Jan Soolmans: Het verandert huwelijk.
Naar het handschrift van 1680 gedrukt Leiden, ca. 1770.
Uitgegeven door dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden.
Ceneton085430Ursicula
In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk.

Continue
[
p. 1]

HET

VERANDERT

HOUWELIJK;

KLUGHT.

Op ’t Spreekwoord:
Onkunde maakt Onmin.

DOOR

JAN SOOLMANS.

[Vignet: Virtus nunquam moritur]

Gedrukt voor de Liefhebbers.



[p. 2: blanco]
[p. 3]

AEN DE LIEFHEBBERS.

Dit Kluchtje van JAN SOOLMANS, en niet SOLMANS, zoo als denzelve tot nu wierd genoemd, mij, door hem zelve geschreeven, in handen gekomen zijnde, heb ik niet kunnen nalaten, hetzelve, schoon gering in zich zelvs, letterlijk en zonder eenige verandering te drukken, om bij de andere Tooneel spellen van deezen Dichter, bestaende in:

De Ontdekte Heerschappij, Blijeyndend Treur-spel. Gedrukt 1669.
Snaaksche Schaaking van de Juffer in de Kleerben, Kluchtspel. 1669.
De Geveynsde Alcibiade. Blij-eyndend Treur-spel. 1671.
De Gedwongen Dokter, Kluchtspel, 1671.
En: De Gemeenzaame Geest, Kluchtspel, 1679.

gevoegd te kunnen worden. Ik heb op hetzelve niet meer dan Dertig Exemplaaren gedrukt, welke allen door mij zijn genummert en onderteekent.

[Corn. Heyligert]





[p. 4]

VERTOONERS.

PASSCHIER, de Vader.
SOFY, de Dochter.
KATRIJN, de Meyt.
MATTHIJS de Neef, verlooft aan SOFY.
JORGE, Franse Vrijer.
REINIER, zijn Knecht.


        ’t Speelt te Amsteldam.

Continue
[
p. 5]

HET

VERANDERT

HOUWELIJK,

KLUGHT.
_________________________

EERSTE TOONEEL.

SOFY. KATRIJN.

SOFY.
Wel nu Katryn, hoe staan dees kleeren?
KATRIJN.
Zoo, dat men u voor meyd zal eeren,
En ik zal straks na boven gaan,
En trekken uw gewaad daar aan.
(5) Gij, ondertusschen in gedagten,
Kunt uw beloofde vrijer wagten,
En als hij komt mij roepen af
SOFY.
’k Wou ik hem geen verlokking gaf.
Loop, spoei u maar: de tijd zal naken.
KATRIJN.
(10) Ik zal mij dan gaan vaerdig maken.
SOFY.
Doet zoo, en rep u. ’k word onstelt,
Mij dunkt ik hoor daar word geschelt,
’k Mag opendoen.



[p. 6]

TWEEDE TOONEEL.

SOFY, REYNIER. JORGE.

SOFY.
                                Messieurs, tree binnen.
REYNIER.
Wij zullen ’t doen mijn kind van minnen.
(15) Maak dat uw Juffrouw, metter vaart,
Komt bij ons hier ter kamerwaart.
SOFY.
Ik zal de tijding haar gaan brengen.



DERDE TOONEEL.

REYNIER. JORGE.

REYNIER.
Ei; ras de tijd eist geen verlengen.
Wij wagten midlerwijl met smart.
(20) Heer Jorge klopt nu niet uw hart,
Nu u uw Liefste zal genaken?
Wat mogt je uw zelfs tot knegt gaan maken,
En mij tot meester?
JORGE.
                                Om de geur.
Waar door ik strax uyt haar bespeur
(25) Of zij mij kennen zal. ’t is heden
Omtrent al dartien jaar geleden
Dat zij mij niet en heeft gezien,
Noch ik haar ook niet; ’t kon geschien
Dat zij bij mij heel onbekent,, was.
(30) Ik weet dat ik vrij mooijer vent,, was.
[p. 7]
Eer ik gepokt had, ô dat scheeld;
Een ziekte hoor ik heeft dat beeld
Ook wat vermagert, of verslimmert.
Mijn Vader heeft dit zoo betimmert,
(35) Met brieven aan haer Oude man,
Die mooglijk mij ook niet meer kan,
’k Was doen zijn leerling, en een jongen.
Dit houwlijk is mij opgedrongen,
Want zoo het na mijn zin mogt gaan,
(40) ’k Had beter koop al lang gedaan,
Aan Isabelle, mijn beminde,
Die ’k te Lions zoo zeer bezinde.
Mijn Vader wil in Vrankrijk, mij
Niet trouwen laaten. Looft me vrij,
(45) ’k Had anders deeze plaats vergeten.
REYNIER.
Wel j’ hebt er al wat tijd versleten?
JORGE.
Zes jaar hield ik ’t hier t’Amsterdam;
’k Was ellef jaar doe ik hier kwam,
En altijd in dit huys woonagtigh.
(50) ’t Is mij zoo wel en vers indagtigh,
Als of het gister was geschiedt.
REYNIER.
Maar hoor.... komt daar uw liefste niet?
JORGE.
Ja, zij zal ’t wezen, mag ik denken.



[p. 8]

VIERDE TOONEEL.

REINIER. KATRIJN. JORGE. SOFY.

REYNIER.
Mejuffer, ’t luk wil mij beschenken,
(55) Dat ik u vind gezont en wel.
KATRIJN.
Ik heet u wellekoom, en stel
Mij even zoo als gij tevreden.
REYNIER.
Uw Vader schreef mij, dat hij heden
Mij zou verwagten
KATRIJN.
                                Dat ’s gewis,
(60) Dewijl hij al na Uytregt is,
En meende aldaar u in te haalen.
REYNIER.
Den Haag dee mij zoo verre afdwalen,
Om dat ik daar een boodschap hadt,
Maar spoedig ik geen weg vergat,
(65) Om over Haarlem hier te komen.
Had mij mijn lief niet waargenomen,
Of niet geweeten, dat ik nu
Zelfs dezen avond zou bij u
Gekomen zijn, Zij zou me ontwent,, zijn
(70) En mooglijk ik haar onbekent,, zijn:
Want ’k merk gij ziet zoo vreemt mij aan
Of ’k nooit bij u hadd’ omgegaan.
KATRIJN.
’t Is waar mijn Heer, bedenk een reysje,
[p. 9]
Doe gij vertrok was ik een meysje
(75) Van twalef of van dartien jaar.
REYNIER.
Man kan verandren, dat is waar.
Ik ben verwondert u te aanschouwen.
KATRIJN.
En ik, gij hebt al veel behouwen,
Van pokjes in uw aangezigt.
REYNIER.
(80) En gij zijt vrij in het gewigt
Verzwaart, g’hebt armen, die men toonen
Zou voor een dienstmeyd, dikke koonen,
En na jij ziek geweest zijt, merk
Ik zijt gij nu gezont en sterk.
(85) Uw Vader om uw teederheden,
En om de zwakheid van uw leden,
Hoefde u niet te verschoonen van
De huwlijks pligten, bij een man
Gij zijt al groot genoeg tot trouwen.
KATRIJN.
(90) Wel vent, jij kunt het ook wel houwen.
Jij hebt een bakhuys vet en rond,
En ’tgantsche Corpus vrij gezond,
Een bierneus, ’t aangezigt vol puysten,
Daar bij een paar gezwolle vuysten,
(95) ’t Is of jij meer de schop in d’hand
Gehad hebt als gelanterfant.
REYNIER.
Hoor, laten wij geen tijd verslijten,
Om dus malkander te verwijten
’t Geen d’hemel ons gegeeven heeft.
(100) Ik weet nu dat jij voor mij leeft.
[p. 10]
JORGE tegen Sofy.
Zie daar dan, dat ’k ook eens beminde
U, zoete bakkesje! ik vinde
Nu dat ik knegt ben en jij meyt,
Dat liefdes drift mij t’uwaarts leyt.
SOFY tegen Jorge.
(105) Zagt Vrijer, weest niet al te vaerdig.
JORGE.
Jij bent een brave vrijer waerdig.
SOFY.
En jij een brave vrijster, vriendt,
Maar egter jij mij niet en dient.
,, Daar zou Matthijs wel neen toe Zeggen.
KATRIJN tegen Reinier.
(110) Nu hoor, jij kunt dan overleggen,
Hoe dat jij ’t nu geraden agt,
Eer vader, die ik nu verwagt,
t Huys komt, zoo moet gij overwegen,
Of gij tot mij nog zijt genegen,
(115) Bemint gij mij niet, scheyd dan vrij:
Ik agt u even als gij mij,
Ik kan een ander minnaar krijgen.
Dies wilt van mijn gestalte zwijgen,
En gaat, zoo lang gij vader niet
(120) Hier binnen in zijn kamer ziet,
Wat wand’len buyten met je beyde,
Of wilje loop vrij aan der heyde.
Ik zegje dat jij voort vertrekt,
En mijne toorn niet meer verwekt.
REYNIER.
(125) Al ree man! ’k zal dan na den eeten
Mijn wederkomen niet vergeeten.
[p. 11]
KATRIJN.
Loop Lomp! ’k hoop dat ik nimmermeer
Zal trouwen aan zoo’n plompen beer.
REYNIER.
Nu kind, bedaart u. laat ik blijven.
(130) De klok is lang al over vijven.
Uw vader zal haast komen.
KATRIJN.
                                            Hoort,
Daar komt er een deur de agterpoort.
SOFY tegen Katrijn.
’k Hoop niet het vader reeds zal wezen.
KATRIJN.
Och ja hij is het, dat ’s mijn vrezen.
SOFY.
(135) En wij zijn noch dus toegereed.
Wat raad?
KATRIJN.
                ’k moet zien of niet weet.....
REYNIER.
Hoe dus ontstelt? wat ’s dit te zeggen?
SOFY tegen Katrijn.
Jij moet het niet lang overleggen.



VIJFDE TOONEEL.

PASSCHIER, REINIER, KATRIJN, JORGE, SOFY.

KATRIJN.
Weest welkom Vader.
PASSCHIER.
                                  Breng het ligt,
[p. 12]
(140) Wat nader aan mijn aangezigt.
Wie heb ik hier? en wat bedieden
Hier in de kamer deeze lieden?
SOFY.
Het is heer Jorge, met zijn knegt.
PASSCHIER.
Zijt welkoom, ik kon u niet regt.
REYNIER.
(145) Heb dank mijn heer, ik kom u nader,
En groet u als mijn tweede vader.
PASSCHIER.
Katrijn kom geeft de kaers. Wel vrund
Gij zijt mij zeker wel ontmunt.
Ben jij dat borsje dat zoo blank,, was,
(150) Zoo tenger, spigtig, en zoo rank,, was?
Wel jij bent nu, zie daar ik zweert,
Van vos wel in een beer verkeert.
Is ’t mogelijk, ben jij ’t al Joris?
Mijn dunkt ’t verstant heel buyten spoor,, is.
REYNIER.
(155) Ik ben het zelfs, gelijk jij ziet.*
PASSCHIER.
Schoon jij het zegt, ’k geloof het niet.
Loop, wilt Matthijs neef hier eens haalen,
Katrijn.
SOFY.
            Wel meester, ’k zal niet draalen.



ZESDE TOONEEL.

PASSCHIER, REINIER, KATRIJN, JORGE.

REYNIER.
Wat zal die doch?
[p. 13]
PASSCHIER.
                            U ook, als ik,
(160) Verwellekomen, op een prik
Kent die u mee, maar och ik schrik ’er
Schier veur: jij bent gelijk de nikker
Zoo zwart. Weg, vrijer, ik bevind
Jou al te leelijk veur mijn kind.
REYNIER.
(165) Hoe praatje!
PASSCHIER.
                              Ja, ik spreek met meening.
Gij zijt bij mij in veel verkleening
Geraakt, ik gun die zoete zak
Niet aan zoo’n bange bullebak.
Jij bent zoo oud, zoo stram van leden,
(170) Als waar het dartig jaar op heden
Dat gij van mij zijt onderregt.



ZEVENDE TOONEEL.

MATTHIJS, PASSCHIER, REINIER, KATRIJN, JORGE, SOFY.

PASSCHIER.
Genavent neef Matthijs. Ei zegt,
Ken jij die man ook?
MATTHIJS.
                                ’k Zag hem nimmer.
REYNIER.
Ziet deze maakt het noch al slimmer,
(175) ’k Ben immers Jorge Rap, de neef
Van Jochem Beuling, in de Zeef,
En heb gewoont alhier zes jaren.
[p. 14]
MATTHIJS.
Daar aan moet jij de waarheid sparen.
’k Heb staag bij deez mijn neef verkeert,
(180) En bij hem al mijn frans geleert,
Maar ’k zag u nooit hier in zijn wooning.
PASSCHIER.
Daarom versoek ik ook verschooning,
Dat gij mijn dochter niet begeert
Ten egt. Kom hier mijn kind, wat deert
(185) U datje dus van mij gaat wijken?
Katrijn jij zou ’t aan ’t kleed wel lijken
Mijn dogter, maar in ’t aanzigt niet,
Dit is Sofy! wel lieve, ziet.
MATTHIJS tegen Katrijn.
Hoe komt dit bij?
KATRIJN tegen Matthijs.
                            Om zeekre reden
(190) Geschieden’t dat wij dit zoo deeden.
Dewijl mijn heer nu krijgt een gril;
Als Jorge haar dan niet trouwen wil,
Zoo kun jij, als zij ’t houwlijk staken,
Jou van Sofytje bruygom maken.
MATTHIJS.
(195) Dat ’s goed. Alzoo jij neef, bevind
Dees vent niet waerdig voor jou kind,
Zoo vraagt hem of hij haar wil laten.
PASSCHIER tegen Reinier.
Kort om, wat hoeft me lang te praten,
Ik heb geen zin in jou persoon.
(200) Dies bid ik u mijn vriend, verschoon
Mijn dochter, om met u te trouwen.
REYNIER.
Wil jij mij dan ontslagen houwen
[p. 15]
Van mijn belofte, en verder mee
Mijn Vader van zijn houwlijks bee?
PASSCHIER.
(205) Ja graag. Zoek jij vrij elders, vaerdig,
Een juffer, die u meer agt waerdigh.
Ben jij niet wel te vreen, Sofy?
SOFY.
Ja vader, ’k ben wel hartlijk blij.
Dit dee mij voor de meyd dus speelen.
REYNIER.
(210) Ik moet u ook wat nieus meedeelen,
Maar maakt daar over geen geraas:
Ik ben de knecht, dit is de baas.
PASSCHIER.
Daar moet ik hem op aan gaan kijken.
Ja, jij zout Joris beter lijken.
(215) Maar na mijn dochter is gesint
Ik uwe trouw niet goed en vind.
JORGE.
Begeer jij mij niet tot jou swager
Al wel. Ik wort daarom niet mager.
Ik haar op vrije voeten stel:
(220) ’k Heb te Lions mijn Isabel,
Daar ’k aan verlooft ben, Maar mijn Vader
Was tot uw dochters egt, mijn rader.
’k Ontsla u, zoo gij nu ook voort,
Niet weer herroepen wilt uw woordt. te
PASSCHIER.
(225) Neen, ’t is gezeyt, ik zal volherden.
MATTHIJS.
Neef, laat mij dan uw schoonzoon werden,
’k Heb nicht Sofya lang bemint,
[p. 16]
En zij is ook tot mij gezint,
Gelijk zij zelfs u straks zal zeggen.
SOFY.
(230) Ja vader lief, mijn zinnen leggen
Zeer vast op neef Matthijs, ey geef
Dat ik met hem in ’t houwlijk leef.
PASSCHIER.
Fiat. Wel veel geluks te samen.
SOFY en MATTHIJS.
Wij danken u.
JORGE tegen Reinier.
                    ’k Mag nu beramen,
(235) Een brief te schrijven na Parijs,
Dat ik uyt Holland even wijs
Zal keerén, als ik ben gekomen.
’t Is best de reys haast aengenomen.
REYNIER.
Ja, goed mijn Heer, ra dat wij hier
(240) Genomen hebben wat plaisier,
Zoo laat ons weer na Vrankrijk strijken.
JORGE.
Ge nagt gij alle,
PASSCHIER.
                        Van gelijken.
JORGE.
Leeft lang te saam gerust in vree.
MATTHIJS.
Gij met jou franse Dame mee.
UIT.
JAN SOOLMANS.
Den 29. Octob. 1680, s’namiddags, van twee
    tot vier uuren over dit Klughtje gerijmt.


Continue

Tekstkritiek:

vs. 155 ziet. er staat: niet.