Everard Meyster: Key-klucht van jock en ernst, op de steen-uyle-vlucht deser wereldt. In Dolen-bergh gedicht en verdicht. Utrecht, 1661. Uitgegeven door drs. G.C. van Uitert. Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden. Ceneton064640 Facsimile bij Ursicula) In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk. |
KEY-KLUCHTWat zeert, [Wapen: MESTR.] Dat leert.Stultorum infinitus est numerus. Salom. |
Der Speelders Namen. |
Michiel | Kancker-key. | Doctor. | |
Simon | Kiecker-key, | Doctors knecht. | |
Teeuws | Key-knaap, | Dienaer des Heer van Bergesteen. | |
Jurriaen | Key-kapper, | Steen-houwer. | |
Wouter | Kap-key, | Steen-houwers meester-knecht. | |
Gosen | Key-kruyn, | getroude Munnick. | |
Jor. Govert | Key-kam, | uyt-lander. | |
Jor. Gerrit | Key-kruyf, | in-lander. | |
Gijs | Kerck-key, | Leeraer. | |
Fijtjen | Key-kranck, | Vrouw van Gosen Key-kruyn. | |
Griet | Klap-key, | swarte Suster. | |
Kees | Ketter-key, | onbekeerden. | |
Piet | Key-kruyd, | toehoorder. |
STOMMEN. |
Krijd-key. Kroes-key. Kan-key. Koren-key. Kruyf-key. Kuyp-key. Kunst-key. Key-kop. Kroegh-key. |
Klop-key. Koeck-key. Kock-key. Kol-key. Koey-key. Klock-key. Kar-key. Kus-key. Kant key, &c. |
t Toneel is om de key, op s werelds narre-marckt, begint en eyndight met de Uyle-vlucht. |
Risum teneatis amici. Horat. |
Cort-bondelijck Begrijp deses |
DEr steenen Steen, dat is ons aller Menschen Key, wordt op dit wereldsche Tooneel door daerdsche Steen-houwers van binnen hol, met een Steen-uyle nest, vol boonen onderleyt, bevonden, die d heele wereld door verspreyt, het menschdom over al key-malligh broeyen: edoch door d Englenburgschen Doctors ziel-zalighe medicijnsche reên wel haest wederom genesen. Hebbende seer duydelijck klaer bewesen, hoe s Menschen wijste wijsheydt niet meerder, als de sotste sotheyd is by Godt. |
E. M. |
Aen Imand en Niemand. |
A Lsoo de Heer van Bergesteen heeft moeten hooren en lijden, dat ider een soo wel als qualijck van hem heeft willen schrijven en spreken, soo moet nu ider een by dees rechtmatelick weer lijden den maet sijns goede of qualijcke bejegeningh; versoeckende alleen, wie hier met andere naam-gifts woorden mocht op sijn zeer geraeckt zijn, dat hy swijge als een Muys. Siet niemand genoemt, niemandt gezeert. Wie anders doet, doet averex, sich vuylende daer hy niet vuyl en is. |
NOTA. Clement Marot, die wijse Franse sot, sprack tegens t Jofferschap, daer hy t mee had verpeutert, dat, wie de vuylste hoer was, hem deerste slagh sou geven, daer niemand aen en wou, maer elck om schaem-roodt wierd. Soo wil ick van de hier-geraeckte oock vertrouwen, en wenschen. Dat ick hier schrijf tot vrolijck tijd-verdrijf, tot stichtingh, en goê leer, can niemand qualijck nemen: Het leeren past een Meyster, wie dat niet leeren wil, die krijght een plack of teyster. |
Hier is genoegh gepepen, die lust tot dansen heeft. Aen dhier-geraeckte. |
DAt niemand denck, ick imand hier in t particulier geraeckt heb, of oyt sou willen raken; int minste niet: mijn eerste uytcomst van de Key-klucht leert selfs, dat een quade pen en sprekers tonge vunst is, behalven dat quaed-spreken noyt geen kunst is. Ick smijt in t generael een kluppel in t hondert, die t raeckt of niet, die sy heel niet verwondert. t Is voor haer grillen en pasquillen. Elk kent sich selven. Nu glijck op Maurits Willemsen, sprack wel eer den boer. Die my oyt loert, moet lijden ick hem wederom loer. Dat s voor u gelt. Maer vrienden wel verstaen, laet dit vry met de key heen gaen. |
ARNOLDUS vander MAST. |
Op de Key-kunst-lof van den wel-Ed: vernuftigen HEER van BERGESTEEN. |
C. van OVERSTIGE. |
Bondige weet-noodige Toe-stel deser |
t TOneel voor eerst is om de Key, op s Werelds Narre-merckt, dat is te weten over al, met alderhande doorvlochte groene-key-witte Festons behangen: daer op een groote grauwe toe-gemaeckte holle Steen staet; waer in der Menschen harde key-sinnigheden, door de ziel-zalige Doctors medicijnsche redenen, hervormt en versaft worden. Voorts worter een grove groote groene dicke Krans, met alderhande Pop-wereldsche ydelheden (als steentjen, beentjen, hoorentjens, pot, en kan, luyt, en fluyt, Etc.) den Steen der steenen Steen omhangen. Alle de Speelders spelen met Kleeren en Kappen, daer Keyen in plaets van knoopen, en bellen aen hangen. De Vrouwen hebben half groene en geele Kappen op; haer Rock en Nachthalsdoecken van gelijck. Den Doctor heeft een platte Muts, met groene mos bekleed, aent lijf een lange halve groene geele Rock, op de wijse der wijser lieden promotie; en om den hals een Tour of Neusdoeck, als der Jonckvrouwen bonte neusdoecken om haer halse zijn: moet geel en groen zijn als de Rock, rontsom verciert met glinsterende steentjens aen witte zijde snoertjens hangende. 2. De Key-knaep Kiecker-key met een groene of geele driekante Broeck, verciert met witte, roode, groene, grauwe, swarte, blauwe Keytjens: sijn Rock zy een ape rock, of daer ontrent; gelijck als een die dapery des werelts meest vertoont, daer hem een Krans van alderhande groente en keyen (sluyers-gewijs) dwars over heen moet slingeren; toegestelt, als der Tanden-treckers Tande-koort van alderhande Tanden, zijnde het uythanghbord haers kunst en Wetenschap. voorts op sijn hooft een dappren veelvoudigen driekanten bonet, waer op en in geschreven staet, Bloem-key, Hond-key, Haen-key, Vis-key, Jacht-key, Fluyt-key, Etc. by my niet al te noemen. Voor al niet te vergeten den wel-beminden Vogel Pallas (die hier de wijsheydt speelt) soo groot te maken, datmen daer in kan gaen, siende door sijn mond, die wat open moet staen, om daer door beter te kunnen spreken, ten dienste van daenschouwers: oock moet sijn hooft kunnen draeyen, om rontsom yder duydelijck aen te spreken, daer veel is aen gelegen, als zijnde het heel-al van t Spel, de Basse vant Musijck; die spreucks-gewijs, in de plaetse van de Choren, bevat, en handelt, al watter valt te handelen. Wilt niet vergeten op yeder Bedrijf een Keysche Vertoningh toe te stellen, soo als de Printen daer van uyt gaen; met een Key-balet, ten eynde van het Spel. Ick vinde mee niet ongeraden, een doeck met Keyen, als de Breuck-snijders breuck-banden, boven des Doctors deur te hangen. Wie yet noch eygentlijcker en beter tot dese Key-klucht kan bedencken, dien wil ick graegh een Key-kap schencken. |
Kort-bondige Inhoud des eersten Bedrijf. |
|
EERSTE BEDRYF. |
TWEEDE UYTKOMST, |
DERDE UYTKOMST, |
VIERDE UYTKOMST. |
VYFDE UYTKOMST. |
Steen-spraeck naer t Oost, om in den voet des Grooten Steens te hacken. |
Steen-spraeck ten Zuyden. |
Steen-spraeck ten Westen. |
Steen-spraeck Noordwaerts. |
Inhoud des tweeden Bedrijf. |
|
TWEEDE BEDRYF. |
TWEEDE UYTKOMST. |
DERDE UYTKOMST. |
VIERDE UYTKOMST, |
VYFDE UYTKOMST. |
Inhoud des derden Bedrijf. |
|
DERDE BEDRYF. |
TWEEDE UYTKOMST. |
DERDE UYTKOMST. |
VIERDE UYTKOMST. |
VIERDE UYTKOMST, |
VYFDE UYTKOMST. |
In-houd des vierden Bedrijf. |
|
VIERDE BEDRYF. |
TWEDE UYTKOMST, |
DERDE UYTKOMST. |
VIERDE UITKOMST, |
VYFDE UYTKOMST. |
Inhoud des vyfden Bedrijf.* |
|
VYFDE BEDRYF. |
TWEDE UYTKOMST. |
DERDE UYTKOMST. |
O! heylige Deucalion! Ter liefde van Pygmalion, (1455) En ghy, ô Pyrrha, de Godin, Helpt my mijn key-steen uyt; dees in. |
VIERDE UYTKOMST, |
*Die gesont uyt de steen komen, Zijn int wit gekleed met groene kransen om t hooft, behalven de Pasquile-makers. |
* | Aendoende sijnen doeck om t lijf ontknoopt behendigh onderwijl sijn broeck, en touwt hem af soo langh, met dhulp van Kiecker-key en dieer om staen, (hebbende elck haer doeck in dhand) tot dat hy inde key weer is, en daer ter tijd toe back, dat hem uyt t hooft sijn grillen en pasquillen sijn gestooft. |
UYT. |
Seght voort, Diet hoort. |
DOCTOR loquitur: |
IN COMEDIAM JOCO-SERIAM SEU Satyram Generalem Nobilissimi Domini DOMINI DE BERGESTEEN. |
J. a M. |
Aen den uyt-lesenden Leser van de KEY-KLUCHT, Gerijmt door den Geest-rijcken Heer Jor. E. MEYSTER. |
CHRISTIANI. |
Tekstkritiek: |