Latijnsche school, Latijnsche poort!
Gezegend en gezellig oord,
o Wereld vol illusie!
Vol lust en Grieksch en lief en leed,
(5) o Wereld, die ik nooit vergeet,
Vol vriendschap en vol ruzie!
o Zoete bluf van t eerst Latijn,
o Heerlijkheid de tolk te zijn
Cornelii Nepotis!
(10) Te voelen, als men verzen schrijft,
Dat men altoos een bengel blijft,
En dat de Rektor groot is!
O lieve standjes voor de poort!
Mooi-meisjes in haar vreê gestoord,
(15) Die langs den Singel kuierden;
Waar onvermoeid, om klokke twee,
Nos patriae deliciae
Nog een kwartiertje luierden!
We waren toen zoo prettig slecht;
(20) (Zij t met een diepen zucht gezegd!)
Wij gaven om geen pensa!
Wij plaagden, wat zich plagen liet,
En waren banjaarts op t gebied
Van τύπτω en van mensa!
(25) Ons hoofd, ons hart was vol en dol,
Wij speelden nog geen menschenrol,
Wij waren vrome knapen!
Vol levenslust en levensmoed,
Met Paris grillen, Ajax bloed,
(30) En niet voor t Grieksch geschapen.
We zochten van Corrinnas Guit,
De ondeugendste Elegietjes uit;
Zijn lied was onze harem!
Wij schreven dikwijls u ter eer,
(35) Een duizend verzen min of meer,
Amice puellarum!
Trots al de classicissimos
En Bake en Reitz en hos en quos,
Epitomes et talia!
(40) Wat was ik jolig, wijs en jong,
Eer ik naar hooger wijsheid dong
En promoveerde ad alia!
Nu kruipt of wandelt elk zijn gang,
En kent zijn wereld zijn belang;
(45) Nu leven we, ,,in disputis.
De goede dagen zijn geweest,
En uitgespeeld het korte feest
Amoenae juventutis!
Sinds werd het leven politiek,
(50) Moraal, kritiek en polemiek!
Maar spijt de fraaie vormen
t Is alles leugen, kunst of kool
Ik wou weêr naar t Latijnsche school
Katheders gaan bestormen!