PAris Conincx soon van Troye, reysende om de Griecksche steden, seden en sinlijckheden te besichtighen, wierdt tot Lacedemon ghefeesteert van Koningh Menelaus, ende te Hove geherbercht. Terwijle gevielt dat dese om seker hem aengestorven goederen moetende na Creten trecken, sijn huysvrouwe Helena t onthalen van desen uytheemschen gast bevolen liet. Maar Paris het oogh op de Koninginne geworpen hebbende, is so schelmsch te rade geworden, dat hy haar met t dierbaarst der cleynoodien en grooten schat, ter waerghenomender tijdt in sijn galeyen smeet, ende na Troye vervoerde. Menelaus op sijn thuys-koomste heeft sich in soo leyde mare ontset, ghelijckmen dencken mach, ende besloten haer weder te hebben: ende oversulcx al de Griecksche Vorsten bewillicht, om (uyt ghemeenen name) Gesanten heen te schicken die beternis van t onrecht verwerven, ofte Troye ten oorloch ontsegghen souden. By haar lieden bestelde hy ter sluyck desen brief, ten eynde Helena omsaghe na haren plicht en de trouwe waar in sy ghehouden was; so die misschien door t langh afwesen van hem ende t lief-koosen van Paris, haar* eenichsins waren doorgewayt. Sy tegens danck verhouden, heeft geen middel konnen hebben om tot haren man te keeren, voor dat Troye overvallen wierdt. Te welcker stonde haer onschult van hem volkomelijck is aengenomen: ende s levens overschot sedert van hen beyden in Konincklijcke weelde, ende grooter eendracht besloten. |