[CH1686:001]
OP DE PRINT VAN ANT. LEEWENHOECK
Daer leeft een aerdigh Man, een vaerdigh man, en gauw,
Die wisse wondren teelt, en heeft natur in tnauw,
Doorkruijpt all haer geheim, en opent all haer sloten:
Syn Glase Sleuteltjens en isser geen ontsloten,
(5) Noch kan ontschieten. Dits die dappre man niet, maer
Siet scherp toe, die hem soeckt, tgelyckt hem op een haer.
29. Ian.
[CH1686:002]
VAN TIENTIEN HUIJGENS
Mij dunckt, ghij zijt half geck, hoord een soon van vier jaeren
Sijn vaer hem seggen (bey mijn Kind en Kindskind waeren).
Half geck, sei t Iongetje, niet Iongeties gewijs,
Ben ick half geck Papa, soo ben ick oock half wijs.
eod.
[CH1686:003]
AEN CLAES
Wat soudt u scheelen, Claes, (of hebt ghij t noijt gelesen?)
Of een half wijse man of een half geck te wesen?
eod.
[CH1686:004]
TO THE PRINCESSE ROYAL,
UPON HER STUDIOUS AND STEDFAST APPLI-
CATION TO THE PERUSING OF BEST AUTHORS
I stood amazed at your high perfections,
And at your conquest of all hearts affections.
The cause I did not see, but, Madam, now I doe:
t Is Nature workes in you those wonders: but you too.
Feb.
[CH1686:005]
t Gerijm van seventhien in een Gerijm te rijgen,
En daer een beter uijt als seventhien te krijgen:
Soo sinnelijck een werck
Was noodigh inde Kerck.
(5) Wien moetmen van achtien den meesten danck toe wijsen?
Sijn seventhiend aen elck; maer seventhien aen Ghijsen.
[CH1686:006]
AENDEN RAED. EXCUSE ALVO SOLUTIORE
Ick blijv uijt mijn beroep, en houw mij van op Straet:
Mijn Camer dient mij best, al wordt myn quaele sachter:
Daer is geen gecken met soo slibberigen quaed.
Ick vrees niet, wat my voor moght komen; maer, wat achter.
13. Feb.
[CH1686:007]
IN EFFIGIEM EX ARTE QUAM NIGRAM VOCANT
Aut penicillo Pictor, aut Sculptor stilo
Exercet Artem, quâ sumus bis, qui sumus,
Et aere fuso vivimus perennius:
Nec Penicillo hic, nec Stilo, artifex nouus
(5) Idem peregit. ecce spirat ut loqui
Imago muta gestiat. quid relliquum est?
Nisi ut sinistrâ ac dextrâ mutili manu
Vel solâ agamus voce, vel nutu deos.
17. Feb.
[CH1686:008]
IN EFFIGIEM MEAM
Hugenius Constantinus Zulichemius hic est:
Magna vides, Lector, nomina, rem nihili.
eod.
[CH1686:009]
REIPUBLICAE CHRISTIANAE CRISIS
Soo lang de groote stadt aen welckers ouden naem
De mijne wat gelijckt, soo machtigh, soo bequaem,
Soo vinnigh wesen sal om Gods volck te vernielen:
Soo lang een andere, die aller Christnen zielen
(5) Den hoofdnaem voeren derft, all evennaestens goed
Het haere noemen sal, en rooven, soo sy doet,
Wat sij bereicken kan, en slaen daer in, niet handen,
Maer Draecken klauwen, en verwoedde Tijger tanden;
Soo lang die dertle twee vrij en alleen begaen,
(10) En kan geen Christen hert gerust te bedde gaen.
22. Feb.
[CH1686:010]
EUROPA IN RUST
T en is een groot geheim; ick segg t een ijegelijck:
K sagh heel Europa in rust van vreugd en weelde danssen;
Bleef ijeder met het sijn te vreden: namentlijck,
Daer mosten in de Werld noch Turcken zijn, noch Franssen.
24. Feb.
[CH1686:011]
TO HER ROYAL HIGHNESS
I see t, and cannot leaue to take it for a Fable,
That anij Roijall inspiration should be able
To make one of the dullest of all mortall men
Become an English Poët at fourescore and ten.
(5) Bee t a fable or a truth, great Princess, doe not fear
To haue mij bubling Muse perpetually at your eare:
This trouble is your last: or (as once more you haue seen)
Ill be content to run the fortune of your skreen.
5. Mart.
[CH1686:012]
IOOCKSEL GENESEN. VOOR ME VROUW BR.
Mij dunckt, ick wist wel wat ick dee,
Doe k Neel versocht mij te genesen.
Hoe kost ick eer van t Weewen Wee,
Als door een Weew geholpen wesen?
7. Mart.
[CH1686:013]
AEN HAER SELF
Neel, zijt ghij Weew en wilt ghij t blyven,
Soo moet ick u nu mé gerijven.
Hoort toe, het is uw eigen raed,
Dien ick u eewigh danck sal weten:
(5) U is niet nutter inder daed,
Als altemet eens wat te sweeten.
eod.
[CH1686:014]
DE WAERE WAERDE VANDEN HEER ENDE VROUWE VAN
ROOSENDAEL
Prijst Peerel Paeren, prijst gepaerde Diamanten,
Soo puijck, soo suijver, soo volmaeckt aen alle kanten
Dat s alle Kenners keur voor voll Orientael,
Sij zijn niet noemens waerd bij t Paer van Roosendael.
10. Mart.
[CH1686:015]
OVERLYDEN
Die overlydt, is over lyden;
En vreest men noch voor overlyden?
Mart.
[CH1686:016]
WITH THE BOOK OF DU FOUR, OF CAVé, THé AND
CHOCOLATE
Here are the grounds of three East and West Indian potions
If youl examine them in their orignal notions
And use hem accordinglij, you maij be sure, theij raine
Such showers of wit and sence even in a Roijall braine,
(5) That anij China skreen wherever it laijth or stands
Will stand immortallij safe and whole in your hands.
Your R. High.es??? most humble upstart
mushrom English Poet. 18. Mart.
[CH1686:017]
An Elzabeth was Queen, (Ill alter but a letter)
God give our Marie a Crown, shill prooue an Elzabetter.
19. Mart.
[CH1686:018]
t Is wederzijds gelyck gebreck,
Half wijs te wesen of half geck.
3. Apr.
[CH1686:019]
AENDEN HEERE COENRAED VAN BEUNINGEN EN IUFFROUW IACOBA
VICTORIA BARTOLOTTI VANDEN HEUVEL ONDERTROUWDE
t Is wel, t is koen beraedt, Heer Coenraed; lange liefde
Te sluijten met een slot dat geen ontsluijten kent;
Noch braver is t van u, dat het u eens beliefde,
(Victoria de fiere) eens met een vrolijck end
(5) Heel onvictorijet en wel overmant te wesen.
Bij God en menschen is de saeck lief en gepresen;
Maer, Vrienden, onder ons; vergunt ghij mij een Vraegh
Die ick vertrouwen derv dat u niet en mishaegh?
Eij stelt ons eens gerust; uijt all uw spade soenties
(10) Wat Iongs belooftg ons van Victorities of Coenties?
[CH1686:020]
Pijn-Dichtje midden inden Nacht
Van middel-Maijmaend voortgebracht,
t Iaer 1686;
Meer was de kreupele niet maghtigh.
[CH1686:021]
DE LITALIEN DE GUARINI
Thijrsis eut une Rose en don de sa Cloris,
Une Rose, ie croij, cuellie en Paradis:
Et comme elle en rougit, ce ne fut autre chose
Quune Rose donnant, ce sembloit, une Rose.
(5) Le Berger ne pouuant si bien sen rejouÏr
Quil ne poussast du coeur un amoureux soupir,
Dieux, dit il, fust il vraij, que digne ie me visse
De recevoir en don la Rose donatrice!
22. Maij noctu.
[CH1686:022]
HET SELVE
Tijs wierd een versche Roos geschoncken van sijn Lijs,
Een Roos, geloov ick schier, gepluckt in t Paradijs:
In t schencken kreegher Lijs soo vriendelijcken bloos af,
Dat anders niet en scheen, als dat een Roos een Roos gaf.
(5) Doe suchte Tijsie en sprack, oh, Lijsie, wierd het waer,
Dat ick het schenckend Roosie eens waerd gevonden waer.
eâdem.
[CH1686:023]
OP GESONDEN HIPPOCRAS DOOR IOFF.w WIERTS ONDERTROUWDE
BRUIJD
Bruijds Traenen! hoe gaet dit? geschiedt de Bruijd geweld?
Hoe is sij dus ontstelt?
Hoort Wiertske, lieve Bruijd, ick heb veel Bruijds sien krijten,
Men sal t u niet verwijten;
(5) Doet vrij als all de rest; want naer mij seer wel heught,
Sy kreeten all van vreughd.
Oock dunckt mij dat ick t u niet hoeve te vermanen,
Dit zijn geen bittre Traenen.
Een Traentjen Hijpocrijts geloov ick eertijds was,
(10) Dat nu heet Hypocras.
Veut on s¨auoir à quoy dans mon lict je mamuse:
Tant que peut un Goutteus, je mamuse à ma Muse.
4. Iun. noctu.
[CH1686:024]
SUR LE CABINET DES PIECES DE LESCRAN
Qu est ce que ne promet ceste estrange Princesse,
Au mestier de gaigner laveu de tous les coeurs,
Que nattendons nous point dune si fine adresse
Qui s¨ait faire adorer iusques à ses erreurs.
3. Iul.
[CH1686:025]
Dit is het heele Beeld van Vollenhove niet:
Het beste deel dat noijt in Holland sal verdwijnen
Is tgeen men bij tgehoor van sijn welspreken siet.
Wie weet of oyt op Stoel de weergae sal verschijnen?
ult. (30) Sept.
[CH1686:026]
Labore partis Euclio graui et longo,
Et usque longo quae labore corradit
Uti frui non audet: ambigas, istae
Opesne sint an occupata paupertas.
[CH1686:027]
GRAFSCHRIFT
Iob, die men hier begraven heeft,
Had heel kort en heel lang geleeft:
Het luijdt heel vreemd, maer tis heel waer;
Iob was een dwergh van tachtigh jaer.
15. Novemb.
[CH1686:028]
Quid mihi vobiscum est, lapides Oriente petiti,
Barbarici quondam viscera dura soli.
Splendetis quantum potis est fulgore corusco,
Et multo sanctum cingitis igne caput.
(5) Sed caput hoc pridem radio meliore coruscum est,
Et propriae cingunt tempora diua faces.
Olim virgo fuit virguncula: quâ ratione
Magna minus parvâ virgine nomen habet?
Nescio Grammaticos quae tandem inscitia vexet:
Maius majori nomine diminuunt.
[CH1686:029]
Nunc age Vitauly videamus grande pusilli
Praediolum, et quot non dotibus emineat.
Si quid agreste petii, quercu multiplice Sylva
Glandiferâ nubes mox aditura tumet.
(5) Si cui de cura meliore domestica rident,
Arrident Flore et Floribus areolae;
En Trias Hortorum, cui se non praeferat ulla,
Non temere Hortorum conferat ulla trias.
Scita Domus sequitur velut . . . . . .
(10) In medijs Musae est posta perennis aquis.
Hic ibi spectanti quantum non Milvus oberret,
Ante oculos late jugera mille virent.
[CH1686:030]
Tota Volenhovj non haec, spectator, imago est:
Pars potior grandi splendet in eloquio.
Illam nulla dies Batauis eraserit, illi
Forte parem Templis vix dabit ulla dies.
29. Dec.
[CH1686:031]
A SON ALTESSE ROYALE MADAME
Linfame masse de Papier
Que, peu devant hier,
Vous eutes la bonté, Princesse,
De receuoir parmi la presse
(5) Dune armée dhonestes gens,
Hommes solides et s¨auans,
Qui dans vos petites demeures
Vous regalent aux belles heures
Derobbées à ce tracas
(10) Que vous souffrez et naijmez pas,
Dune infinité de causeuses;
Ces mesmes fueilles trop heureuses,
Reuienent encor ceste fois
Vous diuertir en leur patois.
(15) Accoustumée que vous estes
De longue main à leurs sornettes,
Iespere que dans les habits,
Que vous voijez quelles ont pris,
Vous resoudrez à leur permettre
(20) Dentrer en Cour, et dij parestre
Parmi les Foux de leur mestier.
Cest de quoij vous prie lOuurier,
Non pas lAuteur, mais le Libraire:
Car lautre na plus quà se taire,
(25) Apres tant deffroijable bruit
Dont il vous lasse par escrit.
Pardon de grace! Ame Roijale,
Qui ne connaissez point dégale;
Ie promets de men corriger,
(30) Sans plus souuent vous outrager.
Si ie vous manque de parole,
Que vostre deplaisir menrole
Au nombre des plus malheureux:
Ie veux souffrir tout auec eux,
(35) Quand vous voudriez pour ma ruine
Me traicter en Escran de Chine.
La veille de lAn (31 Dec.)