Een Vreemdeling, die zich de ghunst uwer bescherming allerminst waerdigh kent, durft zich hier in aller ootmoedt nederwerpen voor uwe voeten, om U. E. die af te smeeken. t Is een LOOGHENAAR, die in Spanjen [fol. *2v] ghebooren, en Vrankrijk doorreist hebbende, nu ook Nederlandt voorheeft te bezichtighen. Op zijn intreê te Parijs is hy zo feestelijk ontfangen en onthaalt gheweest, dat het in hem niet alleen gheen berouw van zijn Vaderlandt verlaaten, en een andere, als zijn moederlijke taal, gheleert te hebben, maar zelf stoutmoedigheidt ghebaart heeft, om in Hóllandt over te scheepen, alwaar hy, nóch Fransch spreekende, door zijn gheestigheidt allen braaven Gheesten zo behaaght heeft, dat hy daar door bekoort is gheworden, om zijn tong meê na onze taal te krommen. t Is nu by na zes jaar gheleeden, dat hy ze van my gheleert heeft; en met eenen (speurende, dat hem, in Vrankryk komende, gheen kleene bevallijkheidt byghezet was, door de verwisseling van zijn Spaansche zeden en naam, in Fransche, en door zijn verhuizing van Madrid tót Parijs,) op mijn anraaden zich met een Duitsche naam verzien, zijn woonplaats in den Haagh an t Hóf ghenomen, en na s Landts wijs zijn reden en zeden ghevórmt, om by den Inboorlingen welkomer te zijn. En zullende nu zijns Meesters haert verlaaten, heeft hy zich niet op straat durven vertrouwen, zonder onder de vleughelen van U. E. schuil te moogen ghaan, als [fol. *3r] die, der Fransche taal kundigh, zijn meening zal konnen vatten, zo hy nóch erghens koetert en kromtongt; en, van een doorzichtigh oordeel zijnde, welk, ghelijk het altijdt het ghoede zijn rechte waerdy toemeet, van t quaade, hoe t ook gheblanket is, nimmermeer misleidt wordt, zal konnen merken, waar hy van de Fransche aartigheidt en cierlijkheidt afwijkt, waar hy die ghetroffen heeft. En schoon hy zijn meeste ghlans ontleent van een ondeughdt, die de ghansche Werreldt haat, en hem alle gheluk onwaerdigh maakt, heeft hy efter ghewaant, dat het genoegh was zich te bepronken met den luister van uwen Naam, om by de Nederlanders in ghrootachting te raaken, en door den beughel te mooghen voor een doorluchtigh minnaar van de nieuwe snof. Wat my belangt, van hoe roekeloos een verwaandheidt in dit overdwaalsch bestaan schijnt verrukt te worden; t berouwt my efter niet, hem zulks inghestoken te hebben: vermits, indien uwe ghoedtghunstigheidt tót de Zangghódinnen, en den ghenen, die haar heilighdom vieren, hem eenighsins verlóf gheeft, om zo anzienlijk een schuilplaats te verkiezen, hy daar na toe zijn toevlucht niet neemen kan, zonder met eenen an U. E. de eerbiedighe anbiedingen van [fol. *3v] mijn dienstvaerdighe gheneeghentheidt t haarwaarts op te draaghen: en my alzo gheleeghenheidt verschaffen, om U. E. te danken voor die overdaadighe ghunst, die onze Tooneelzangghódinnen zo vaak gheschiedt door de eer van haar teghenwoordigheidt; en te kennen te gheeven de diepe voetstappen van erkentenis, en dienstwilligheidt, die U. E. weldaadighe ghoedertierenheidt, my voor eenighe jaaren in gheringe zaaken ghebleeken, in mijn dankbaar ghemoedt zo levendigh ingheëtst heeft, dat daar uit sint nooit de gheheughnis van an U. E. verplicht te zijn gheweeken is. Ik had U. E. tót teken mijner dankschuldigheidt iet deftighers, daar mijn Zangghódin nóch mede zwanger ghaat, toeghedacht; maar dat nóch niet voldraaghen zijnde, en my laatende voorstaan, dat dit stuk werks, daar twe zo uitsteekende gheesten, als Lope de Vega, en Korneille gheweest zijn, haar brein an te kóst gheleidt hadden, door mijne vertaaling zo mismaakt niet gheworden was, dat daar in niets overghebleven zoud zijn, waar door het eenighsins waerdigh was, om uwen Naam op t voorhoofdt te voeren, heb ik, t gheduldt van mijn verplicht ghemoedt ten eind gherekt zijnde, niet langer konnen opschorten, U. E. [fol. *4r] bekendt te maaken de blaakende drift van mijn dankbaar hart; verhoopende dat U. E. zich zal verwaerdighen met ooghluiking te anvaerden, t gheen ik óffer met een diepe eerbiedenis, en my te verghunnen, dat ik my noemen magh, |