KONINGH[Vignet: plant met wortels]Gedruct tot Leyden, |
Op-draght aan |
WY doen voor uw Edt.verschijnen Konradijn, op nieu ten Grave, en voor een poos ten verghetenheyd uytgetroken indien dese Letteren soo maghtigh sijn, datse voor een poos de oogen der aen-schouweren, tot sigh trecken; heeft uw Edt. de tijd en lust, en wy de eer en t vernougen datse se leest, sy saller (verre sy alle twijffel) wanstaltigheden en uytsporigheden in speuren: Is t vremt dat de selve in een Jongeling, seker, jong van jaren, oud van afkomst, en als op den oppersten trap, ja troon, van eeren, en alle aanlocklijkheden gesteld, nu door waanheyligheyd afgestoten, door minder-staatsche staat-sughtigheyd op het Schavot geleyd, door ontalbre Omstanders selff, beklaaght en niet vorder als metter harten geholpen, genootsaackt beklede oogen, en eenen naakten Neck, des Scherrep-reghters scherpen Byl toe-tereycken, plaats hebben kunnen grijpen? ô neen; waar t anders, hy waar (gelijck hy trouwens evenwel is) Rara avis in terris, nigroque simillima Cygno; Een Vogel, seldsaem op der Aard; En als een witte Kray vermaardt. Is het in hem niet vremd, t waar vremd en teghen mijne, en des saacks eyghenschap, dat het hier anders wesen sou als vol wanstaltigheden en uytspoorigheden, Ghy sult my, misschien, te ghemoet voeren, waarom een soo weeck-oorighe stoff aengetarnt? waarom niet liever, nogh wat eeuwen wyder terugge ghetreden? daar t oude Roomsche Hoff, ver buyten reyck van op-spraack (immers by t meerendeel der Menschen) aan-merckelijcke, en hoogh-dravende treur-stoff uytleveren kan, en uyt-levert? hier op sal mijn Rijm-sught, U dus antwoorden: [fol. A2v] Al langh genough het oude Hof door-vvroet, Van d eerste der gebiederen van Roomen, Al vvaar sigh keur van treurstoff open doet; Off dat m op nieu versierde voort doe komen (5) Bestuuvvt met moord, en schrick en yslijkheen, Om een Tooneel in naarheyd te stofferen: Sta stil; en souck soo veer niet; neen, ò neen; Dat oude Hoff steeckt nu in andre kleeren; Ent leeft als nogh; ent leeft op douden treyn, (10) En t leeft van gift, al vvilt sigh selfs vernissen, Door Heyligheyd, t heeft hier met niets gemeyn: Hier is dan stoff (vvie sou op andre gissen?) Voor die het lust t ontdecken sulck een pot, Op datse geen, door schoonen schijn bekoore; (15) Hier toe dan, word mijn geest en veder vlot: En doen sy t geen haar lust hen heet orbooren, Soo seggen vvy, niet, t geen de lust ons heet, Maar t geen sy doen: soo leven vrije tongen. In vrije steen; door aansien, nogh door vvreedt (20) Gevveld, off onbescheydenheyd gedvvongen. Dus is mijn stoff, Siciliaensche stoff; Niet hoe Kataan een Martelburgh verstreckte, Nogh hoc de tijd, na langh verloop soo groff De Martel-asch ten grave uytsteurd, en vveckte: (25) Niet hoe de schrick Kaligula (die trots* Sijn koopre Beeld gelijck een Gods-beeld sette) Ontsette, toen de maght des Groten Gods Een teken gaf door Etnaas vuur en hette: Niet hoe Marcel voor Syrakuse lagh, (30) Daar Archimeed de Stadt met konst verdadight; Niet hoc Marcel de vlam met tranen lagh, Daar Archimeed vergeefs, hy begenadight: Wy soucken niet, vvaar van t drij-houckigh Land [fol. A3r] Trinakrië off Triquetra sy geheten: (35) Wy toonen niet, in vvelcken vvaalbren stand Dat Dionijs en Dion heeft geseten: Nogh hoe, nogh vvaerom Gelas op haar geld Een Osse met een Mensche kop dee munten: Nogh hoe Peril sijn Moord-os heeft gesteld. (40) En hier herleeft niet, een der oude trunten En Fabelen, vvaar van dit Eyland grielt; Geen Polyfeem souckt d Itakois te vangen; Geen reuse-saadt leyd door den Bergh vernieldt; Triptolemus rijd op geen Kar met Slangen; (45) Geen Arethuis vervvaalter in een vliedt; Geen Ceres, souckt haar Doghter, aller vvegen, Diet guytge met egdisse spreocklen giet: Versierde stof staat kiesche smakers tegen. Maar Konradijn, d on saalghe Jongelingh, (50) Eens Keysers Soon, een vrijen Vorst gebooren, Soo schalck gedoemdt, moet bucken voor de Klingh, En kaut de vrught soo bitter hem beschoren: Dus vvord dien Held een star die ondergaat, VVijl Paus en Graeff te samen aangespannen, (55) De Vrindschap van Herodes en Pilaat Verevenaart, ten ondergangh der Mannen, Die vvettigh, die de vvet yvel meenend sijn: O schalck besteck vermomt met loosen schijn! Merck eens: off de gheheele VVereld sigh niet billick en ontsette over de mis-handelingh, aen den jongen Vorst gepleeght, of, soose toen te verstockt vvas, of syt nu niet doet: de Heydensche Helden-dichters, voeren de Priesters, en Bevvint-hebbers der Heylighdommen, in, als besadighde en trouwe Raden, dogh die off, versmaat als Achoreus, off wel, van giftige Slanghen ten been toe afghe- [fol. A3v] knaaght wierden, als Laòkoòn; het een, en t ander, scheen desen Roomsche fijne Priester Klemens de Vierde, voor te willen koomen, toen hy soo den Fotinus speelde, toen sijne Barmhertigheyd wijd te soucken was; hy een ghenaamde van geestelijcke, en een eyghe Vader van Kinderen uyt sijn Lendenen gesproten, scheen weynigh van de gesteltenis eens Vaderlijcken gemoeds, te weten, of immers niet te willen, datse aan sijn Kinderen bewesen werde, als sulx met sijn voorgangh betonende: De opgevvorpe Koningh van Siciliën, had haast dien stock-regel vast, Sceptrorum vis tota perit, si pendere Iusta Incipit. Des Schepters maght vervalt, indien se stip vvil-vvegen Wat onreght sy, vvat geen; en niet als t laatste plegen. Na sulck: een Regel Ausus..... leto damnare; Vervvees Hy dees. Dogh na verloop van jaaren, kruyssen, en eeuvven, vint de onnooselheyd haar voorspraek, en, vvat my belangt, vindse se hier niet sy vind de vvil en poogingh; op t vertrouvven datse-se levendigh by uvv Edt. vinden sal, vvordse haar opgedragen, |
(Edele Iuffrou) |
Van |
haare geringen Dienaer |
JOACHIM OVDAAN. |
IN-HOUD. |
DE Gordijnen gaan op, met Konradijn Koningh van Sicilië, Apulië, Napels, Ierusalem, etc. en Frederijck, Hartoogh van Oostenrijck, de laatste oiren der Stammen van Sueven en Oostenrijck, die na een jarighe Gevanckenis ten Svvaarde vervvesen vvorden, van Karel, Grave van Anjou en Provencen, na langh over-vveghen, daer toe bevvoghen en over-vvogen door dese antvvord, Konradijns leven, Karels dood; Konradijns dood, Karels leven; des Paus Klemens de Vierde, die door een bul de jonghe Koningh van sijn Errefrijcken berooft, en de Graaf daer mee begiftight hadde; vvaer uyt, eerst de Veldslagh tusschen Konradijn en Karel, voorts Konradijns en Frederijcks Ghevanckenisse, en eyndelijck dood gevolght is: onaangesien vvat Robert Grave van Vlaanderen, Karels Schoonsoon, arbeyde en aanhiel om de Princen te lijft te houden, dogh te vergeefs: vvaar over hy, na dat de vervvesenen, elck omtrent aghtien jaaren oud, op t oopenbaar Schavot, op de Marckt te Napels, Onthoofd vvaaren, uyt een hevighe oploopentheyd, en onmatighe toorn, de Sekretaris, die t Vonnis geschreven en uytgesproken hadde, doorstoot, na datter een besteld vvas, die de Beul op verscher daad de kop af-smeet: Konradijns Moeder hier af niet vveetende, komt ondervvijl te Napels, met veel Gouds, in meeningh om den Gevanghe te lossen, dogh vind in stee van den levenden den dooden; die, op haar beede verkrijgende en beklagende, met belofte van daar voor een heerlijcke Kerck re sullen bouvven, soo vallen de Gordijnen neer. |
Het Tooneel is te Napels: het Truerspel begint in de na-naght, en eyndight in den volgenden avond:* |
De Persoonaedjen sijn, |
Konradijn, Koningh van Sicilië, etc. Frederijck, Hartoogh van Oostenrijck, Robert, Grave van Vlaanderen, s Graven-dienaar. | ||
Bende van | { { | Guelfen. Gibelijnen. Geen-sijdighen. |
Karel, Grave van Anjou, etc. Hals-reghters. Robert Bariënser, Sekretaris. Boode. Margariet, Konradijns Moeder. | ||
Svvijgende | { { | Stock-vvaghter. Lijf-vvaghten. Staat-jofferen. |
KONRADYN |
Konradijn. Frederijck. |
Konradijn, Robert, Frederijck. |
Bende van Guelfen. TOE-SANGH. |
Bende van Gibelijnen. TEGEN-SANGH. |
Bende van Geen-sijdighe. SLUYT-SANGH. |
Karel. Robert. |
Hals-reghters. Karel. Robert, Secretaris. |