Hier vertoont sig als in een levendige schildery t staatkrakeel over de opperheerschappy voorgevallen in Saturnus lant, van outs Latium, nu Italien gesegt: daar Eneas, Vader van sijn Volk, en Vaderlant den hooghmoedige Turnus uyt sijn gesagh en Erflanden stoot, en in t huwlijcks versoek aan de Konings Dochter Lavinia bewimpelt sijn kroonrecht. Die dappere Vorst; een Voorbeelt aller dapperheden na dat hy in de tienjarige oorlogh voor Trojen, en dien volgende rampen en swarigheden goet noch [fol. *3v] bloet op zee of lant gespaart hadde voor sijn volk: maar heeft haar gelukkig uyt Junoôs listige raatslagen gedaan aan de Hemelraat, en de Wintgod Eolus gevoert op de Oever van Kartago. Waar van daen hy vertrekt op Moeder Venus aanraden in Latium, voor de Hooftstadt Laurentum om sijn laatste meesterstuk aan Turnus, die na de Oppermacht, en de Latijnsche kroon staat, eerst met een bedekten aanslagh; daar na met de wapens in t open velt te betonen. Hier draven onder veel verscheiden hartstochten en raatsplegingen, twee van de voornaamsten, Staatzucht en s Lantsyver. De beooghde Bruilof van Turnus verandert in een bloetbanket, sijn glinsterende Kroone in verwelkte popelierbladen, sijn Bruits ledekant in een graf vol rampsaligheden; daar Moeder, de Koningsvrou Amate, sijn suster de [fol. *4r] nimfe Iüturna, en t Stamhuis van Turnus ontbloot in eerampten om treuren. Wy voeren den Vorst ten troone; wiens heldendaden van den Fenix-dichter Ioost van den Vondel onlangs soo loffelijk wierden opgesongen in sijn Verduitste Maro, dat geen wolke de selvige oit sal in klaarheit verduisteren. Wy nemen vrymoedigheit onse Eneas den Vader van t Vaderlant M.H. op te dragen, die in Themis wetboek geleert hebt de driften in te binden door de reden, en niet door een onrijp vooroordeel sonder kennis sigh te laten afleiden van de ware lof der helden. Hier sietge Latium beleegert, en verwonnen van Eneas, en namaals onder sijn bescherminge door hem en sijn nazaat Askaan opgeklommen als een Arend in de hoogsten toppen van gesag. Soo dat Plinius Latium noemde (lib. 3. Natur. hist. Cap. XX) Een [fol. *4v] lantschap den Goden geheiligt, het aldergelukkigste ende beste van t gantsche Europa, een Voedtster van alle anderen landen, een Heerscherinne aller dingen, een Vorstinne aller volken, een Koninginne der werelt. En ten waren den lantverdreven Helt en Vorst Eneas den wapen niet hadde by der hant gevat, en de hooftstadt Laurentum beleegert, men hadde in Latium (toenmaals een slechte plaats betimmert met boerenhuisen en dorpen) niet gesticht gesien die machtige stadt Romen: wiens lant en zeegesagh verstrekte een schrik voor de Asiatische Koningen, en een werelt-stadt voor t gansche aartrijk, waar van Eneas en sijn Soon Askaan de eerste stichters genaamt werden in t eerste boek van Maro; daar hy aldus singt.
Regnumque à sede Lavini
Transferet, & longam multâ vi muniet Albam.
[fol.*5r]
Hic jam ter centum totos regnabitur annos
Gente sub Hectoreâ: donec regina sacerdos
Marte gravis geminam partu dabit Ilia prolem.
Inde lupae fulvo nutricis tegmine laetus
Romulus excipiet gentem, et Mavortia condet
Moenia, Romanosque suo de nomine dicet.
Ontfang dan dese Eneas, of Vader des Vaderlants met soodanige genegentheit, als de selve werd opdragen door |