IEMANT
[Vignet: Perseveranter]T AEMSTELDAM, |
AEN MYN HEER, |
Neemt et Niemant niet qualijck af, dat hy by gebreck van eenige curieuse oeffeningen wat onnoosel voor den dach komt, maer betracht sijn eenvoudicheyt, die hem niet toelaet sodanich te weesen, als t wel van sommige waenwijse gewilt en begeert wort, want het berispen nu ter tijt so gemeen is, datse (onaengesien haer eygen misschepsels) verachten de fraeyste wercken van veel eedele en bovendravende vernuften, soo datse nu ongetwijffelt om haer eygen geflatteerde lof Niemant oock niet sullen verschoonen, en of Iemant by geval iets goets ter baen brocht, dat sullense door misgunst, en Eygenbaet al willens en schandelijck over t hooft sien, sulckx dat ick nu wel dapper voor Niemant bekommert ben, dat Iemant of Elckeen den onnoselen Niemant, en dat om de waerdy van Niemendal, door ongegronde nijdicheyt sullen soeken tafterhalen, en te bespotten; en nu om, soo veel als t moogelijck is, hier in te voorsien, soo kom ick by U.E. als een voorspraeck sijner onno- [fol. A2v] selheyt, dat U.E. hem begunsticht te schuylen onder den scherm uwer ontsachbaerheyt. Mach et sijn versmaet doch Niemant niet, die om ware Gerechticheyt uitsiet, maer bedeckt hem met de vleugelen uwer reedelijckheyt. Dit doende ick my sijnenthalven verseekert vinde, de vrientschap van die, die met oprechten gemoede, U.E. niet sonder oorsaeck hooch roemen, en my souden veracht hebben. Wel aen dan achtbare, en bescheyden man, mijn Heere, ick bid noch andermael, ontfanght deesen mijnen geringen, schoon dat hy uyt gering vermoogen is voortgebracht, doch met een minnelijck ooge, waer door ick gemoedicht sal sijn, de knibbeling van deese letterknabbelaers soo veel als Niemendal te achten, en my by gelegentheyt te stellen om wederom wat anders voor den dach te brengen, om hier door nu en altijt te blijven, |
Op |
EERDICHT. |
GUNSTVEERSEN van Iemand, |
SONNET |
SPEELDERS. |
Iemant. Elck-een. Niemant. Niemendal. Eygenselfs. Waerheyt. Rechtveerdigheyt. Ioncker Gnor, den Drost. Iuffrouw Diewertje, sijn Vrouw. Katelijn, de Meyt. Rutgert, de Knecht. Lodewijck, de Boel van Iuffer Dieuwertje. Hans Yservresser, een Hoogduytse Ionker. Ioost zijn Knecht. Man. Vrouw. 1 Burger. 2 Burger. |
|
1 Boer. 2 Boer. 3 Boer. 4 Boer. Floris Fransen. 1 Boerin. 2 Boerin. Cipier. 1 Gevangen. 2 Gevangen. 3 Gevangen. 4 Gevangen. Priester. Koster. 1 Schepen. 2 Schepen. 3 Schepen. Knecht van Eygenselfs. |
IEMANT en NIEMANT. |
Tweede Uytkomst. |
Derde Uytkomst. |
Floris Fransen met Iemant en Elckeen uyt. |
Twee Boeren uyt, die een gequetst man op een burry dragen. |
HET TWEEDE BEDRYF. |
Een out man met een jongk wijf en kleyn kint al knorrende uyt. |
Een Hoogduitse Ionker met sijn kneght uit. |
Twee Burgers haestich uit. |
Vijfde Uytkomst. |
Ioncker Gnor den Drost, al half gekleet uyt. |
Zeste Uitkomst. |
Zevende Uitkomst. |
Een party Boeren al klagende uyt. |
Een deel gevangens al jammerlijck roepende. |
De gevangens al gelijck. |
Elckeen, Niemant een wijl gehoort hebbende, volgt hem na, en komt voort weer uit. |
HET DERDE BEDRYF. |
Rutgert in de deur op schiltwacht staende, stut hem. |
Negende Uitkomst. |
De Drost met eenige Boeren, al pratende uyt. |
Tiende Uitkomst. |
HET VIERDE BEDRYF. |
Al het rapaelje met Iemant, Niemant, Niemendal, en de Waerheyt weer uyt. |
Twaelfde Uitkomst. |
Lodewijck uyt. |
Hy treet nae haer toe, en smeert Rutgert wacker of. |
Dertiende Uitkomst. |
Veertiende Uitkomst. |
Vijftiende Uitkomst. |
Gerechticheyt en Waerheyt beyde in den heemel. |
HET VYFDE BEDRYF. |
Seventiende Uitkomst. |
De Waerheyt uyt. |
De Gerechticheyt uyt. |
Hy leest dese navolgende brieven. |
AEN MADAMA LUXURIOSA. |
MADAMA. Volgens onse laetste afscheyt, sende ick u het poeyerken, stroyt et in eenige leepelspijs, hy sal et soo haest niet ingeswelght hebben, of ick beloof u, dat gy, eer vierentwintigh uren om sijn, een vrolijke weduwe sult weesen. Ick soude u na deesen haest gevolght hebben, maer k ben hier met eenen, diemen Niemant heet, in groote moeyte geraekt, doch mijne sijde houd ik voor t best, want ik hebbe al den gantsen Raet, en voornamelijck Ellickeen, door hulpe van den gouden got, op mijne hant gekreegen. Soo haest ick my door wraeck vernoeght sie, sal ick niet nalaten om met den eersten u met mijn vertegenwoordicheyt by te wonen; en verblijve ondertussen uwen getrouwen Liefhebber en Dienaer |
AEN IEMANT. |
MYn Heer, u last heb ick volbracht, de pasquillen heb ick soo hier en daer gestroyt, ik heb een goet deel van onse gemunte penningen uitgegeven, de rest sende ick u weder te rug om het insicht van eenige veersiende te beletten. Voor al dient u te weeten, dat seker rijck koopman, met een onwaerdeerlijcke schat van juweelen, overmorgen van hier vertreckt, k heb door behendicheit de weet gekregen dat hy door t wester bos, ter slinckerhant af, voorby de vervalle kapel van ons L. Vrou van gratien sijn wech sal nemen. Past op em, hy sal alleen sijn, en voor een halve stuyver loot, kunt gy veel duysenden verkrijgen. t Geschoffeerde maegdeken heb ick heymelijk doen verdrincken. Schrijft my cito antwoort, hoe dat et met die laeste moort, door ons beyde uytgerecht, al is, en vaert wel. |
UIT. |