HIer wort het heiligh treurtooneel weder opgeschoven, daer Davids zoon, Salomon, die gezegende vredevorst, en dat heerlijck voorbeelt van den toekomenden Messias in zijne heerlijckheit, ter vierschaere gaet, in zijn eerste recht, het gestrenge halsgerecht over zijnen ouder broeder Adonias, die, onder schijn van doverschoone Abizag, zijn vaders ongerepte weduwe, met s konings believen te trouwen, niet zonder heimelijck verstant van aertspriester Abjathar, en veltheere Joab, ten tweeden maele naer de kroon van Juda staet. Hier draven, onder zoo veele barningen van verscheide hartstoghten, de twee hooftcieraeden van een volkomen treurspel, Herkennis en Staetveranderinge, op het hooghste: want de beooghde bruiloft verandert in een bloetbancket, de bruiloftszael in [fol. A2v] een schavot, en de bruitsledekant in een graf des rampzaligen bruidegoms, en het erfkroongeschil valt tusschen bloet en bloet. Men vinter die hier een schalck oogh op houden, gedenckende aen deze lang geslete spreuck:
Indien men voor geen rechtbreuck schroom,
Bedrijf gewelt
Als t kroonen gelt:
In andre zaecken hou u vroom:
Eveneens gelijck of Salomons oordeel onrechtvaerdigh waer, aengezien het tegens de natuurwet, en het recht der volcken street, waer by de jongste billijck den outsten broeder, (en byzonder onder de Hebreen, daer deerstgeboren eens zoo diep in de erfenisse taste,) behoorde te wijcken: maer zy letten niet van hoe groot eenen nadruck dit zy, het onfaelbaere bladt, daer het zoo klaer spreeckt, met achterdocht van valscheit te bevlecken, en anders dan waerheit, wijt afgescheiden van logentael en onrechtvaerdigheit, te leeren spreecken. Een omzichtige wacht zich wel den Heiligen Geest te wederstreven, die uit [fol. A3r] den mont van koning David, eenen man naer Godts hart, aldus spreeckt: Onder de zoonen, my van den Heere (want hy gaf my veele zoonen,) gegeven, verkoos hy Salomon, mijnen zoon, om op den troon van het rijck des Heeren te zitten over Israël, en sprack tegens my: Salomon, uw zoon, zal my een huis, en mijne kerckpoortaelen bouwen: want ick verkoos hem my ten zoone, en wil zijn vader zijn, en zijn rijck eeuwigh bevestigen, indien hy volhardt mijne geboden en rechten, gelijck heden, tonderhouden. Deze eenige getuigenis, uit meer anderen gekozen, is alleen genoegh om in het broederlijck halsrecht Salomon te verdaedigen, eenen koning tot zoo groot eene majesteit en wijsheit geschickt, dat hy niet alleen de wijste boven alle menschen genoemt wert, maer oock in gelijckenisse komt by het hemelsche orakel der wijsheit, daer het zeght: ziet hier is meer dan Salomon. Wie zou dan dorven ontkennen dat de natuurwet en het recht der volcken wijcken moet, daer Godt zelf spreeckt, en de wet stelt? Ick nam de vrymoedigheit my zelven deer te geven dit treurspel uwe weledele jeught op te draegen, die, ter burgerlijcke regeeringe geboren, de burgerye hoop geeft u eens te zien bekleeden den stoel [fol. A3v] en de staetampten, ten beste van zijne stadt en vaderlant, zoo veele jaeren loflijck, bekleet by wijlen uwen grootdaedigen heer grootvader, wiens naem gy niet onwaerdigh draeght, en noch waerdiger zult draegen, als zijne dapperheit en grootdaedigheit eens in u, zijn levendigh afzetsel, op het raethuis, herleven zullen. Uwe edelmoedigheit blijckt alreede, gelijck in een voorspel, in het ridderlijck oefenen van brave paerden, om onder onze jonge ridderschap de kornet te voeren, en princen en princessen tonthaelen. In het bespiegelen van die blijde inkomsten u ziende, vielen mijne gedachten op den kleenen Priaem, die onder de Trojaensche kornet, van edelmoedige jongelingen gevolght wert, en van wien de Poeet zeght
Nomen avi referens,
en ick zette dit vaers op uwen rustigen draf:
Hoe levend ziet die brave spruit
Zijn grootvaêrs aert ten oogen uit.
Indien het u gelieve dit treurspel, voorgeval- [fol. A4r] len met den intrede van Salomons rijck, gunstigh tontfangen; ick zal het my tot eene onverdiende eere rekenen, gelijck toen wijlen uw heer grootvader mijn treurspel van Gijsbreght van Aemstel met zijne tegenwoordigheit verheerlijckte. Ondertusschen wensche ick altijt te blijven weledele heer, |