DE KOSMOPOLIET. ______________________________________________________ No. 16. Den 15den April, 1776. ______________________________________________________ Pugnando vinci, se tamen illa volet. |
OVIDIUS. |
Ik zal mynen leezeren heden een zestal brieven mededeelen, die voor korten tyd geschreven, en, door zeker toeval, oorspronglyk my ter hand gekomen zyn. Ik vlei my dat zy in t algemeen niet geheel mishaagen zullen. Het is een briefwissel tusschen twee gelieven, nadat de minnaar, met de wreedste koelzinnigheid van zyne minnaares behandeld, van haar gescheiden, en verpligt was zyne maagschap in eene nabuurige provintie te bezoeken. Onnoodig acht ik het eene verdere inleiding vooraf te plaatsen; alzo ik vertrouw dat de schoone schryfster, dat dartel en levendig meisje, zichzelve, en de looze grilligheid haarer kunne, genoegzaam zal doen kennen. Alleen zal ik aanmerken, dat, naardien haare brieven wel het hoofdonderwerp van dit blad uitmaaken, die van haare minnaar meerendeels tot schaduw aan dezelven kunnen dienen; en er voornaamlyk bygevoegd zyn om een onderling verband te vormen. Dit is ook de reden, dat ik den eersten brief, die de kwynende Florindor aan zyne geliefde Julia schreef, geheel achterwege gelaaten heb. Maar hooren wy de loosvermomde minnaareszelve spreeken: |
gy van my scheidde, uitdruklyk verboden heb? Immers was myne laatste betuiging, u te zullen vergeeten; en ook beval ik u, niet meer aan my te gedenken. Deeze uwe ongehoorzaamheid moet my billyk tergen; en ik zoude uwen onbescheidenen brief gewis niet beantwoorden, indien ik zulks niet deed, om u myne gevoeligheid over uw gedrag te kennen te geeven. Ik schryf u dan deezen, en om het laatste woord te willen hebben, en om u nogmaals te gebieden, nooit weder aan my te schryven, maar my te vergeeten; gelyk myn oprecht voorneemen omtrent u is! Ook was ik, geduurende uw afzyn van vyf dagen, hierin reeds zowel geslaagd, dat ik, toen ik uw brief ontving en met den naam Florindor onderschreven zag, allereerst my zoras niet kon herinneren wie de schryver daarvan zyn mogt: doch deszelfs laffe inhoud bragt my allengs uit myne aangenaame vergeetelheid, en deed my bloozende weder aan u denken. Hoe het zy, ik herhaal het met nadruk, vergeet my, en schryf my nooit weder. Hebt gy tot hiertoe gelukkig en gezond gereisd? doch ik bedenk niet dat ik geen antwoord van u afwachten wil. Gy moet deeze vraag dus slechts als een nietsbeduidend kompliment aanmerken. Ik sluit met u te bezweeren (ik kan niets krachtiger bestaan) van my nimmer weêr te schryven; dewyl ik anderszins verpligt zoude zyn, zulks aan u ook weder te doen: naardien ik voorgenomen heb het laatste woord van u te willen behouden. En gy weet, daar gy my zulks by uw vertrek zocht te betwisten, dat ik u, toen gy byna reeds uit myn gezigt waart, nog nariep, gelyk ik thans voor het laatst doe vaarwel! |
Het laatste woord kan ik u niet laaten; en indien gy zulks poogt te verkrygen zie ik my nog met eenen reeks levendige brieven van uwe lieve hand [p. 123] vereerd, en in t einde mynen wensch vervuld. Althans ik laat u het laatste woord niet, ten zy, en alvorens dat bestaa in een teder Ja. Het is waar, uw wreed bevel aan my was, u niet te schryven, u te vergeeten; doch bedenk, myne waarde! of het myn blaakend hart mooglyk zyn kon, zich aan zulk een strengen eisch te onderwerpen, en tot dien trap gehoorzaam te zyn? Hoe weinig kent gy my, indien gy dit hebt kunnen verwachten! Ongelukkig kon ik toch slechts éénmaal worden: en wierd ik zulks niet eerst door myne wederspannigheid, ik was het reeds in myne onderwerping. Ik verklaar, ondanks uwe bezweeringen, dus volmondig, u in eeuwigheid niet te zullen vergeeten! Ach! mogt gy uw yslyk voorneemen, om my te vergeeten, door uw eigen hart verydeld zien! Ten minste wilde gy zo goed zyn, om my van tyd tot tyd te berichten wat vorderingen gy in uwe vergeetelkunst maakt. De zege van het laatste woord zal daardoor telkens aan uwe zyde blyven. Vergeef deezen kleinen scherts, myne geliefde! Maar reeds te veel nuttelooze taal gebruikt. Ik bid u, myne Julia! houd aan met my het laatste woord te betwisten; of veelliever bekroon mynen wensch met een toestemmend Ja: zo besterve Liefde! als het laatste woord in uwen beminlyken mond! Ik steun op uwe waarheid, die my verzekert eerlang weder eenen lieve brief van u te zullen bekomen. Myne hoop en verlangen zullen onderwyl vuurig blaaken. Nimmer, myne geliefde Julia, zegge ik u vaarwel! Dit alleen zeg ik, dat ik met de zuiverste hoogachting onophoudelyk ben |
Ik zal u het laatste woord zolang betwisten als ik kan; doch ik had u nooit voor zo weêrspannig [p. 124] gehouden, en my gevleid dat gy my, wanneer ik u iets gebood, beter zoud gehoorzaamen. Maar, in waarheid, de minnaars zyn gelyk de kinderen, welken men slechts eene zaak behoeft te verbieden, om hen daartoe aantespooren. Gy wilt dan het schryven niet nalaaten, noch my vergeeten? slecht genoeg! Het lust my echter niet, om tot myn einde toe my met u schriftlyk te onderhouden: en om derhalve langs den kortsten weg van uwe onbescheidenheid ontslagen te worden, en het laatste woord te behouden, wil ik u, ten gevalle, in deezen brief wel een JA met groote letteren plaatsen: indien gy nu deszelfs tederheid naar zyne grootte afmeet, zult gy, hoop ik, voldaan zyn, en my nu voor t minst nooit weder schryven. Welke grillen, dat het laatste woord huist in een Ja: moet bestaan! Ik zal op onderscheidene zotheden, die gy in uw kort schryven mengt, niets antwoorden; dewyl het alsdan schynen zoude, alsof ik behaagen schepte my met u intelaaten. Maar waartoe dient die geheele brief dan om met niets ter zaak doende woorden, myn wettig recht te bestryden? Juist het hoofdzaaklykste, waarover gy kwanswys met eengen schyn aan my had kunnen schryven, is daarin niet te vinden. Gy moet wel bot of onoplettend zyn. Vergeef my dit, mynheer! Zeer onbezonnen vroeg ik u in mynen brief, of gy tot dusverre gelukkig en gezond gereisd had; en die wezendlyke vraag, welke ik , uit verlegenheid, u nog deed opmerken, gaat gy stilzwygend voorby. Ik heb dus reden u te bedanken voor het geloof dat gy in myn zeggen stelt, om die vraag slechts voor een kompliment aanteneemen; maar een ander minnaar zou zich daarvan beter bediend, en my wys gemaakt hebben dat doch het is myne zaak niet om u in deezen opzigte lessen te geeven. Ook moet gy niet waanen dat ik hierop staan blyve, omdat my iets aan uw welzyn gelegen ligt, of dat ik deswege bezorgd ben: ik toon u slechts hoe weinig gy uw spel verstaat. Maar daarentegen, welke ge- [p. 125] meenzaamheid! my uwe geliefde, uwe Julia te noemen! Immers noemde ik u nooit myn geliefde, myn Florindor. Wanneer gy by my waart, gaf uwe zedigheid, die ik prees, my nooit zulke troetelnaamen; en nog in uwen voorigen noemde gy my billyker, mejuffer. Of ben ik thans uwe juffer niet meer? Het schynt hoe verder gy van my verwyderd raakt, hoe meerder moeds gy krygt. Gelukkig dat uwe reize alle gevaar voor my doet verdwynen! Doch kortom ik heb in deezen brief nu een onverschillig Ja geplaatst: en dewyl ik daardoor volgens uwe eigen uitspraak het laatste woord bekome, zo verwacht ik, met reden, na deezen nimmer eenige letteren meer van u. Vergeet my van goeder harten. Of, zo gy kwaadwillig zyt, dat de hemel uw geheugen verzwakke! Ontfang alles wat gy ooit van my nog te wachten hebt, met dit laatst vaarwel! |
Dit opschrift bewyst dat gy wezendlyk nog myne juffer, ja het leven van myn leven blyft. En wat myn laatsten brief betreft, schoon ik beken dat myne verwarring daarin niets zaaklyks heeft uitgedrukt, dezelve had echter het edele doel om u van myne standvastige liefde te verzekeren. Over deeze twee punten oordeele ik my verpligt u te antwoorden; naardien gy daarby wel uitdruklyk vraagtekens geplaatst hebt maar behalve dit, is uw onverschilig Ja, hoe groot het zy, van geene kracht om u daardoor het laatste woord toetestaan. Ook moet ik billyk nog op uwe voorige vraagen u bericht geeven; t welk ik by mynen laatsten verzuimd heb. Ik heb tot hiertoe, den hemel zy dank! vry gelukkig gereisd; doch het hartzeer en de smart hebben my recht krank gemaakt: en dit is de oorzaak dat myne voorige brieven, en ook de tegenwoordige, zozeer verward, koud en slaaperig geschreven zyn. Maar dit [p. 126] alles acht ik niet, en vertroost my met de hoop, dat gy, myne tederbeminde! nog een volmaakt welzyn genieten zult; t welk ik met reden uit uwe levendige gedachten durf besluiten. En dit is my de grootste vreugde! Op dit oogenblik heb ik nog het laatste woord, myne Julia; en meer behoef ik u niet te zeggen. Ach! dat uw volgende my een gewenschter Ja meldde! Het is niet noodig dat het groot zy, indien het slechts teder is ô myne geliefde! om onbetwist steeds aan het woord te blyven, schryf alleenlyk: Myn Florindor, ja, ik bemin u, en wil de uwe worden, zo heeft myn smart een einde ;en ik zal my op vleugelen der liefde weder tot u spoeden, om my op de tederste wyze mondeling te noemen, t geen ik thans nog schriftlyk doe |
Ja, ik bemin u, en wil de uwe worden! Ziedaar dan, om een eind van zaaken te maaken, alles wat gy eischt u ingewilligd. Zelfs deed ik meer dan gy van my vorderde; dewyl ik by de verlangde woorden nog twee uitroeptekens geplaatst heb, die gy vergeeten had. Voorwaar, zesmaal meer zoude ik willen schryven, om eindelyk het laatste woord te behouden, en u een eeuwig stilzwygen en vergeetelheid optedringen. Nu zult gy toch voldaan zyn en de pen nederleggen; want ik merk wel, het is u slechts te doen om u te konnen beroemen, dat een jong meisje aan u geschreven heeft, gelyk ik nu reeds deed: Myn Florindor! ja, ik bemin u, en wil de uwe worden! en naardien ik volstrekt op geene andere wyze van uwen lastigen briefwissel kan ontslagen worden, schryf ik zulks met vermaak. Hiermede is dan nu alles afgedaan, en gy staat my het laatste woord toe. Alzo Gy reisde vry gelukkig, doch hebt hartzeer en smart gevoeld? t Spyt my; maar ik zal my wel wachten u te vraagen, of uw hartzeer misschien door een dronken voerman, en uwe smart mooglyk door een hollen kies veroorzaakt zy: dewyl, nu ik de zaaken op zulk een goeden voet heb, dit de onvergeeflykste onvoorzigtigheid in my zyn zoude; te meer, daar gy zo naauwkeurig op de vraagtekens let. Maar naardien gy meent dat de woorden: Myn Florindor! ja, ik bemin u, en wil de uwe worden! uwe smart (het zy die kies- of oorpyn is) [p. 127] zullen geneezen, twyfel ik niet of gy zyt onder het leezen van deezen brief, daarvan reeds ten eenemaal bevryd: doch nooit had ik aan uwen naam, in dien samenhang van klanken bevat, zodaanig eene toverkracht toegeschreven. En ik zoude wel wenschen te verneemen, of dat heksengebed inderdaad, voor uwe kies-maag- of andere pyn, van goed gevolg geweest zy; indien zulks, zonder bericht van u te ontfangen, kon geschieden. Zoude het misschien, als ik eenige smart gevoelde, my ook kunnen geneezen, wanneer ik uitriep: Myn Florindor! ja, ik bemin u, en wil de uwe worden? Ik ben somtyds wel met hartkloppingen geplaagd, en wanneer my die weder overvallen, zal ik de proef neemen, en uitboezemen: Myn Florindor! ja, ik bemin u, en wil de uwe worden! maar zagt ik vrees die woorden my zo eigen te maaken, dat ik ze veellicht als ik droome wel eens zoude kunnen uitgillen. En wat zou myn moeder dan niet wel denken? Kwalyk zoude ik haar kunnen beduiden, dat dit zeggen een hulpmiddel voor myn hartkloppen ware. Voorts zie ik dat gy koud en slaaperig zyt. Myn raad hiertegen is, dat gy u maar warmpjes moet kleeden: en zo gy by het ontfangen van deeze letteren nog slaaperig zyt; zo onder het leezen derzelven u de oogen toevallen; gaa dan straks te bed, leg deezen brief onder uw hoofdkussen, en wie weet wat aangenaame droomen gy dan licht krygen zult! Ik dank u voor het deel dat gy in myn welzyn neemt. Ik ben zeer gezond; en kan het wel anders zyn, daar ik volkomen vernoegd ben, en geheel geen kwelling of verdriet heb? Ja, het schynt dat ik fleuriger en vrolyker worde, naarmate dat gy u verder van my verwydert. Toen gy by my waart kwynde ik over de dood van myn hondje. Nu heb ik den rouw afgelegd, en gy zoud my niet kennen. Maar laat ik toch sluiten. Want ik moet my schaamen steeds langer brieven aan u, dan gy aan my, te schryven. Gy hebt uw wensch, en alles is ten einde gebragt: ook hebben wy elkander reeds genoeg moeite en briefgeld veroorzaakt; en omtrent wezendlyke zaaken zyn korte mondgesprekken steeds voldoender dan langwylige briefwisselingen doch hemel! wat schryf ik? Dit onvoorzigtig zeggen is het rechte middel, om eindelyk my u nog wel geheel op den hals te laaden. En zeker, indien dees brief niet reeds zoverre gevorderd was, zoude ik dien geheel verschryven, en die onbedachtzaame uitdrukkingen er uit laaten. Maar de post staat te vertrekken. [p. 128] Nogmaals dan, vaarwel, en vergeet my! Ik beloof oprechtelyk uwer niet meer te zullen gedenken; en schoon ik door hartkloppingen genoodzaakt worde uitteroepen: Myn Florindor! ja, ik bemin u, en wil de uwe worden! de geduurige herhaaling deezer woorden zal dezelven in mynen mond zo onverschillig maaken, dat ik daarby even zo weinig om u zal denken, als myne moeder om haaren parfumeur denkt, wanneer zy zich blanket. Voor t allerlaatst, vaarwel! Uit overmaat van toegeevendheid sluite ik, gelyk ik begon met uwe verlangde tovertaal Myn Florindor! ja, ik bemin u, en wil de uwe worden! |
Hoe verrukt wierd ik by het leezen van den aanvang van uw laatste lieve toeschrift! maar hoe dra wierd ik uwe loosheid en myne dwaaling ontwaar! doch, hoe het zy, myn smart, die nergens dan in t harte plaats heeft, is door de lieve tovertaal, die uit uwe pen vloeide, grootelyks verminderd. En schoon my, in waarheid, onder het leezen van uwen bekoorlyken brief alle vaak ontvlood, ik heb echter, uit een soort van dartelheid, denzelven onder myn hoofdkussen gelegd, en my zyn daardoor zulke zoete droomen in t brein gekomen, dat ik binnen weinig dagen weder by u hoop te zyn, om u die te verhaalen, en om u het wezendlyke waarop ik aantedringen heb, niet meer in koel geschrift, maar met tedere lippen voortestellen. En schoon gy my myn verward en kort schryven billyk verwyt, zal ik, op het aanstaande blyde mondgesprek reeds staarende, thans korter zyn dan ooit; en my met den zuiversten eerbied slechts zolang tekenen |
Florindor verscheen; en als Julia hem zag naderen kreeg zy hartkloppingen, en riep uit: Florindor! ja, ik bemin u, en wil de uwe worden! Zy zwichtte voor zyn hevig verlangen; haare dartelontveinsde tederheid borst uit in vollen gloed; en het paar gelieven staat thans het genot van een blyden echt te smaaken. |
REINHART |
___________________________________________ Deeze vertoogen worden alle maandagen uitgegeeven in Amsteldam, in den boekwinkel van de weduwe David Klippink, in de Nes; als mede te Dord- recht by P. van Braam en A. Blussé en Zoon, Haarlem bij J. Bosch, Delft by E. v.d. Smout, s Gravenhage by J. Gaillart, Lei- den C. van Hoogeveen en F. de Does. P.Z. Rotterdam by Hofhout en Wolfsbergen en D. Vis, Utrecht by J. van Schoon- hoven en Comp. en G.T. van Pad- denburg, Harlingen by F. van der Plaats, enz. |
Ik zal myne leezeren heden op een paar dichtkundige brieven onthaalen, die, hoe verschillend van inhoud, echter, in een mengelwerk als het myne, niet ongeschikt te samen één blaadje kunnen uitmaaken. Wat het zedelyk oogwit deezer beide brieven betreft, het is, naar myne gedachten, niet noodzakelyk dat hetzelve in soortgelyke poëtische werkjes, nu en dan in den Kosmopoliet voorkomende, den leezer als met den vinger aangewezen worde: want, schoon deeze dichtstukjes niet rechtstreeks een hoofdzedeles verhandelen, loopt derzelver nut, echter, den opmerkenden van zelf genoeg in de oogen. Een zedekundige brief behoeft niet altyd rechtstreeks, gelyk eene fabel, ten gevalle van eene hoofdzedeles saamgesteld te zyn, maar somtyds slechts zulk eenen toestand te behelzen, waaruit de zedeleer van zelve voortvloeit. De menschen houden zich ook lichtelyk beleedigd, wanneer men hen te dom vooronderstelt; maar zy achten, integnedeel, zich vereerd, wanneer men hen eene grooter kunde toevertrouwt, dan ten minste veele onder hen waarlyk bezitten. |
EELHART |
___________________________________________ Deeze vertoogen worden alle maandagen uitgegeeven in Amsteldam, in den boekwinkel van de weduwe David Klippink, in de Nes; als mede te Dord- recht by P. van Braam en A. Blussé en Zoon, Haarlem bij J. Bosch, Delft by E. v.d. Smout, s Gravenhage by J. Gaillart, Lei- den C. van Hoogeveen en F. de Does. P.Z. Rotterdam by Hofhout en Wolfsbergen en D. Vis, Utrecht by J. van Schoon- hoven en Comp. en G.T. van Pad- denburg, Harlingen by F. van der Plaats, enz. |