Arnoldus Cobbault: De pyl der liefden. Amsterdam, 1609.
Gebruikt exemplaar: UBL 1192 H 26.
Hieruit twee liederen op heldinnenbrieven: Oenone aan Paris en Penelope aan Odysseus. De volledige tekst van de bundel bij de DBNL.
DEN
PYL DER
LIEFDEN
[Vignet: Sic itur ad astra].
TAMSTELREDAM,
By Wilhem Iansen, Boockvercooper, inde Warmoosstraat, in de Hoochduytse Bybel. 1609.
Oenone Liedeken op de wyse van Almandj de son Altese.
I.
CUpido Godt der minnen,,
Die mijn hert hebt doorknaacht,
Met dijnen wulpschen booch,
Nu toont ghy licht van sinnen,
(5) Dat ghy tgheluck naar jaacht
End altijdt vliecht om hooch.
Ghy worpt u listich ooch
Op swerelts broosse goet.
U Liefde met gelt voet
(10) De deucht is luttel acht
Tgelt is der liefden tracht.
II.
Hoort Paris ongetrouwe
Myneedich ende loos Oenone droef geween
(15) Die onlancx was u Vrouwe
U uytvercoren roos
End uwe vreucht alleen, Oenone end anders geen
Was u lustich vermaeck
(20) End dyner liefden raack Oenone was u vreucht
End snoer van dijne jeucht
III.
Ben ickt niet die u leerde
Aller gedierten vanck
(25) En ghy waart mynen knecht
[fol. D6r]
Sijt ghy niet die my eerde
End my tot minnen dwanck
Door u soet vleyen recht
Sijt ghy het oock niet segt
(30) Dien ick beminde ras
Daer ick een Nymphe was
End dagelijcx begeert
Om myne schoonheyt weert.
IIII.
Antwoort nu eens met reden
(35) End naar de waarheyt vrom
Sijt ghy dien Paris niet?
Die dijn liefd heeft ghesneden
In onsen Eycken boom
Daar de reyn beeck om vliet
(40) Met dit besworen liet,
Eer sal Xanthi Rivier
Te rugge deynsen hier
Eerick u lief getal Oenone laten sal.
V.
(45) Wel Xanthi water gaten
Waarom vertoeft ghy noch
Dat ghy te rugge deynst
Want Paris heeft verlaten Oenone mat bedroch
(50) End listelijck geveynst
Om Helenam hy peynst Helena vals end licht
Die Griecken landt onsticht
Een lichte Vrouwe saan
(55) Moet voor Oenone gaan.
[fol. D6v]
VI.
Hebb ick u niet ontfangen
End tot mijn Voocht gestelt
Doen ghy een herder waart
Daar Phoebus my quam prangen
(60) End om liefd heeft gequelt
Doch liet ick hem beswaart
U Paris licht van aart
Steld ick voor sulcken Godt
End noch drijft ghy den spodt
(65) Met my die ben doorwont
Van liefd in t herten gront.
VII.
Iaa nu ghy wort verheeven
End wat geluckich zijdt
Door der Fortunen radt
(70) Hebt ghy my heel begeeven
End Helenam gevrijdt
Gerooft voor uwen schadt
Tis waar u Vaders Stadt
Is meerder als mijn Lant
(75) Troyen hooch wel gemant
Is grotter dan het velt
Van Oenone gestelt.
VIII.
Dats waar, maar u Oenone
Int Phrygansche bosch
(80) En is oock geen boerin. Helena is wel soo schoone
End van gedaante losch Paris in uwen sin
[fol. D7r] Oenone niet te min
(85) Helenam booven gaat
In suyverheyt end raat
Want sy heeft willich dan
Verlaten haren man.
IX.
Paris dat ick u vleye,
(90) Is niet om dyne Croon
Noch oock om Troyen vry,
Waarlijck ick niet verbeye
Dijn Conincklijcken Throon,
Noch oock om heerschappy
(95) Maar dit beken ick dy
Dat mijn versuft verstandt
Om u in liefden brandt
Want Vroukens vaten swack
Sijn onderdrucket strack.
X.
(100) Denckt niet dat ick u soecke
Om Priami schoon,, kint
Oft Hectors snaar te syn,
Neen daaglijcx ick vervloecke
Dat onder u bewindt,
(105) Quam t Goddelijck verschijn,
Ghy gaaft den appel fijn
Aen Venus u Voochdin,
Een ydele Godin, Venus vol lusten seer
(110) Oncuysch en sonder eer.
XI.
Daar was doen voort te speuren
[fol. D7v]
Dijne lichtverdicheyt
Die ghy ghenoech beweest
Dat ghy t aansichts coleuren
(115) Verkoost voor de wijsheydt
End voor de deugden meest
Hoort ongestadich geest
Nu doet ghy eeven soo
Dat ghy Helenam snoo
(120) Met haren Griecxsen treyn
Stelt voor Oenone reyn.
XII.
Prince leest met verstanden Oenone bleeck pampier
End mijn clacht ooverweecht
(125) TComt niet van dyn vyanden
Die Griecken met getier
Tot wraake niet beweegt
U trouw Oenone fier
Die van haar eerste jaar
(130) Was u Vriendinne claar
Wilt noch op dit termijn
Dijne Beminde zyn.
Penelope Liedeken, op de wijse van Den
tijt is hier,, Datmen sal vro-
lijck wesen.
I.
GElijck men siet
Een Tortel duyve schreyen
End vol verdriedt
Als weduwe vergaan
(5) Een troubel liedt
Hoortmen haar treurich spreyen
Omdat sy niet
Haar gaiken heeft ontfaan
Maar droevich vliedt
(10) All ander duyven saan,
Alleen slijt sy nu haren,, tijdt,
End schout der vogels scharen,, wijdt,,
Oock getrou haar te paaren,, mijdt,
In suyverheyt voortaan.
II.
(15) Soo ist met my Ulysses ongenadich
End traach zijt ghy
Om t huys comen weer
Gelooft dit vry
(20) Penelope gestadich
Verwacht onbly
U lancksaam wederkeer
Daaglijcx ich stry
Met Antinoum seer,,
[fol. D8v]
(25) Pysander wilt my houwen,, mee,,
End nemen in syn vrouwen,, stee,,
Terwijl ick my betrouwe,, ree,,
Op u mijn man end Heer,,
III.
Oorcondt my toch
(30) Wat landt heeft u verborgen Ulysses och
Waar mach Ulysses zijn
Want ick ben noch
Vol ancxsten end vel sorgen
(35) Oft door bedroch
Ghy u verstaket fijn
De liefde doch
Is een jalours venijn
Ick ben alleen in droefheyt,, gaar
(40) T net dat ick daachs hebgebreyt,, claar,
Ontweef ick snachts met arbeyt,, swaar,
Om u de liefste mijn.
IV.
Troyen vermaart
Heeft opgeweckt de Griecken
(45) Troyen onwaart
Beweent der Griecken cracht Troyen hoovaart
Is nu ghecort zijn wiecken Troyen beswaart
(50) Is van ons tonderbracht Troyen onaart
Kent nu Ulyssera sacht Ilion welck verheven,, was,
End Hector cloeck van leven,, ras,
[fol. E1r]
(55) Sijn oneert end, gebleven,, ras,
Onder der Griecken macht.
V.
Doch suer verwerf,
Och wilde t hooft der Goden
Dat Troyens erf
(60) Noch waar in sijn geheel Troyen versterf
End haar vernielde dooden
Sijn mijn verderf
End ongeluckich deel
(65) Dat ick u derf Ulysses cloeck end eel
Och oft der reyn Godinnen,, kerck,
Noyt waar ontwijdt van binnen,, sterck,
Sulcx was wel losser sinnen,, werck,
(70) End aangeroert te veel.
VI.
Oft wilde Godt
Den overspeelder woedich
Ghy Paris sot
Waart inde Zee versmoort
(75) Doen ghy quaem tot Menelao voorspoedich
Met dijn wulpsch roth
Aan Lacedemons boort
Omt schoone lot
(80) Helenam rooven voort
Och oft ghy doch schaap hoeder,, slecht,,
Gebleven waart den broeder,, regt,,
Van Oenone valsch voeder,, knecht
[fol. E1v]
End haar min had verhoort.
VII.
(85) Soo soud ick wis
Van man berooft niet blijven
Noch met droeffnis
De lange nachten stil
Alleen onfris
(90) In ydelheyt verdrijven
Maar nu ick mis
Doch teghen mijnen wil
Troost Ulyssis
Hit tot mijn coude kil.
(95) Nu moeten wy den langen,, dach
Laertes ick die prangen,, mach Telemach die verlangen, plach
Dus leven in geschil.
VIII.
De Griecken al
(100) Zijn weder thuys gecomen
End met geschal
Dautaren* maken vet
Der Griecken tal
Heeft nu de wraack genoomen
(105) End Troyens val
Wordt ons nu overset
Op Rhaesi stal
Men met verwonder let
Alleen derf ghy u Vaderlant
(110) Ulysses listich nader,, hant
Dat ghy oydt den verrader,, vandt Delon end quaat belet,
[fol. E2r]
IX.
Ghy wordt alleen
Van de Fortuyn beslooten
(115) End ongemeen
Tergt u Neptunus snoot
Om dat met een
Ghy dooch hebt uytgestoten Cyclop niet cleen
(120) End ghewont tot der doot
Lijdt sonder reen
Verwervet eere groot Ulysses cloeck gepresen,, oudt
Hoe dorst ghy doch soo wesen,, stoudt
(125) Dat ghy noch sonder vreesen,, soudt Priam brengen in noot.
X.
Wat goede windt
Sal dy my weder senden
Soo ghy my mindt
(130) Ulysses haast opschiedt
Ick hebb ons kindt
Geschickt aan allen enden
Naar Pylos blindt Pylos weet van u niedt
(135) Naar Sparten sindt
Sparten my in druck liedt
Maar misschien ghy in vreughden,, leeft
Met een ander die jeugden,, heeft Penelope vol deugden,, sneeft,
(140) Van outheyt denckt ghy siedt.
[fol. E2v]
XI.
Terwijl Mars woedt
Om Troyen u benijdet
End dat den vloet
Van Neptun u verdringt
(145) Comt liefden gloet
End my met sorg bestrijdet
Ghy wort met bloet
Met tranen ick bespringt
Een plaach onsoet
(150) Ons alle beyd omringt
Maar ghy ontgaat de bylen,, wreedt, Hectors, end my dickwijlen,, eedt Cupido met sijn pijlen,, heedt
End my verwonnen dwingt.
XII.
(155) Prince mijn Man Penelope dijn Vrouwe
Eyst van u dan
Snellijck te comen thuys
Soo veel ick can
(160) Ick my op u vertrouwe
End wacht u van Troyen oft Thetys sluys
Comt uyt den ban
End neemt wech dit gedruys
(165) Comt haast mijn man met breder,, eer
My die ghy thuys een teeder,, deer
Liet, sult ghy in u weder,, keer
Vinden oudt end vol cruys.