Het is my niet onbekend dat er reeds vóórlang een Fransch treurspel van den heer de Chateaubrun, met den tytel van Philoctetes, in onze taal is overgebragt en op den schouwburg vertoond. Doch, schoon de dichter daarvan zich heeft bevlytigd om in het zyne het fabelachtige van het stuk van Sofokles, zo veel mogelyk, te verminderen, schoon in t eerstgenoemde stuk vele schoonheden worden gevonden, is het echter, myns oordeels, verre beneden het treurspel des Griekschen dichters. Het invoeren der vrouwelyke personaadje door den heer de Chateaubrun, (hoe eigen in een tooneelstuk) verzwakt, naar myn begrip, ten hoogste het belangryke van den held des treurspels: wat schoone hartstogten daaruit ook voortvloeijen, de nare eenzaamheid, waarin hy zich in het Grieksche stuk bevind, en die wezendlyk een voornaam deel van zynen beklagelyken toestand uitmaakt, word in het Fransche daardoor weggenomen: hy heeft een klein gezin, waarby hy hulp en troost mag vinden; hy is niet meer zo ongelukkig, zo beklagenswaardig. Ten anderen komt my voor, dat de liefde van Pyrrhus, voor de dochter van Philoctetes, niet weinig het edele van diens [p. 10] bestaan vermindert: hy dient den vader om zyne dochter; zyne grondbeginselen spruiten niet enkel uit edelmoedigheid en deugd. Wat verders de ontknooping van het stuk betreft, dezelve is by den Franschen dichter sleepende en zwak; by den Griekschen is zy verrassender en treffender. Genoeg hiervan: zonder juist een oordeel over beide stukken te willen vellen, t welk buiten myn bestek en vermogen is, zy het my alleen vergund te zeggen, dat die eenvoudigheid in het onderwerp en in den gantschen loop van het Grieksche stuk, naar myne gedachten, eene is der voornaamste schoonheden waarmede het mag pralen, en die my hebben bewogen om hetzelve, naar myne vermogens, uit Fransche in Nederduitsche vaerzen over te zetten.
Men zal, by de beschouwing myner vertaling met de Fransche, gewaar worden, dat ik my aan eene vry naauwkeurige, ja mogelyk somtyds al te slaafsche overzetting heb verbonden; doch ik was daartoe eenigszins verpligt, doordien ik eene vertaling had te behandelen: de minste afwyking, die men van zyn leidsman maakt, voert somtyds den volger een breeden weg van den eersten vóórganger af. Een [p. 11] vertaler, die een oorsprongkelyk stuk overzet, kan, naarmate zyner kunde, zynen leidsman kort of verre op de hielen volgen, dewyl hy dien altoos in t gezigt houd, en dit is een voordeel dat my heeft ontbroken. Gelukkig nochtans, indien slechts deze stipte volging geen styfheid in myne vaerzen te weeg heeft gebragt!
Ik laat verders de beoordeeling daarvan, en van de geheele uitvoering myner onderneming aan de uitspraak van kundige en bescheiden beoordeelaren over: zy allen hebben daartoe het recht. Een zotte beoordeelaar is warelyk meer bespottelyk dan een dichter, die groote misslagen begaat. Wat my betreft, ik heb, zo veel mogelyk, van tyd tot tyd, myn werk trachten te verbeteren en te beschaven.
Mocht slechts de lezing en vertooning van vele fraaije uitheemsche tooneelstukken onze Nederlansche dichteren verder aanspooren, om zelf kunsttafereelen te vormen, waardig op hunnen beurt door andere volken te worden overgenomen! |