Alhoewel de Groote Alexander by sijn Lijf-artz Thessalus vergast sijnde, met een on-heilige gift-beekker, door de hand van Kassander, Philippus en Iöllas, gebroeders, ten gevalle van sijn eerste Gema- [fol. *2v] linne Roxane, en op het bysonder aanraaden van hun wraak-suchtige vader Antipater, dingplichtig met de koninglijke Moeder Olympias, binnen Babylon, hem gedaan schenkken, tot voorkomst aller onheilen, uit sijn naderende dood te ontstaan, verscheide beveelen, sijn rijx- bestiering aanbelangende, self met de overgift van sijn Wapen-ring aan Perdikkas, gedaan hadde, soo heeft sijn afleeven echter geleert, hoe schadelijk de Staat-sucht voor Macedonië geweest is, daar yder naat hoogste en opper-gesag dong. Waar by quam, dat die vergoode Held twee Koningklijkke Weduen naaliet, een Persiaanse Roxane, de dochter van Kohortan, een van sijn gemeene onderamptenaaren, en eene Statira, als tweede, om eedeler vruchten by te verwekken, by hem gehuwt, die de oudste dochter was van Darius, Koningk van Persië, nevens haar Suster, Moeder en Grootmoeder voormaals in leegerstrijd by hem overwonnen: hebbende het noodlot evenwel gewilt, dat de on-edele Roxane op haar Gemaals aflijven ses maanden swanger, en de edele Statira, thaarer onluk, van haar gemaals Lijfvrucht vry was, dewelke daar en tegens op een jonger en vaster Schoonheid, [fol. *3r] als de eerste, boven deselve onbedachtelijk verhoovaardigde. Maar, evenals de heemel geen twee sonnen gedoogt, soo kon Macedonië ook deese koninglijkke weduen niet te gelijk, als twee Rijx-vrowwen, op eene troon sien. Al de nagelaate Rijkken dan van Alexander onder de hoofden, die den andere, elk om t Rijx-hoofd te sijn, afgunstig waaren, verloot weesende, diende Roxane meede het geluk van by Statira de boven-toon te singen, ten opsichte dat sy met een wettig erfgenaam van t rijk beswangert ging, aan wiens sorgvuldige bewaaring Macedonië ten hoogsten geleegen was. Dit, van haar ingeboore staatsucht opgestookt, deê Roxane voorts staan naa t leeven van Statira, welke ook, op haar beveelen, ten proye van de dood soude sijn overgeleevert geweest, ten waare Perdikkas, door haar gesette bevalligheid verrukt, haar liever ter kerkker opsloot, als des doods deelachtig maakte, op hoop van teeniger tijd haar voor de sijne niet alleen uit te basuinen, maar ook daaren-booven met de benden van haar Prinslijkken Broeder Artaxerxes op het sterxte gevoegt, de kroon en scepter van Macedonien door haar te moogen erlangen. En on- [fol. *3v] getwijfftelt soude Perdikkas, op het verstooten van Roxane, alsdan sijn rijkkelijk minne-wit hebben getroffen, ingevalle Statira hadde kunnen, of, ten opsichte van haare liefde tot Oroondate, met reine gewisse sijne liefde hadde moogen erkennen, de welke haar geen hoope beneemen liet van met haare gedachten tot de besittinge van haaren Oroondate, Prins van Scythië, minne-moedig te keeren. Maar nademaal geen saak ter weereld soo aanmerklijk was, die Oroondate en Statira van den anderen soude hebben kunnen afscheuren, ofte beletten, dat sy haare diensten, tot den laatsten druppel bloeds toe, elkander in het minnen niet besteeden souden, soo was het ydel, hoe Perdikkas op Statiraas boesem stormde, en Roxane met haar blixem Oroondate vervaarde; tot soo verre, dat hy met het dreigen van Oroondates dood haar geens-weegs versette, als sijnde sy meerder vernoegt Oroondate om haar te sien sterven, als haar voor Perdikkas te moeten sien leeven; even alleens als Roxane, met geen minder minne-drift ontsteekken tegen Oroondate, voornam met het dooden van haar meedeminster Statira, soo tegen Oroondate, als over Perdikkas, haar selven brus- [fol. *4r] kelijk te wreekken. Deese staat- en minnescheuring verachterde het beloop van Macedonië soo seer, dat yder dag voor Babylon de jongste scheen. Wordende ook eindelijk de Persianen vermeestert, en door verscheide bedenklijkke tusschen-vallen Roxane, tot wanhoopens toe, gevangen, Statira door den eerstgevangenen Oroondate, met bystand van den Prince Artaxerxes en andre buiten-Perssen, uit haar gevangen Hof verlost, en gelukkig aan den ander gehuwt. Doende haar ten lande uitseggen, ende hem sneuvelen, die sijn gesag soo on-weerdelijk hadde misbruikt, ende sulks (ten einde der gooden rechtveerdigheid blijkke) self door de handen van dien vyand, dien hy weinig oogen-blikken te voor soo wreedelijk hadde willen vermoorden. Dus worden de luister-rijkke hoedanigheeden door ongeregelde hartstochten verdonkkert, en de eer van veel voorgaande daaden, door de verfoeilijkke laatste leevens werkken, in een verfoeilijkke schand-nacht versmoort.
In de bespiegeling van deese weerelds voorbeelden, als ook in de verhandeling van deese byna weêrgaaloose voorvallen, hebben sich dierhalven twee Fransce Heeren, niet [fol. *4v] van de dofste geesten, weeten te verlustigen, tot soo wijd, dat de eene deese doorluchtige Personagien in een onverbeeterlijkke Proos stijl onder de algemeene tittel van Kassandre (de by-naming van Statira) en de andere in klinkkende rijm-reegelen, het Huwlijk van Oroondate en Statira, door de weereld heeft weeten te verbreiden. Ik, die Themis, als Meestres, en de Poësie, als haar Staat-Juffer, eer, heb my selven lang aangeprikkelt, om op dat voorwerp te versoekken, of misschien uit de erbarmlijkke geringheid van t geen ik maar kan, niet soude kunnen afgenoomen worden de overmaatige grootheid van t geen ik wel soude willen, ingevalle ik oit, ten tijde van Rechts-pleegingen, hier ter steede, de rijm-veder ter handen nam; dewelke voor mijn dagelijxe Rechts-oeffening wijkkende, noit, dan by Rechts-stilstand en land-leevende leedigheid Beemster-waards, tot de Dichtkonst versneeden word. Gelijk ik dan aan deene zijde my verrukt vond door het voorbeeld der Wis-konstenaaren, dewelke bree de rivieren door smalle streepen, en aansienlijkke Steeden door bynaa onsienlijkke stipjes weeten te verbeelden, soo sag ik aan [fol. *5r] dandre sijde weêr tegen de soodanige aan, de welke, schoon van verwrongen verstand, vol onvermoogen, en meer aan het haatelijkke grond-sop van mis-preese eigen-liefde, als lof-rijkke volmaaktheid verankkert leggende, door een vergalde laat-dunkkentheid geen (self onbesprookke) schorsse goed keuren, als waar toe sy de oorspongklijkke, of, ten minsten, de voltoyende stoffe, op het schoonste, soo sy waanen, meesterlijk aangereikt hebben. Evenwel, ongekreukt alle buitenspoorige achter-rugse snaawery, meer op inbeelding, als oordeel, gegrond, heeft het lot-besluit van die uitsteekkende Kassandra, tot den aanvang van dit hun Persiaans Huwelijk mijn herssens soo meede deur-tintelt, dat ik soude vreesen verkracht te hebben de grootachting, die uw Wel-Ed. Gestrd. van deese gesolde lievelingen heeft, en de sonderlinge vernoeging, die uw Wel-Ed. Gestrd. in t leesen van hunne voor- en tegen-spoeden gevoelt; buiten en behalven, dat de verplichtingen, die my door uw Wel-Ed. Gestrd. daagelijx overkomen, niet toelaaten Uw Wel-Ed. Gestrds, begeeren, om deese uitheemsche leevens beelden ten tooneele alhier te sien voe- [fol. *5v] ren, verachtelijk te verwaarloosen, onder wiens gehoorsaamheid ik in tegendeel mijne sinlijkheid bepaal: veroorloovende my daar toe te meer, wijl uw Wel-Ed. Gestrd. door het lodderlijk geweld van geleerde dichtkonst, sich self soo soetelijk weet te bemachtigen, dat al de weereld moet erkennen de grondige kennisse, die uw Wel-Ed. Gestrd. van der maat-klankken prijs en weerdigheid, tot verwondrens toe, is hebbende. De natuur heeft ook nimmer met loflijkke verstanden en yverige weetgieren soo averechts gehandelt, dat een man op trappen van achtbaarheid, of geheel ten kruin-punt van aardsche glori gestelt sijnde, niet op meer als op eene kunst of weetenschap teevens soude kunnen of moogen verslingert weesen. Dusdanige ommegang met die heemelsche Sang-godinnen weet alle schrandere vernuften de bekoorlijkke geneegentheid tot haar gerijmde geheimenissen in te scherpen, waar door de weerdigheid van verheeve Rijm-schriften komt te gelden, wijl men altijd op klink-klaare weetenschappen moet uit sijn, die andere kennissen ten cieraade strekken.
Uw Wel-Ed. Gestrd. gewaardige dan deese [fol. *6r] buiten Europische Personaagien met onder sijn Wel-Ed. Gestrds. bescherming te ontfangen, en haare, na het Fransce rijm en on-rijm, verplooide en geschaafde tong te hooren Nederduits geluid slaan, met een sulken genoegen,waar het moogelijk, als wel die Koningklijkke Guldemond van de Sweedse Christina van die haare leevendige verrukkingen, vervoerde wanhoopen, geweldige staat-sucht, driftige minnendyver, en van soo een gewichtige saak als de Liefde is, voor weinig jaaren getuigt heeft, welkers Hoog-geboore siel, soo vol ongemeene gaaven, door hunne werkkingen niet alleen scheen verrukt te worden, maar vol rijkke bedenkkingen ten bovensten Liefde-heemel op te vaaren. Doch wat kracht dit voorwerp, van onder mijn handen in druk uitkoomende, op uw Wel-Ed.Gestrds. gemoed sal weeten te verwinnen, versocht ik wel uit uw Wel-Ed. Gestrds. onpartijdig oordeel te moogen verstaan, in gevalle ik my met iets aardigs daar inne vleide, of met een verwachting van uw Wel-Ed. Gestrds. voldaane nieusgierigheid tot een noitvolpreese dicht-kunde, reukloos kittelde. Dit Tooneelstuk dan, soo t is, vervalt onder de rijkke luister van Uw [fol. *6v] Wel-Ed. Gestrds. Naams-opschrift, om al de weereldt te doen be-oogen de on-eindige verbanden, die uw Wel-Ed-Gestrd. op my heeft, dewelke ik, onvermoogende sijnde te kunnen uitdrukken, ook on-moogelijk door eenige middelen weet te vergelden. De innerlijkke belijdenis daar van geeft my de hoope van Uw Wel-Ed. Gestrd. niet te sullen mishagen, Uw Wel-Ed. Gestrd. dankbaarlijk te eeren, hoewel het Uw Wel-Ed. Gestrd. mishaagen mochte, dat ik mijn schuldige dankbaarheid onder deese gedaante poogde te uitten, en mijn eewige plicht van dankbaarheid mits deese geringheid te quyten. Maar soo swak, als de veder van mijn hand, en de geest van mijn spraak-lit is, soo sterk is de geneegentheid in mijn hart, om Uw Wel-Ed. Gestrd. van mijne plicht-diensten te verseekkeren, in welkers uitwerkking alleen ik mijn grootst gebrek bespeure. Eindigende dan in mijn toevlucht tot Uw Wel-Ed. Gestrds. on-eindige goedertierentheid, en ongeblankkette-geneegentheid te mywaarts, bid ik den Heemel, dat hy deselve in lange bloeisaamheid doe bestaan, op dat Uw Wel-Ed.Gestrd.en desselfs waarde Gemalinne, en geheel roem-ruchtig Stamhuis, on- [fol. *7r] der haare gesegende welvaart, my vereerende met haare gebooden, uit mijn gehoorsaamheid die ik om deselve te voldoen gevoele, overtuigt moogen worden te gelooven, dat ik daar mijn hoogst-geluk in stel, dat Uw Wel Ed. Gestrds. my, in gevolge van deese mijne teekkening, gelieft te erkennen, onveranderlijk te sijn |