DE |
DE[Vignet: Yver. De byën storten neer met eêlste dat zy leezen, om douden stok te voên, en douderlooze weezen]Te AMSTELDAM, by |
TOEWYING |
PIETER PYPERS. |
De heer ABRAHAM MOUBACH, in zyne beschryving der uitwendige Godsdienstpligten der afgodische volkeren, geeft ons het volgende verslag van hunne plechtigheden in lykstatiën. ,,Een van de aêlöudste wetten der Indiäansche heidenen, zegt hy, is deeze, die vereischt, dat de vrouw zich, met het lyk van haaren man, laat verbranden. Zy, die het leven kozen voor dusdaanig eene vrywillige offerhande, wierden eertyds voor de allerinfaamsten geächt, maar nu is dit gebruik krachteloos geworden. De Mahometaanen verbieden het in de landen onder hun gebied; de christenen hebben er den heidenen de schande en onmenschlykheid van ontdekt, en zulks door kracht van redeneeringen. Te Bisnagar nemen de weduwen twee, drie, of vier maanden tyds in beraad, om zich tot dit rampzalig bedryf te bereiden. Wanneer de dag tot de plechtigheid verschenen is, klimmen zy s morgens vroeg op een olifant, of laaten zich, in een palaquyn of draagbaar, naar het graf draagen, waarin zy zich op de assche haarer mannen, die haar verwachten, moeten laaten verbranden. Zy begeeven zich derwaarts als in [fol. π6r] triomf, versierd met al de pracht van eene bruid, met bloemkranssen, ontvlochten hairen over de schouwderen, opgetooid met juweelen, houdende in de linkerhand een spiegel, en in de rechter een pyl. In deeze gestalte uitgedoscht passeeren zy door de stad, zingende, en maakende den volke opentlyk bekend, die staan blyven om haar te zien, of die haar naar de houtmyt volgen, dat zy zich by haare waarde mannen zullen leggen, en met hen slaapen. Deeze vrouwen van Bisnagar worden van haare ouders en vrienden verzeld, ter plaatze alwaar de plechtigheid eindigen moet, en alwaar zy voor haar een maaltyd bereid vinden. Na wel gegeeten en gedronken te hebben, alsöf zy nog lang wenschten te leeven, danssen en zingen zy met het gezelschap dat zich aldaar laat vinden. Vervolgends belasten zy, met gerusten gemoede, dat men de houtmyt in een vierkanten kuil voor haar gereed maake, naby eene hoogte van vyf tot zes voeten verheven. Van deeze hoogte is het dat zy in den kuil springen: maar, voor dat zy tot dit laatste bedryf komen, neemen zy, zodra het vuur begint te branden, den naasten bloedverwant van den overlede- [fol. π6v] nen by de hand, en gaan naar den rivier om zich te wasschen, wordende van alle haare versierselen ontbloot, die zy deezen van t namaagschap ter hand stellen, waarna zy zich in t water dompelen, uitspreekende eenige woorden, die te kennen geeven, dat zy zich dus van alle misdaaden reinigen. Uit het water gekomen, winden zy zich in een stuk lywaat, en deezen zelfden bloedvriend, die haar naar den rivier geleid heeft, by de hand neemende, gaan zy de hoogte op waaräf zy zich in t vuur werpen. Voor dat dit geschied, stort haar eene andere vrouw een pot vol olie over t lighaam, en, terwyl dat zy eenige redenen tot de vergadering uitten, sloot deeze zelfde vrouw haar in den brandenden kuil. Somtyds neemen de Braminnen (*) [Dit zyn afgodische Priesters.] dit bedryf zelf waar, maar dikmaals hebben zy moeds genoeg, om zich, zonder eenige hulp van iemant, in dien kuil neder te werpen. Voor dezulken die zich van haaren moed wantrouwen, is t dat men op t uitterste van de hoogte eene mat spant, die haar voor t afschrikken van de vlam dekt. De plechtigheid eindigt met het triomfzingen, en met de rouwklagten ter eere van den overledenen. Wanneer een man van aanzien [fol. π7r] sterft, verbrand men op deeze wyze, nevens hem, zyne wettige vrouw en alle zyne bywyven. De heer TAVERNIER voegt hier by, dat eene weduwe, die verkiest na de dood van haaren man te leeven, moet lyden dat men haar het hoofdhair afsnyde, en haar van alle haare versierselen beroove. ,,Zy blyft, zegt hy, al den overigen tyd haars levens in huis, zonder eenig gezag of aanzien, en word er erger dan eene slavin gehandeld, daar zy te vooren als meestresse leefde. Deeze rampzalige gesteldheid is het, die haar het leven haaten doet, en die haar liever naar de houtmyt doet gaan, om levendig verbrand te worden met haar overleden man, dan het overige haars levens, in versmaadheid en eerloosheid, voor de gantsche waereld, door te brengen. Dat deeze barbaarsche gewoonte nog in zwang is op de Malabaarsche kust, is my verzekerd door een geloofwaardig man, die my betuigd heeft, zulk eene onmenschelyke plechtigheid in persoon bygewoond te hebben, er by voegende, dat men, geduurende de ontmenschte wreedheid deezer Godsdienstöeffening, door sterk geluid verwekkende instrumenten, het gekerm en geschrei der, in het vuur verteerd wordende, weduwe, tracht te verdooven. [fol. π7v] Het heeft den heere LE MIERE behaagd, een treurspel van zulk een barbaarschen Godsdienstpligt te vervaardigen, door ons, in Lanassa, een beklagenswaardig offer dier onmenschelyke wreedheid voor te stellen. Naauwelyks zag ik dat tooneelstuk te Brussel vertoonen, of het vuur haarer houtmyt ontvonkte mynen dichtlust, om het ook op den Amsterdamschen Schouwburg te ontsteeken, en myne landgenooten deelachtig te maaken van die verrukkingen, die my, geduurende de vertooning deezes treurspels, opgetogen hielden. Ik ben, volgends myne gewoonte, niet schroomvallig geweest, in my aan de letter van mynen voorganger slaafsch te binden: zelfs heb ik het durven waagen, in het tweede bedryf, bladz: 21, 22, en 31. eenige vaerzen, die niet in het oorsprongklyke gevonden worden, er by te voegen; ja, het heeft my, na het afdrukken van dit tooneelstuk, gejammerd, na deeze regels: Alwaar een akkerman, begaan met deerenis, My vond; en herwaarts bragt, door eene wildernis. niet te hebben laaten volgen: Deeze openbaarde my, by t klimmen van myn jaaren, Het onheil, dat my, nog een kind, was wedervaaren: Hy heeft my onderrecht wie my het leven gaf, En wie den Gangesvloed deed strekken tot myn graf. [fol. π8r] Aldus zoude de vraag: hoe wist de jonge Bramin, het geen hem, nog een zuigeling zynde, wedervoer? dunkt my, opgelost geweest zyn. In t kort: ik heb veranderd, bygevoegd en achtergelaaten het geen my goeddacht, en waarvoor ik, in de vierschaar der kunst, verantwoordelyk blyf. Dit stuk overtuige myne medekunstminnaaren, dat ik, hoe zeer ik een yverig voorstander der zangspellen op ons nationaal tooneel ben, gelyk ik, in myne voorrede voor DE GRAAF VAN COMMINGE, reeds gezegd hebbe, echter wel verre van wars te zyn van het weezentlyke en waare SCHOONE, in tegendeel, het treurspel verre acht boven het klatergoud der zangspellen, die meest geschikt zyn, om, door derzelver vertooning, der menigte te behaagen; het werke meede tot het voordeel en den bloei van onzen Nederlandschen kunsttempel; het bevordere taal- en -dichtliefde op ons nationaal tooneel; het boezeme alle verstandige wezens een afschrik in voor het stikziend Bygeloof, die moeder van zo veele rampen! dit zyn de wenschen die myn hart vormt, om myn oogmerk te bereiken, en zulk een lauwer te behaalen, waaröp een Nederlandsch dichter, als zyne eenigste belooning in ons vaderland, zonder verwaandheid staröogen mag. |
|
LANASSA, de Malabaarsche Weduwe. |
FATIMA, vertrouwde van Lanassa. |
DE OPPERSTE BRAMIN. |
DE JONGE BRAMIN. |
DE FRANSCHE GENERAAL. |
EEN FRANSCH OFFICIER. |
EEN INDIÄANSCH OFFICIER. |
EEN BRAMIN. |
GEVOLG VAN BRAMINNEN. |
HET INDIÄANSCHE VOLK. |
FRANSCHE OFFICIEREN en SOLDAATEN. |
Het tooneel is by eene zeestad, op de Malabaarsche kust. |
DE |
De opperste BRAMIN. |
TWEEDE TOONEEL. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
DERDE TOONEEL. |
De opperste BRAMIN. |
DE BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
DE BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge Bramin vertrekt. |
VIERDE TOONEEL. |
De opperste BRAMIN. |
DE OFFICIER. |
De opperste BRAMIN. |
DE OFFICIER. |
De opperste BRAMIN. |
VYFDE TOONEEL. |
De opperste BRAMIN. |
Einde des eersten bedryfs. |
TWEEDE BEDRYF. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
TWEEDE TOONEEL. |
FATIMA, tegen den jongen Bramin. |
DE WEDUWE. |
DERDE TOONEEL. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
VIERDE TOONEEL. |
VYFDE TOONEEL. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
Einde des tweeden bedryfs. |
DERDE BEDRYF. |
DE GENERAAL. |
DE OFFICIER. |
DE GENERAAL. |
DE OFFICIER. |
DE GENERAAL. |
TWEEDE TOONEEL. |
DERDE TOONEEL. |
DE GENERAAL. |
DE OFFICIER. |
DE GENERAAL. |
DE OFFICIER. |
DE GENERAAL. |
DE OFFICIER. |
DE GENERAAL. |
DE OFFICIER. |
DE GENERAAL. |
DE OFFICIER. |
DE GENERAAL. |
DE OFFICIER. |
VIERDE TOONEEL. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
Tegen zyne officieren. |
VYFDE TOONEEL. |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
ZESDE TOONEEL. |
EEN BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
ZEVENDE TOONEEL. |
DE OFFICIER. |
DE GENERAAL. |
DE OFFICIER. |
DE GENERAAL. |
Einde des derden bedryfs. |
VIERDE BEDRYF. |
TWEEDE TOONEEL. |
De opperste BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De opperste BRAMIN. |
DERDE TOONEEL. |
VIERDE TOONEEL. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
VYFDE TOONEEL. |
FATIMA. |
DE WEDUWE. |
FATIMA. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
ZESDE TOONEEL. |
De jonge BRAMIN. |
ZEVENDE TOONEEL. |
ACHTSTE TOONEEL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
Einde des vierden bedryfs. |
VYFDE BEDRYF. |
FATIMA. |
De jonge BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
FATIMA. |
De jonge BRAMIN. |
FATIMA. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
De jonge BRAMIN. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
DE WEDUWE. |
DE GENERAAL. |
DE WEDUWE, een gil van verrukking en blydschap geevende, en in de armen van den Generaal vallende, eer zy zynen naam noemt. |
DE GENERAAL. |
De jonge BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
LAATSTE TOONEEL. |
DE WEDUWE. |
De jonge BRAMIN. |
DE WEDUWE. |
DE GENERAAL. |
"De Gecommitteerden tot de zaken van den Schouwburg hebben, volgens Octroy door Hunne Ed. Groot-Mog. de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, den eersten November, 1707, aan hen verleend, het recht van deze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen druk van DE MALABAARSCHE WEDUWE; Treurspel, vergund aan J. HELDERS en A. MARS. Amsteldam, den 20. May, 1789. Geen Exemplaren zullen voor echt erkend worden, dan die door één der heeren Gecommitteerden onderteekend zyn. |
BYVOEGSELEN |
BYVOEGSELEN |
Geen Exemplaaren zullen voor echt gehouden worden, dan die door den Secretaris van den Nationaalen Stads Schouwburg ondertekend zyn. |
BERICHT. |
Andere tyden, andere zorgen, was een aêlöud spreekwoord. De waarheid daarvan zagen wy menigwerven, op ons nationaal Amsteldamsch tooneel, bevestigen. Onder het voorige bestuur van List en Geweld waren onze tooneelspeelers GEDWONGEN, om alzulke uitdrukkingen die vryheid ademden, schoon in de met privilegie gedrukte tooneelstukken te vinden, of, geheel achter te laaten, of, ten minste dezelven op zulk een toonval uit te spreeken, dat zy der opmerkzaamheid van den aanschouwer moesten ontglippen; ja, de Dwinglandy ging toen zó verre, dat men liever verkoos sommige stukken geheel te verminken, gelyk zulks onder veelen aan den Deserteur van Mercier, en de Karavaan van groot Kairo wedervoer, dan dat men aan de vaderlandlievende verlangens der aanschouweren wenschte te voldoen. [p. 6] Andere tyden, andere zorgen. Thans beleeven wy een tyd, die ons het recht geeft, ik zegge niet om rollen uit de stukken achter te laaten die voor de Tiranny pleiten, (want welk openbaar tooneeldichter heeft zich ooit zulks in ons vaderland durven vermeeten?) maar wel om nieuwe rollen in de tooneelstukken in te voegen, ten einde daardoor de zucht der aanschouweren tot waare vryheid aan te moedigen en aan te vuuren. Het tooneel heeft in Frankryk niet weinig toegebragt om de gronden te leggen tot deszelfs omwenteling; dat hetzelve in ons vaderland ten minste den grond legge, om onze omwenteling te ondersteunen! Daartoe alle moogelyke middelen by de hand te neemen is onze pligt als representant, als municipaal, als bestuurder over den schouwburg.... als burger. Thans schryf ik alleen in deeze laatste betrekking, doch deeze overdenking deed my, kort na onze gewenschte omwenteling, wanneer ik met myn vaderland in veel naauwer betrekkingen stond, besluiten, om myne Malabaarsche Weduwe, die te Rotterdam stond vertoond te worden, met eene sluitrol, overeenkomstig met de toenmaalige gesteldheid van ons vaderland, te vermeerderen. Dit was van zó een gelukkig gevolg, dat, door de algemeene geestdrift, die in dien tyd in ons vaderland heerschte, dat tooneelstuk met een ongemeenen toeloop en graagte, (misschien alleen om die sluitrol, want nimmer had dat stuk te vooren zo veel volks naar den schouwburg gelokt,) driemaalen te Rotterdam werd vertoond, het [p. 7] geen in de voornoemde stad een buitengewoon verschynsel was. Zulks had al verder ten gevolge, dat, ten tyde wanneer er in den Haage, by gelegenheid der alliantie tusschen de Fransche en Bataafsche Republieken, eene festiviteit, gepaard met eene vaderlandlievende tooneeloeffening, stond gegeeven te worden, men ook toen dat zelfde stuk wenschte te vertoonen. Dus verzocht men my om, toepaslyk op deeze gebeurdtenis, hetzelve met eenige nieuwe rollen te vermeerderen. Ik liet my zulks welgevallen, en veranderde het in diervoege, als het in deeze byvoegselen en veranderingen den Nederlanderen gulhartig word aangeboden, met achterlaating nochtans van eenige vaerzen, die, wel toen maar thans niet meer, te passe kwamen. Hebben deeze nieuwe rollen dien gelukkigen uitslag op het Amsteldamsche als op de Haagsche en Rotterdamsche tooneelen; worden zy met diezelfde geestdrift hier gelyk dáár toegejuigchd; dan zal my zulks ten bewyze moogen strekken, dat het vaderlandlievende enthusiasmus by de braave Amsteldamsche burgerye nog niet is uitgebluscht, en dus geene aanvuuring behoeft.... Dan, dit één oogenblik te durven onderstellen, zoude ik voor haar als eene belediging aanzien. Ik weet zeer wel dat de nieuw-ingevoegde rollen, in het tydstip toen ik dezelven samenstelde, schreeuwende anachronismi waren; (eene aanmerking, die my door het voorige bestuur des Amsteldamschen schouwburgs, [p. 8] toen ik aan hetzelve de sluitrol ter invoeginge VRUCHTELOOS overzond, tegen de scheenen werd geworpen.) Zy waren te tastbaar om ze niet gewaar te worden, doch ik offerde dezelven aan myn hoofdoogmerk op. Waarom deed het voorig bestuur het zelfde niet, zo lang het geene zwaarigheid zoude maaken om Genoveva ten tooneele te voeren? Dan, de tyd heeft die wonde geneezen. Men zal immers thans op de Malabaarsche kust niet meer onkundig zyn, dat Oranje, voor de Fransche wapenen vlugtende, naar Engeland overgestoken is? |
DE GENERAAL. |
De opperste BRAMIN. |
DE GENERAAL. |
Tekstkritiek: |