Nil Volentibus Arduum: Voor- én Naspél, gemaakt om vertoond te worden by De malle wédding, Amsterdam, 1679. Uitgegeven door drs. G.C. van Uitert Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden. Ceneton039330 Ursicula In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk. |
VOOR- én NASPÉL,[Vignet: Nil Volentibus Arduum]Te AMSTERDAM, |
COPYE |
DE Staten van Holland ende Westvriesland doen te weten. Alsoo Ons vertoont is by eenige Liefhebbers van de Nederduytsche Tael en Poëzy, hoe dat sy al voor eenige Jaren, na het voorbeeld van de Italiaansche en Fransche Academien, tAmsterdam opgerecht hadden, een Konstgenootschap onder de Prent en Sinspreuke van NIL VOLENTIBUS ARDUUM, waar in dagelijks gearbeyt was en noch wiert, tot voortsettinge van onse Taal en Dichtkunst, gelijk ook al eenige werkjens, nu en dan daar van in t licht gekomen, en door den druk gemeen gemaakt waren; en dewyl van tyt tot tyt uytgegeven souden worden grootere werken, die by dat Konstgenootschap, sommige reets gemaakt, sommige noch onderhanden waren, waar toe het selve boven haar tyt en arbeyt, noch groote kosten tot den druk, en wat daar meer toebehoort, soude moeten doen, en vermits ook niet sonder groote reden gevreest wierd, dat al het gene van eenigh belangh zynde, by het selve Konstgenootschap uytgegeven soude worden, aanstonts door andere soude mogen werden naargedrukt, en sonder eenige opmerkingh, veel min naauwkeurigheydt der Spelling oft nettigheydt der Tale, aan al de wereldt gemeen gemaakt, waar door het goede Insigt tot opbouwingh der Nederduytsche Tale, ende voortsettinge van de welsprekentheydt in de selve verhindert, en de lust om daar in voort te gaan aan het voorseyde Konstgenootschap soude benomen worden; soo hadde sich het selve Konstgenootschap genootsaakt gevonden, om sich te keeren tot Ons, ootmoedelyk versoekende, dat het Ons gelieven mogte haar te begunstigen alle de werken, die uyt het selve Konstgenootschap in t licht gebraght souden worden, met Ons Octroy voor 20 jaren langh, en onder soodanige straffe tegen de geene, die de selve souden nadrukken, verkoopen, oft elders naargedrukt, in dese Onse Provintie voeren om te verkoopen, als het Ons soude gelieven goet te vinden. SOO IS t, dat Wy, de Sake en t Versoek voorsz. overgemerkt hebbende ende genegen wesende ter bede van de Supplianten, uyt Onse rechte wetenschap, Souveraine macht ende authoriteyt de selve Supplianten geconsenteert, geaccordeert, en geoctroyeert hebben, consenteren, accorderen, ende Octroyeren mits desen, dat sy gedurende den tyt van vyftien eerstkomende Jaren, de werken by het voornoemde Konstgenootschap onder den tytul van NIL VOLENTIBUS ARDUUM gemaakt werdende oft alrede zynde, binnen den voornoemden Onsen Lande alleen sullen mogen drukken, uytgeven ende verkoopen, verbiedende daarom allen ende eenen iegelyken, de selve werken na te drukken, ofte elders naargedrukt binnen Onsen Lande te brengen, uyt te geven ofte te verkoopen, op verbeurte van alle de naargedrukte, ingebraghte ofte verkofte Exemplaren, ende een boete van drie hondert guldens daarenboven te verbeuren, te appliceren een derde part voor den Officier die de calange doen sal, een derde part voor den Armen der plaetsen daar het casus voorvallen sal, ende het resterende derde part voor de Supplianten. Alles in dien verstande, dat Wy de Supplianten, met desen Onsen Octroye alleen willende gratificeren tot verhoedinge van hare schade door [fol. *2v] het nadrukken van de voorsz. Werken, daar door in geenigen deele verstaan, den Inhoude van dien te authoriseren ofte te advouëren, ende veel min het selve onder onse protectie ende bescherminge eenig meerder credit, aansien ofte reputatie te geven; Nemaar den Supplianten in cas daar in iets onbehoorlyks soude mogen influeren, alle het selve tot haren lasten sullen gehouden wesen te verantwoorden, tot dien eynde wel expresselyk begerende, dat by aldien sy desen Onsen Octroye voor de selve Werken sullen willen stellen, daar van geene geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie sullen mogen maken; Nemaar gehouden sullen wesen het selve Octroy in t geheel, en sonder eenige Omissie daar voor te drukken, op pene van het effect van dien te verliesen. Ende ten eynde de Supplianten desen onsen consente en Octroye mogen genieten naar behooren, lasten wy alle ende eenen iegelyken, dat sy de Supplianten van den inhout van desen doen laten ende gedoogen, rustelyk, vredelyk ende volkomentlyk genieten ende gebruyken, cesserende alle beleg ende wederleggen ter contrarie. Gedaan in den Hage onder Onsen grooten Zegele hier aan doen hangen, den XV Maart, in t Jaar onses Heeren en Zaligmakers duysent ses hondert seven en seventigh. |
Het KONSTGENOOTSCHAP heeft het Récht van de bovenstaande PRIVILEGIE, aangaande Het VOOR- én NASPEL tót de MALLE WÉDDING óf GIERIGE GEERAARD, vergunt aan ALBERT MAGNUS, Boekverkooper tót Amsterdam. |
AAN DEN LEEZER. |
DIt Voor- én Naspél is niet ondernomen zonder kénnis, nóch toestaan van de Régénten der Schouwburg, op de zélfde wyze, als voor een jaar het Voorspél, uitgegeeven op de naam van J. P. opgestéld was; én dat om te dienen tot verwélkoming, én bedanking van de Ed Grootachtb. Heeren, de Heeren Burgemeesters, én Régeerders, benévens de vórdere Ed. Achtbaar-Heeren van de Régeering der Stadt Amsterdam, voor én achter de Malle Wédding, óf Gierige Geeraard, wanneer het voor haare Ed. Grootachtbaarheeden zoude vertoond worden; dóch zonder dat de genoemde Régénten wisten, hoe de stóf, stélling, én styl zoude weezen. Sédert, hén voorgeleezen zynde, is het zélve niet goed gekeurd, om op het Tooneel gebragt te worden. Maar, alzo eenige Heeren, waar voor ons Konstgenootschap groote achting heeft, van gevoelen zyn, dat het niet zonder vermaak zoude geleezen worden, hébben wy geraaden gevonden het zélve in het licht te geeven, én tégens onze gewoonte eene beknópte Inhoud daar by te voegen, mét eene verklaaring van de verbloemde zin, opdat niemand de zélve misduide. |
AAN DEN LEEZER. |
De Góden, op Parnassus komende, gebieden de Zang-gódinnen hen een aangenaam tydverdryf te verschaffen. De Nyd, dit verneemende, doet haare kinders, die zy by Momus heeft, uit de afgrond opkomen, om dat vermaak deelachtig te zyn én méde hun oordeel daarin te geeven, de wélke alle de zéven nieuwe Spelen van het voorléden jaar verachten, zo dat men vast stélt het eenige nieuwe Spél van dit begonnen jaar te vertoonen, het wélk wél uitvallende, de Nyd mét haare Kinders zeer te onvréden maakt, die échter geen andere troost krygt, als dat zy Momus zélf, in plaats van hunne kinders, wélker schouderen die laast te zwaar was, moest gezonden hébben, dies zy wéder na de afgrond daalen. De verbloemde zin is. De H. H. Burgermeesters gebieden de Régénten der Schouwburg hén eenig aangenaam tydverdryf te verschaffen. Dit doet de Nydige, wien het leed is, dat sédert de hervórming zo veel eer ingelégd, én zo veel géld aan den armen opgebragt is, toevlucht neemen tot het gewoone kwaadspreeken der neuswyzen, die alle de nieuwe Spélen van het voorléden [fol. *4r] jaar geheel verwerpen: waarop Gierige Geeraard beslooten wordende te speelen, en mét groot genoegen gezien zynde, oorzaak geeft tot misnoegen aan de nydigen, én kwaadspreekers, die, by gebrék van kénnis én verstand, mét geenige schynrédenen iets te berispen vindende, zich niet openbaaren durven, zonder dat hier in op iemand in het bezonder de minste gedachten speelen, éven zo weinig als iemand in het gemelde Voorspél van het verléden jaar mét de persoon van Momus gemérkt is. Wy willen échter wél toestaan, Leezer, indien gy nydig zyt op de lóf, die de Schouwburg ingelégd heeft, óf dat gy u wérk maakt van alle Spélen te verachten, zonder behoorlyk eenige misslagen van gewigt aan te wyzen, (want niets op de waereld is volmaakt) dat gy u alzo wél kunt toepassen de pérsoonen vande Nyd, én Momus kinders, als die van Gierige Geeraard, indien gy met die ondeugd besmét zyt: want alsdan ______ Mutato nomine de te Fabula narratur ___ Wordt uw naam alleen geheeld, En het Spél op u gespeeld. |
VERTOONERS. |
JUPITÉR. |
MÉRKUUR. |
APÓLLO. |
MÉLPOMENÉ. |
THALIA. |
DE NYD. |
MOMULUS, MOMULINUS, MOMULINÉLLUS, MOMUSCULUS, | } } | 4 Kinders van Momus, én de Nyd. |
De andere zéven MUZEN. |
1 2 3 | } } | ONDERAARDSCHE SPOOKEN. |
Verscheidene HÉMELGÓDEN, Verscheidene kinders van MOMUS, | } | zwygende. |
Het Tooneel is de Bérg Parnassus. |
VOORSPÉL. |
Hét Tooneel verbeeldt een bosch, óf landschap, in wélkers verschiet de bérg Parnassus staat, waar op de négen Muzen zitten, op allerley wind- én snaartuig speelende: boven de zélve daalt straks daar aan een Hémel, die zich achter de bérg mét het onderst deel verschuilt. |
DE NÉGEN MUZEN. MÉLPOMENÉ. zingt, Terwyl de andere Muzen haare Zang ondersteunen, Op de Wyze: k Weet niet, waar ik me bérgen zal. |
THALIA zingt Op de wyze: ô Doelwit van myn min. |
TWÉDE TOONEEL. |
JUPITÉR. |
DE NÉGEN MUZEN. |
DÉRDE TOONEEL. |
MÉRKUUR. |
VIERDE TOONEEL. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MÉLPOMENÉ. |
MÉRKUUR. |
VYFDE TOONEEL. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
Hier ryst uit der aarde op eene heuvel, die allengskens zich vertoont, gelyk de mond van eene afgrond, vol vlam én damp, waar uit de vier kinderen van MOMUS van dry onderaardsche geesten op een wagen naar om hoog getrókken worden. |
ZÉSDE TOONEEL. |
1 SPOOK. |
2 SPOOK. |
3 SPOOK. |
1 SPOOK. |
DE VIER KINDERS. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MOMULUS. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
ZÉVENDE TOONEEL. |
MÉRKUUR. |
MÉLPOMENÉ. |
MOMULUS. |
DE 4 KINDEREN. |
MOMULINUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULUS. |
MÉLPOMENÉ. |
MOMULINUS. |
THALIA. |
MOMULINÉLLUS. |
THALIA. |
MOMUSCULUS. |
THALIA. |
MOMULINUS. |
MÉLPOMENÉ. |
MOMULINUS. |
MOMULINÉLLUS. |
THALIA. |
MOMULINÉLLUS. |
MOMUSCULUS. |
THALIA. |
MOMUSCULUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULINUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULINÉLLUS. |
MÉRKUUR. |
MÉLPOMENÉ. |
MOMULUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULINUS. |
MÉLPOMENÉ. |
MOMULUS. |
ACHTSTE, én laatste TOONEEL. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MOMULUS. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MOMULINUS. |
THALIA. |
MOMULINUS. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MOMULUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULUS. |
THALIA. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MOMULUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULINUS. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MÉRKUUR. |
THALIA. |
MÉRKUUR. |
Einde van het Voorspél. |
NASPÉL. |
MÉRKUUR. |
MOMULUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULINÉLLUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULINUS. |
TWÉDE TOONEEL. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MOMULUS. |
DE NYD. |
MOMULUS. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
MOMULINUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULINUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULUS. |
MÉRKUUR. |
MOMULUS. |
Hier komen 4, óf 6 GÉKKEN uitspringen, die mét de PANTALONNADE, óf KÓRTE-LANGE-MAN, de wélke van onder uit het Tooneel opkomt, danssen. |
DÉRDE TOONEEL. |
Hier wordt gedanst, na het wélk Apollo in ééne Wólk komt daalen. |
MÉRKUUR. |
DE NYD. |
Terwyl APÓLLO daalt, vliegt MÉRKUUR na de Hémel, én de NYD mét haare kinders verzinken in de aarde. |
VIERDE TOONEEL. |
Einde van het Naspél. |
Tekstkritiek: |