyze. SCHOUWBURG, een Man, in een Romeinsch Kleed, met een Pook, Kroon, Scepter, Mom-aangezicht en Waereldkloot versierd, en een Spiegel in de hand. DEUGD, in t wit gekleed: zy heeft een Zon op de borst, en een Spies in de hand. TOEZICHT, in een purper Kleed, waar op afgebeeld is een Roer van een Schip, een Hoofd van Janus, een Zeef, en verscheidene Oogen: zy heeft in de hand een Passer en Lineäal. POËZY, in een hemelsblaauw Kleed, met zilvere Starren versierd: zy heeft een Lauwerkrans op t hoofd. IRIS, op een Regenboog. EERSTE HEMELRAAD. TWEEDRACHT, in een zwart Kleed met Vuurvlammen, Vuurslaagen en Pooken voorzien: zy heeft een zwarte Toorts in de hand. NYD, in een roest-kleurd Kleed met Slangen; met een Pruik met Slangen op t hoofd, en een menschen Hart in de hand. BEDROG, in een blaauw Kleed met Muizevallen, en Vis- [fol. *7v] hoeken: hy heeft twee Aangezichten. Dog in schyn van GEDIENSTIGHEID, is hy in een rood Kleed, met een geketenden Leeuw en Tyger, en een Os gesierd. ONWEETENDHEID, in een zwart Kleed, met* twee Vleermuizen, en Distels geborduurd: zy heeft een Krans van Slaapbollen op het hoofd, en een Doek voor de oogen. LASTER, in een zwart Kleed met Vishoeken, Vuurvlammen, en gespleten Tongen, t onderste bevengekeerd: hy heeft een Roskam in de hand. Dog in schyn van OORDEEL, is hy in een wit Kleed, met een open Boek, een Viool, Waterpas, Muzykboek, en eenige Ooren gesierd.
LEERZAAMHEID, een Meisje, in t wit gekleed, met een Spiegel op de borst. EENVOUWDIGHEID, een Meisje, mede in witte kleeding, waar op een Veldhoen, en een Duif geschildert is. DE EEUW, een Man, in t donker groen; met een Slang, die zich in de staart byt, in de hand. DE FAAM, gekleed op de gewoone wyze.
URANIA, in t blaauw, met een Hulsel van Starren om t hoofd, en een Rol Papier in de hand. TERPSICHORÉ, in t wit, met een bosch Pluimen op t hoofd, en een Muzykboek in de hand. ERATO, in t rood, met een Fakkel in de eene, en een Muzykboek in de andere hand. EUTERPE, in t wit, met Bloemen: zy heeft een Fluit in de eene, en een Rol Papier in de andere hand. [fol. *8r] CLIO, in het wit, met een Trompet in de eene, en een Boek in de andere hand. POLHYMNIA, in t wit, met een Rol Papier in de hand. YVER, een Man, in een priesterlyk Kleed; met een Byëkorf op de borst, en een Fakkel in de hand. EER, een Man, in een lang purper Kleed, met een Palmkrans gekroond: hy heeft een Spies in de hand, en een Schild aan den arm, waarop het Beeld van de Deugd is geschilderd. OEFFENING, een Man, in een groen Kleed, waarop een Kloot in een Driehoek, een Zandlooper, eenige Pennen en Boeken gehecht zyn: hy heeft een Haan en een Boek in de hand, en een Vuurvlam op het hoofd. MAATIGHEID, een Vrouw, deftig gekleed, hebbende een Toom in de hand, en een Schild aan den arm, waarop twee Korfjes geschilderd zyn; rondom is het Byschrift,, Deugd is het Werktuig. DE LENTE, een jeugdig Man, en een jonge Vrouw, in t wit, met Bloemen. DE ZOMER, een Man en een Vrouw, in t rood, met Korenäiren, en een Sikkel in de hand. DE HERFST, een Man, en een Vrouw, in t blaauw, met Druiven en Wyngaardranken versierd, en een Drinkschaal en Druiventros in de handen. DE WINTER, een oud Man en Vrouw, in t zwart. DE MORGENSTOND, in t rood, met een Sluijer van veelerleije kleuren op t hoofd, op t welk een Star gezien word. Zy heeft een Fakkel in de hand. BYSTAND, een gewapend Man, in t gevolg van Toezicht. HET JAAR, een Man, met Vleugels op den rug; gekleed in een veelverwig Gewaad, waarop Bloemen, Korenäiren, Druiven, en Sneeuwvlokken. Hy heeft een Slang, die zich in de staart byt, in de rechter, en een Spyker in de linker hand. [fol. *8v]
BELANG, een Man in een wit Kleed, hebbende een Beurs op zyn borst, en een Hengelroede in de hand. GOEDE UITKOMST, een Man, in een prachtig blaauw Kleed: in de rechterhand heeft hy een Drinkschaal, en een Krans van Korenäiren op het hoofd. HET VUUR, een Man, in een rood Kleed; hebbende een Vuurvlam op het hoofd, en den Bliksem in de hand. DE AARDE, in een zwart Kleed, met Bloemen, Koorenäiren, en een Boom gesierd, met een Muurkroon op het hoofd. DE LUCHT, een Vrouw, in een wit Kleed, met Vogels. HET WATER, een Vrouw, in t wit gekleed, met Zeebaaren, en een Riem in de hand. VRIENDSCHAP, een Vrouw, in t wit, met twee in ééngeslagen handen op de borst; de Rok is beschilderd met een dorre Boom, om welke een Wyngaard gestrengeld is: op den zoom der zelve staat geborduurd,, In Dood en Leven. Zy heeft een Mirtenkrans op t hoofd. DE SCHILDERKUNST, een Vrouw, in een veelverwig Kleed: zy heeft een Pallet en Penseelen in de hand: het hoofdhair hangt met lange Tuiten nederwaarts. VIER UUREN VAN DEN DAG, door vier Kinderen verbeeld. TWEE WEESJONGENS. TWEE WEESMEISJES. EEN OUD MAN. EEN OUDE VROUW. |
Namen der Personaadjen |
Spreekende Personaadjen. |
Apollo | Jan Punt Junior |
Minerva | Adriana Maas |
Melpomene | Maria Duym |
Thalia | Maria de Vos |
Momus | Gerrit den Ridder, en J Jordaan |
Merkuur | Rieuwert Schmidt |
Schouburg | Isaac Duym |
Deugd | Adriana van Tongeren |
Toezigt | Elizab. Bleek |
Poëzy | Maria de Bruyn |
Iris | Hendrina van Til |
1e Hemelraad | Casper v. Eeden. |
Tweedragt | Maria le Doux en Elizab. Kroon |
Nyd | Riewert Schmid |
Bedrog | Aarnoud de Lange |
Onwetendheid | Barbara Bleek |
Laster | Gerard Brinkman |
Zwygende Personaadjen. |
Drie Hemelraden | Jan Wigman, Jacob Verkuylen, en Ary Appel |
Leerzaamheid | Catharina Focke |
Eenvoudigheid | Johanna Rubens |
de Eeuw | Paulus de Heney |
de Faam | Michiel van Heumen |
Zingende Personaadjen |
Caliope | Anna Bokan |
Urania | Catharina den Hey |
Terpsichore | Hillegonda Santstra |
Erato | Helena de Hey |
Euterpe | Johanna Jordaan |
Clio | Catharina Lebén |
Polyhymnia | Helena Uytermeer |
Yver | Maurits van Hattem |
Eer | Paulus Held |
Oefening | Jan Papillon |
Matigheid | Maria Junius |
de Lente | Jacobus Jordaan Harmanus ReurhofJohanna Jordaan/td> |
de Zomer | Jan van Wamel Catharina Lebén |
de Herfst | Paulus Held Helena de Hey |
de Winter | Maurits van Hattem Catharina de Hey |
Morgenstond | Anna Bokan |
Bystand | Jan van Wamel |
het Jaar | Jan Papillon |
Dansende Personaadjen |
Vermaak Goeden Uytkomst den Aarden | } } | Cornelis den Bruyn |
Belang het Vuur | } | Jan de Bruyn |
de Lugt Een oude Vrouw | } | Anna St Julien |
het Water den Vriendschap | } | Henriette Mari[n]a Smyht | |
De Schilderkonst | Maria Klynman | ||
Vier Uuren van den Dag | Jan Fokke Hendrik Fokke Jan Soetendaal en Lub: Wouthuysen | ||
Twee Weesjongens | Jan [en] Hendrik Fokke | ||
Twee Weesmeisjes | { | Jan Soetendaal Lubert Wouthuysen | |
Een Oud Man | Rieuwert Schmidt |
Regenten van den |
Mr Gerrit Hooft Danielsz President | |
Gerard Rogge | |
Philip vd Giessen | |
Mr Wigbolt Slicher | |
Abraham Pyll | |
Francois de Wit |
Vant Ouden Mannenhuys |
Mr Jan Casper Hartsinck | |
Jacob Voordaag | |
Jacob Oortman | |
Mr Jeremias van der Meer | |
Mitsgaders de Heeren | |
Laurens Nuyts en | |
Jan den Marre |
Castelein | |
Cornelis Bor | |
Toneelmeester | |
Jan Hendr Jordaan | |
Baletmeester | |
Jan den Bruyn Junior | |
Orkestmeester | |
Johannes Friesen |
HET |
NYD, tegen Tweedracht. |
TWEEDRACHT. |
BEDROG. |
LASTER. |
TWEEDRACHT. |
ONWEETENDHEID. |
BEDROG. |
Na eenig stilzwygen vervolgt Bedrog. |
LASTER. |
TWEEDRACHT, tegen Laster. |
Tegen Bedrog. |
BEDROG. |
LASTER. |
BEDROG, tegen Laster. |
TWEEDRACHT. |
Zy stampt met haar voet. |
Het Tooneel verandert, onder donder- en bliksemslagen, in een Boschaadje omtrent den berg Parnas. |
TWEEDRACHT. |
Hier hoort men t geluid van Speeltuig. |
BEDROG. |
Tegen Tweedracht. |
TWEEDRACHT. |
TWEEDE TOONEEL. |
LASTER. |
BEDROG. |
DERDE TOONEEL. |
MOMUS. |
LASTER. |
MOMUS. |
BEDROG. |
LASTER. |
MOMUS. |
BEDROG. |
MOMUS, lagchende. |
BEDROG. |
Hy wyst op Laster. |
MOMUS. |
LASTER. |
MOMUS. |
LASTER, en BEDROG. |
MOMUS. |
BEDROG. |
LASTER. |
MOMUS. |
LASTER. |
BEDROG. |
MOMUS. |
BEDROG. |
MOMUS. |
Hy verschuilt zich. |
VIERDE TOONEEL. |
MELPOMENÉ. |
Tegen Poëzy. |
POëZY. |
MELPOMENÉ. |
VYFDE TOONEEL. |
MOMUS. |
MELPOMENÉ. |
MOMUS. |
THALIA. |
MOMUS. |
Tegen Poëzy. |
POëZY. |
MOMUS. |
MELPOMENÉ. |
MOMUS. |
Tegen Poëzy. |
MELPOMENÉ. |
MOMUS. |
Tegen Poëzy en Schilderkunst. |
POëZY. |
Tegen Melpomené en Thalia. |
ZESDE TOONEEL. |
MOMUS, tegen Melpomené. |
Tegen Poëzy. |
Hy gaat lagchend weg. |
ZEVENDE TOONEEL. |
POëZY. |
Hier verandert het Tooneel, en verbeeld het Zonnehof, welks ingang door een Wolk gesloten is, waar uit de Morgenstond, t Jaar, en vier Uuren van den dag, op het Tooneel treden: ter zyde staan de vier Getyden des Jaars. |
ACHTSTE TOONEEL. |
POëZY, onder het veranderen van het Tooneel. |
MORGENSTOND, en t JAAR, treden voor op het Tooneel, en zingen dit Lied. |
CHOOR van de vier Getyden. |
Hier op volgt een Dans van Uuren. |
Tegen het einde van den Dans, ryst de Wolk naar boven, waar achter Apollo en de Hoofdstoffen gezien worden. |
NEGENDE TOONEEL. |
POëZY. |
APOLLO, uit het Zonnehof tredende. |
POëZY. |
APOLLO. |
TIENDE TOONEEL. |
APOLLO. |
IRIS. |
Zy ryst weder naar omhoog. |
APOLLO, tegen Poëzy. |
Tegen de Morgenstond. |
MORGENSTOND, en HET JAAR, zingen. |
Na den Zang, danssen de Hoofdstoffen een Ballet. |
Vervolg van den Zang. |
Onder het zingen van het laatste Vaers, verschynt Merkuur met den Hemelraad, op het Tooneel; welke zich ter wederzyden van Apollo plaatst; de Uuren en Morgenstond vertrekken, na het einde van den Zang. |
ELFDE TOONEEL. |
APOLLO. |
EERSTE RAAD. |
APOLLO, tegen Merkuur. |
Tegen den Raad. |
Het Tooneel verandert in een aangenaame plaats, aan wiens einde de berg Parnas, en de Zanggodinnen gezien worden. |
TWAALFDE TOONEEL. |
Onder het veranderen van het Tooneel, heffen Melpomené en Oeffening dit volgende Gezang op. |
MELPOMENÉ, en OEFFENING. |
CHOOR der andere GODINNEN. |
OEFFENING zingt. |
MELPOMENÉ zingt. |
ZANG van alle de GODINNEN en van OEFFENING, onder het geluid van Instrumenten. |
Na den Zang komen Thalia en Caliopé voor op het Tooneel, en danssen met Poëzy en Schilderkunst een Balet. |
Omtrent het einde van den Dans, vliegt Merkuur over Parnas. |
DERTIENDE TOONEEL. |
MERKUUR, na den Dans. |
APOLLO. |
Tegen Melpomené. |
Apollo zet zich neder op den Berg, gelyk ook de Raaden ter wederzyden van hem, op eenige struiken. |
MELPOMENÉ en OEFFENING, zingen. |
VEERTIENDE TOONEEL. |
APOLLO, na den Zang. Tegen Schouwburg. |
Tegen Deugd. |
DEUGD. |
APOLLO. |
DEUGD, op Laster wyzende. |
APOLLO. |
EERSTE RAAD. |
LASTER, in t kleed van Oordeel. |
SCHOUWBURG. |
LASTER. |
SCHOUWBURG. |
LASTER. |
SCHOUWBURG. |
DEUGD. |
SCHOUWBURG. |
De Raaden staan op, en treden naar Apollo. |
BEDROG, tegen Deugd. |
APOLLO, met de Raden van den berg komende, tegen Deugd. |
VYFTIENDE TOONEEL. |
TOEZICHT, tegen Momus. |
Zy vervolgt, op het zien van Schouwburg voor den Raad. |
Zy treed naar Laster en Bedrog. |
MOMUS, lagchende. |
TOEZICHT. |
Tegen Laster. |
Tegen Bedrog. |
Zy trekt hen de kleederen af. |
SCHOUWBURG, tegen Deugd. |
DEUGD. |
TOEZICHT. |
DEUGD, tegen Laster en Bedrog. |
APOLLO. |
Laster en Bedrog verzinken. |
APOLLO vervolgt tegen Momus. |
MOMUS, in t kleed van Bestraffing. |
APOLLO. |
MOMUS. |
APOLLO. |
MOMUS. |
APOLLO. |
ZESTIENDE TOONEEL. |
APOLLO, tegen Deugd. |
Tegen Schouwburg, op Deugd wyzende. |
Tegen Toezicht. |
SCHOUWBURG. |
ZEVENTIENDE TOONEEL. |
APOLLO. |
ZANG van OEFFENING, MELPOMENÉ, en CALLIOPÉ. |
Na den Zang, Verschynt GOEDE UITKOMST en VRIENDSCHAP, die met de POëZY een Ballet danssen. |
MINERVE, na den Dans. |
Tegen Schouwburg. |
Tegen Deugd. |
Tegen Deugd en Schouwburg. |
DEUGD. |
SCHOUWBURG. |
APOLLO. |
MINERVE, tegen den Hemelraad. |
De Raaden gaan in de Wolk. |
Terwyl de Wolk naar boven ryst; en APOLLO, tusschen SCHOUWBURG en DEUGD, zich aan den voet van den Berg nederzet, word door MELPOMENÉ, CALLIOPÉ, en OEFFENING, gezongen. |
Na den Zang, word door VIER WEESKINDEREN gedanst. Vervolg van den Zang. |
Na den Zang, word door een Oud Man en eene Oude Vrouw gedanst. |
Na den Dans, ryst de Wolk uit het gezicht. |
ZANG van MELPOMENÉ, OEFFENING, CALLIOPÉ, en EER. |
CHOOR van alle de ZANGGODINNEN, onder t geluid van Speel-instrumenten. |
Na den Zang, leid VRIENDSCHAP de WEESKINDEREN van de eene, BELANG de OUDE LIEDEN van de andere zyde, ten Dans. |
Na den Dans, komen Apollo, Deugd, en Schouwburg, van den Berg. |
APOLLO, tegen de Zanggodinnen die op den Berg zyn. |
De Zanggodinnen komen van den Berg, terwyl de EEUW, in een Wolk, op den top van den zelven nederdaalt. |
SCHOUWBURG, tegen Melpomené. |
MELPOMENÉ zingt. |
CHOOR van alle de Zanggodinnen en Reijen, onder t geluid van alle de Speel-instrumenten. |
Na het Choor. |
APOLLO, tegen Poëzy en Schilderkunst. |
Tegen Schouwburg. |
Apollo, Deugd, Schouwburg, vertrekken; terwyl door Vriendschap, Poëzy, Schilderkunst, Thalia, Belang en Vermaak een Balet gedanst word. |
Omtrent het einde van den Dans vliegt de Faam over Parnas, en verbreid het Eeuwfeest. |
EINDE. |
VREUGDE-ZANG. |
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
6. |
7. |
8. |
FINIS. |
M. LUTHER. |
MENNO SIMONS. |
J. CALVYN. |
Tekstkritiek: |