OLimpia, dochter van een Graaf van Hollandt, kreeg, naa veel dwersdrijvens der fortuin, tot gemaal, Birenus Hartog der Zeeuwsche eilanden; die zy lang bemint, en met gevaar van haar leeven, uit een doodelijke gevankenis verlost hadt. maar de Zeeuw verslingerde, naa dat hy van zijn gemaalins omhelzingen zadt was, op de dochter van Cijmosque Koning der Vriezen; en trachte Olimpia van kant te helpen, en tot dien einde, met haar wil, naar Zeelandt te voeren; maar een onweer van drie daagen en drie nachten, drijft hem naar een woest onbewoont Yers eiland: daar hy haar de volgende Nacht laat leggen in het diepste van er slaap, en vaart naar Vrieslandt. de verlaate Gravin ontwaakt, en loopt naar veel klaagen en weenen, naar strandt. besluit haar doodt te verhaasten. doch schrijft eerst haar wanhoopende gedachten aan den Hartog. de rampzaaligheit van dees Gravin, werdt van Arioste beschreven, in t 9,10, en 11. Gezang van zijn verwoeden Roelandt. |