EN (als t oock overdacht is) wie zeyt, dat het bywoord van drolligh u hier niet meer toekomt, als het bywoord van kluchtig, hoewelze in eyghenschap tweelinghen zijn? Want je siet wel ik koom hier aentorssen met een heele turfmant opgestapelt* vol van mijn drooge drollen, om deselve aen u, die inder daed mee drollig zijt, en die in mijn drollen buyten twijffel smaek zult vinden, met een goetgunstige gheneghentheyd toe te duwen. Haddenze nat gheweest, ik zouze in een balie ghebragt hebben, daer kunnenze niet licht deur druypen; want (ofje t gehoort hebt of niet) ick ben op zijn oud Amsterdams, al vry wat puntig; en dat hoor ik benje mee: daerom sou* ickje Vloer niet garen vuyl maecken: ook te meer om uw dienstmeyd, die van dien selven aerd is, niet onnoodigh* te verstoren; twelck wy leeren van dit onnoozle dreumelrijmtje, als het zeydt,
Die de Dochter soeckt te booren,
Moet de Meysiens niet verstooren:
Die den Hen vant Huys wil treen:
Houdt de Meysjens staeg te vreen.
Want wanneer de boden willen,
Ianckt dan vry, ye zult niet drillen.
Dan dats tot daerentoe. Als ikje nu het byvoeghsel van drollig, datje my niet qualijck af zult neemen, toeschik; zo behoud gy uw eygenschap, en douwe spreek-woorden blyven waerachtigh, alsse zeggen,
Huy by Karnemelk:
Stront by zijn Broer:
Vylen by Vylen:
Zot by mal:
Huyg by Haag:
Zuyer by zijn maet:
Garibos by Spektakel:
dEen bescheeten, daer met stront besmeert:
En noch 1000. dierghelijke, die hier mee wel zouden voeghen, ten zy het overvloedig waer; want, na my dunkt, zoo krijg ik verlofs genoeg van dese 8. om u, die vol drollen steekt, het byvoegsel van drollig, zonder arg of achterdocht, met eerbiedigheyd toe te passen, en mijn drollen op te dragen.
Met verlof dan drollige Slut. |
Sluyt uw ooghen doch niet toe! spalkze liever wijd open, en zie hem eens door en door, die hier voor u staet. Gy hebt hem wel van buyten ghesien, maer noyt van binnen. Hy is t niet dien gy meent. Ghy houd hem voor u vyand; hy is u vriend. Ghy hebt hem vyandschap verkoft; hy komt u met vriendschap betalen. Ghy hebt hem onteert; hy [fol. A2v] komt u eeren. Ghy hebt hem schade gedaen: hy koomt u voordeel doen. Gy hebt hem bedroeft; hy koomt u verblijden. Hoe, ontsluyt uw oogen doch, en zie hem eens aen: Of wilt ghy dat ik seg wie t is? Wel aen, hoewel gy t self wel weet, ik salt u seggen. Het is een die met uytdrukkelyke genegentheyd u koomt opoffren, zyn tydt-verdryf, dat drollen zyn; zyn drollen, die boert zyn; zijn boert, die ernst is; zyn ernst, die vermakelick is: wiens vermakelikheyd bestaet in een Klucht, dien hy gerijmt heeft van Frik int Veur-huys: die u buyten twyffel, mede vermaken moet. Dees zoekt hy te bevelen onder uw bescherming; wel wetende soo gy hem beschermen wilt, dat hy van niemand beschadigt kan worden. t Is wel waer, dat er hier en gints al wat weyds, en van St. An in sluypt: sla dat over, of lees het liever twee-drie-mael ik ben verzekert, dat het u al meer, als het ander, verblijden zal. Ik beken wel, datmen, om dees tijdt s Iaers, soo troetelende Venus behoorde te bezoeken met nieuwe, en zappige Somervruchten, als Aspergies, artisokken, en andre lief-kruyden, of met een ruyckertje van frisse roozen, rosmarijn, thijm, matelief, en diergelijke; al bloemen, dien Cypris bemindt en afkeer hebben te staen in t oogh van een belachchelijke Narcis: Maer alsoo ik wel wist, dat deze drollige vrucht u (die in een hof van sodanige vruchten woont) de meeste vruchten opbrengen sou, en dat de meeste vruchten u aengenaemst zoude zyn: zo heb ik, alle bloemen en kruyden ongeplukt latende, my vrypostig gemaekt, om dezen vrugt u aerdigheyd, en waerdigheyd op te dragen. Ai, tree niet te rug. Al noem ik het wederom drollen, t zijn daerom geen drollen; of ten minsten gheen drollen, die een edlen lucht bedwelmen: want haddent diergelijcke drollen geweest, zyt vereekert, ik zoude mijn geschaemt hebben daer mede in u gesicht te komen. Daer voor was den Eerweerdigen Klaes de Flink, Heer vande korte warmoestraet, tegen over de handboogs Doelen, die daer goud uyt puurt, en met zijn gevolg van vrienden, en vreemden s nachts al singende, (sonder* banquet t huys te brengen) in te bruyloft gaet. Dezen man haddenze toegekomen; maer also ik wel wist, dat hy in dese drollen gheen smaek soude hebben, maer in dandre wel: en gy in dandre niet: maer in dese wel: zo zal ik, alst tijd is hem op dandre nooden: en u jegenwoordig op deze. Ai, versmaeze niet. Geefze toch een lonkjen, en knikze eens vriendelik toe: Heb medoogen met den tegenwoordigen stand van myn Frik int Veurhuys, Sie eens hoe stijf, en onbeweeglick dat hy staet: Slae der doch een verquikkende hand aen: Troost hem in sijn nood, Help hem in zijn bangheyd, zet hem neer, zijn krop is vol, ai laetz hem teghen uw uytschudden, Ontlast hem doch, dat bid ik, En of hy sigh verbergen moest om een misslagh, een onnoozle kindermakery of twee, zoo berg hem tuwent, daer ik weet dat hy wel onthaelt zal worden, Sijn kostgeld wil ik garen betalen: en, om t goeds wille, dat hem geschieden zal, en ghy doen zult, wil ik u al mijn leven dienen; Indien t u aengenaem zal zyn met lust gedient te worden van |