Niets is er by de Dichters meer bekend, dan het opöfferen van Ifigenia, maar zy zyn het alle niet eens, in de allerwichtigste byzonderheden van deeze offerhande: sommige, als Eschylus in Agamemnon, Sophocles in Electra, en na hem Lucretius, Horatius, en veele anderen, willen, dat men inderdaad het bloed van Ifigenia, Agamemnons dochter, zoude vergooten hebben, en dat zy in Aulis zoude gestorven zyn: Men leeze slechts Lucretius in t begin van zyn eerste boek.
Aulide quo pacto Triviai virginis aram
Iphianassai turparunt sanguine foede
Ductores Danaum. &c.
Dat is:
Hoe zeer afschuuwelyk de Grieksche Legerhoofden,
Bemorsten, te Aulis met Ifigenias bloed.
Dianaas Altaar.
En Eschylus doet Klytemnestra zeggen, dat haar man Agamemnon, die zo even den geest gaf, haare dochter Ifigenia, voor deezen door hem geslacht, in de helle zoude ontmoeten. Anderen hebben verzierd dat Diana, medelyden hebbende met deeze jonge Princesse, de zelve hadde opgenomen, en in Tauren gebragt zo als men haar stondt op te offeren, en dat de Godinne, eene Hinde, of een ander diergelyken offerdier, in haare plaatse hadde gesteld. Dit verdichtsel heeft Euripides gevolgd, en Ovidius heeft het onder de voorbeelden zyner Herscheppinge gevoegd.
Daar is over Ifigenia noch een derde gevoelen, niet minder oud als de twee andere. Veele Schryvers, en onder deeze Stesichorus, een der beruchtste en oudste Lierdichteren, hebben geschreeven dat het wel waar was, dat eene Prinsesse van dien naam was opgeöfferd ge- [p. 6] weest; maar dat deeze Ifigenia eene dochter was welke Helena by Theseus hadde. Helena heeft haar (zeggen de Schryvers,) niet durven voor haare dochter erkennen, omdat zy aan Menelaus niet openbaaren durfde, dat zy met Theseus in t heimelyk was getrouwd geweest. Pausanias brengt de getuigenissen by, en de namen van Dichters, die van dit gevoelen zyn geweest; en hy voegt er by dat dit door geheel Griekenland zo geloofd wierd.
Eindelyk Homerus, de Vader der Dichteren, verre van dat hy zoude willen staande houden, dat Ifigenia de dochter van Agamemnon in Aulis zoude opgeofferd hebben; of in Scytie gevoerd zyn geweest, doet, in t negende boek van zyne Ilias, dat is byna tien Jaaren na der Grieken aankomst voor Troye, Agamemnon aan Achilles zyne dochter Ifigenia ten huuweiyk aanbieden, die hy, zegt hy, te Mycenen thuis gelaaten had.
Ik breng alle deeze verscheidene gevoelens by, en vooral de aantekening van Pausanias, omdat ik aan deezen schryver de gelukkige vinding van de persoon van Erifile verschuldigd ben, zonder welke ik dit Treurspel nooit zoude hebben durven onderneemen: Wat schyn van reden was er dat ik het Tooneel zoude bezoedelen met eenen afgrysselyken moord, van een persoon zo deugdzaam en zo beminnelyk, als men Ifigenia behoorde voor te stellen? En met welke waarschynlykheid zoude ik myn Treurspel ontknopen door hulp van eene Godinne, of eenig kunstwerk, of eenig herscheppinge, die ten tyde van Euripides, wel eenig geloof konde vinden; maar die by ons al te ongerymd, en te ongelooffelyk zoude gevonden worden: Ik kan dan vryelyk zeggen, dat ik zeer gelukkig ben geweest in deeze andere Ifigenia by de oude schryvers te ontdekken, die ik zodaanig heb konnen verbeelden als het my goed dacht, en die in t ongeval stortende daar deeze minnydige minnaaresse haare medevryster in wilde stooten, eenigsins schynt de straf te verdienen, zonder evenwel geheel en al het me-
* Corinth Pag. 125.
[p. 7] delyden onwaardig te zyn. Dus is de ontknooping van het Spel gehaald uit den grond van het Spel zelve, en men behoeft het slechts te hebben zien vertoonen, om te begrypen wat vermaak ik den aanschouwer gegeeven heb, in aldus op het einde een deugdzaame Princesse te behoeden, aan wie Euripides het geheele Treurspel door, zich zo veel heeft laaten gelegen zyn, dat hy haar heeft willen verlossen door een ander middel dan een wonderwerk, t welk hy niet zoude hebben konnen dulden, om dat men het nooit zoude kunnen gelooven.
De togt van Achilles na Lesbos, t welk die Held inneemt, en van waar hy Erifilé, eer hy te Aulis komt vervoert, is ook niet zonder grond. Euphorion van Chalcis een zeer bekend Dichter by de ouden, en daar Virgilius * [Eclo. 10 Insti. I, 10.] en Quintilianus op een voortreffelyke wyze gewag van maaken, meldt van deeze reis na Lesbos. In een zyner Gedichten zegt hy, zoals Pausanias verhaalt, dat Achilles, eer hy zich by t Grieksche Leger voegde, dat Eiland hadde vermeesterd, en dat hy zelf daar eene Prinsesse had gevonden, die op hem was verliefd geworden.
Dit zyn de voornaamste zaaken waar in ik eenigsins van de schikking en het verdichtsel van Euripides ben afgeweeken. Ik heb my stiptelyker gebonden in zyne hartstochten te volgen. Ik beken hem verschuldigt te zyn een goed deel van die redeneeringen die in myn Treurspel het meeste zyn goedgekeurd geweest: en ik beken het zo veel te liever, omdat deeze goedkeuringen, my, in die achting, en eerbied welke ik steeds voor die werken, ons van de oudheid overgebleeven, hebbe gehad, doet volharden. Dus verre de Heer Racine aangaande dit Treurspel: wiens woorden wy hier hebben willen nederstellen, omdat wy niets beters tot aanbeveeling van dit treffelyk Toneelstuk wisten by te brengen. Wy hoopen dat de Leezer en toeziener niet minder genoegen hier in zullen vinden, dan de Fransoisen, die het in hunne moedertaal hebben zien vertoonen, |