ALhoewel wy, kunstlievende Leezer, uwen yver tot de Tooneelpoëzye, in onze Opdracht voor Het Spookend Weeuwtje, hoope gegeeven hebben van alleen, of by het Spel, dat wy namaakten, eene Critique ofte naauwkeurige Aanwijzinge der gebreeken van t werk onzer teegenpartyen te laaten uitgaan, met byvoeging, dat het zelve wel moogelijk het allereerste Spel, dat na het voorzeide vertoont wierdt, te beurte mogte vallen, ten waare het uit de penne voortquame van eenen, dien wy zo veel eere, en moeite niet waerdigh schatteden: zo twijfelen wy niet, of die maar een weinig verstandt in de Dichtkunst heeft, zal klaar bemerken, waarom wy onze belofte, ten opzicht van het Tooneelspel, Den Dullen Ammiraal genaamdt, niet gehouden hebben. En het zal den Berijmer van het zelve, en allen den geenen, die in zulk slag van rijm smaak vinden, gelieven ons voor zulke Schaepshoofden niet aan te zien, dat wy de waerdye onzer Neederduitsche Speelemaakers niet beeter zouden weeten te weegen, en ons verstouten teegen zo manhaftig een Heldt in de Rijmkunst, als hy is, in het vechtperk te treeden. Wy kennen ten naasten by onze krachten, en willen die niet gebruiken in een gevecht, daar de neederlaagh zeeker is. Zijn Tooneelspel is doorwrocht met al- [p. 64] lerhande slagh van geleerdheidt. Gy hebt daar in, uit de H. Schriften van Lucifers val, van twee Adams en twee Evas, van Eden en de slang, van David en Saul. enz: Uit de weereldlijke Historien, van Damon en Pythias; van t Trojaansche paardt van Etnas brandt; enz: Uyt de Fabulen der Oude Poeëten, van Diana en Actaeon; van Appollo en Thetis; van Scylla en Charybdis; van Aurora, enz. Gy vindt het doorgaands bezaait met kostelijke staat- en zeedekundige zinspreuken, als Bedriegery bedriegt; wat oneerlijk is, men niet zal eerlijk vinden; weet, dat het slechste loot meêr gelt als t goud, wanneer de ziel verheert is; genooten weldaet is een kroon van lijngewaet; voor het vleyend oog, zijn goude en zyde kleeden maar uithangborden, enz. Ook schijnt onder al zijn schoone Poezy ook Profesy te loopen, en in hem waar te weezen, dat de Poeeten somtijdts Profeeten zijn: als hy in zijn Tooneelspel zegt, en wel met nadruk, Noch eens, het was de Graaf, die t strekken zal tot schanden. En dit alles is opgepronkt met zulke snorrende vaerzen, en diepzinnige en ongewoone wijzen van zeggen, en zo wonderlijk aan een gehecht, dat het van niemandt verstaan kan worden, als die zich zo dronken uit de Hengstebron gezoopen heeft, als hy zelve, die na de meening van zijn rijmen gevraagt zijnde, daar zelf in is blijven steeken, en ze niet heeft konnen verklaaren. En hier op schijnt zeer aartigh gespeelt te hebben een der Toezienders, die gevraagt zijnde, waarom de Ammiraal dul wierdt, dewijl hem daar toe geen reeden was gegeeven, geestig antwoorde, om dat hy noch t geen hy zelve zeide, noch t geen hem gezeidt wierdt, verstaan konde.
Om alle deeze Reedenen dan hebben wy ons gewacht teegen zo ontzaghlijken weêrparty te velde te trekken: en heeft men voordeezen hem in t berijmen van den Agrippa, of Gewaanden Tiberinus het spits geboden, het is maar geweest ten opzicht van des zelfs konstigen, en in de Fransche Taal wel ervaarenen Overzetter, die zich al voorlang beroemt heeft, dat hy alles wat hy niet verstaat, overslaat, of daar voor uit zijn spitsvindige herssenen iets anders in de plaats dicht. Ook heeft de daadt ghetoont in zijn Agrippa, en andere nieuwe Fransche Speelen, die van zijn vertaaling op het Tooneel gekomen zijn, en van welke de Berijmers geen andere, als zijne overzetting, gehadt hebben, dater by na niets van den Fransman in gebleeven is, als de stelling van de Bedrijven en Tooneelen; de krachtige reedenen der Tooneelisten achterblijvende, en der zelver Karakters slor- [p. 65] digh verandert zijnde, en alzo de Kijkers en Leezers zich leelijk bedroogen vindende, wien, in plaats lekker op zijn Fransch, gelijk hen belooft was, met geurige pottaziën en smaakeljke poeletten getoeft te zijn, niet voorgezet wordt, dan een hoop garstigh spek, en mager en gortig varkensvleesch, opgedischt met windige en klinkende woorden, daar de blinde tooneelyver van den eenen of anderen raazenden Rijmelaar ze meê bekleedt heeft.
Wy bekennen wel, dat wy ons hebben laaten verluyen, als of wy het Tooneelspel van den Dullen Ammiraal namaakten: maar men weete, dat wy dat tot een middel gebruikt hebben, om voor den dagh te doen koomen eene zeer groote Voorreeden van twee heele groote vellen vol schrifts, daar hy ons meê dreighde, en daar in hy lustig vonk op ons zoude geeven, zo wy zijn spel narijmden. Wy hebben de werreldt van zo heerlijk een stuk werks niet willen versteeken, en het is ons leedt, dat de Liefhebbers, door ons voorgeeven, niet meêr, als zo weinig, van die zeer groote Voorreeden, in zijn Opdragt bekomen; doch na wy hooren, het is het merg en pit daar uit getrokken. Die ze met aandacht wil leezen, zal de diepzinnigheidt, en snorrende stijl, die in zijn gansche Tooneelspel is, daar niet in vinden; maar zien, dat zy zeer laf, plat, en welverstaanlijk is, en dieshalven neevens ons lichtelijk bemerken, dat zy uit zijn koker niet komt. Ook gaat het gerucht, dat zy met hen neegenen daar aan gearbeidt hebben;* en het is een werk zo veele maakers waerdigh. Het is zonder ordre; men vindt er van al hun zeggen niet een eenige reeden, en het kleeft nergens aan een. Het schijnt schier, of elk wat woorden op t pampier gespoogen heeft, en dat zy die zo na elkander hol over bol hebben laaten drukken. Het smart reets zommigen uit hen, dat hunne gebreeken van ons zo klaar aangeweezen zijn, en zommige zien te gemoet, dat hen dat ook in toekoomende te beurte zal vallen, en geen reeden weetende, om die te verschoonen, en die niet konnende of willende verbeeteren, zijn zy tonvreeden, en willen zich wreeken, en ons, van dat meêr te doen, afschrikken, met ons zwart te maaken, en een deel onnoozele valscheeden te laste te leggen, die wy nu meêrmaals weederlegt hebben, en die ieder, die onze Voorreedenen leest, zonder dat wy ze aanwijzen, klaar zal konnen zien. Ook is het een belaccheljcke plasdank, die zy by den Heer J. v. Vondel heb- [p. 66] ben willen behaalen, als zy zijne geleerde poëetische lessen zo jammerlijk te passe brengen, en tonen, dat zy niet weten, hoe zijn E. de nakrabbelaars der poëeten uitvunst, en, dien de eer van nader toegang en kennis met dien voortreffelijken Man toegestaan is, weeten hoe hoog die Lompen by hem te boek staan. Eindelijk konnen wy ons niet genoeg verwonderen, dat een man, als onze Dulle Ammiraal, anderen zijne pooten leent, om de Kastanjen meê uit het vier te haalen, en eene opdraght voor zijn Tooneelspel laat hechten, daar hy niet aan gemaakt heeft, als dit besluit, zo dat U. E. konstkundige Heer, gelieve dit spel voor zoodanig aan te neemen als het U. E. zal behagen, om met den naem van Strijt om dEer te begroeten, en met alle dankbaare moogelijke vriendschap te verplichten, waarop ik blijve, enz. daar in zijne gewoonelijke diepzinnige, en letterkunstige stijl te zien is, en met een hoe wonderlijk aartigh het vloeit uit het voorgaande.
Gelijk wy nu ons niet roekeloos in het Dichtperk willen begeeven teegen Helden, daar de zeege niet in de waagschaal hangt; zo zijn wy ook te eedelmoedigh het zwaardt te trekken teegen zulke, die onze opmerkinge onwaardigh zijn; en zouden daar om het Spel van Orondates en Statira, gelijk den Dullen Ammiraal over een zelfde kam geschooren, en met een verachtende stilzwijgenheidt voorbygegaan hebben: alzo door het dichten van ons kluchtigh Blyspel de Gelijke Tweelingen, teegen het Dubbel en Enkel, Jok- en Ernst spel van dien zelfden Rijmer, beide getrokken uit de Menechmen van Plautus niet alleen de verstandige en kunstkennende Liefhebbers, maar ook die nu en dan zich maar bemoeyen een Tooneelspel te leezen of te komen aanschouwen, klaar hebben konnen zien, dat hy, zelfs met de gemeene Rijmers, niet op eenen dagh is te noemen; maar als een onnoozelen kreupel onder de slechtste Spellemaakertjes behoort geplaast te worden. Maar alzo hy sints verheeven is tot een Lidt, van eene Vergaderingh, aan wie de keur staat om de Tooneelspeelen ten tooneele te doen voeren, of daar af te houden; en by de welke derhalven eene grondige kennis van alle de deelen der Tooneelpöezye behoorde te zijn, twijffelen wy geensins, of Apollo zal hem sedert, op eene wonderlijke wijze, bescheenen hebben met de kostelijke straalen van zijnen Pöeetischen geest; of, zo hem dit geluk, gelijk voorheen, geweigert waar, zal hy ten minsten, door den ommegang, en de [p. 67] dichtkunstige lessen, die hy van zijne in de konst door geleerde amptgenooten, gehoort zal hebben, tot wat hooger trap van kennis in de Tooneelpöezye geraakt zijn, en wy alzo eenen waardigen teegenparty in hem vinden, teegen den welken het ons geen schande zal zijn te velde te trekken, en om den lauwer te strijden.
Met dit inzicht dan hebben wy, hoorende dat het Huwelijk van Orondates en Statira, of het Besluit van Kassandra, van dien Heer uit t Frans vertaalt en berijmt, ten tooneele gevoert zoude worden, beslooten, het zelfde meede te maaken, en volgens onze belofte in de Opdragt van t Spookend Weeuwtje gedaan, daar aan te hechten eene Critique, of naauwkeurige aanwijzinge van de voornaamste misslagen teegen de gronden der Tooneelkonst, die in zijn werk mogten gevonden worden; het zy de Fransche Dichter, wiens stuk hy vertaalde, of hy zelve die begaan mogte hebben. En dat wel op zo goedt weerom, als die nooit zo verwaandt geweest zijn van zich in te beelden, ten hoogsten volmaakt, en zonder gebreeken te zijn: maar met alle vlijt trachten, hoe langs hoe meêr, daar van gezuivert te worden; en derhalven, gelijk wy voor deezen meermaals gezegt hebben, in dank zullen aanneemen, zo iemandt zigh verwaardige, ons de onze aan te wijzen: verhoopende, dat onze teegenparty van dit zelfde reedelijk verstandt zal zijn in eene zaak, daar van weederzijden voordeel uit te trekken is; en in plaats van over onze vrymoedigheidt en openhartigheidt verstoort te worden, ons dank zal weeten, dat wy hem, zo niet den weg baanen, ten minsten aenleiding geeven, om tot meerder* kennis in de konst te geraaken.
De Fransche Tooneeldichter, van wien dit werk is uitgegeeven, heeft daar niet weinig lofs meede verdient, en getoont, dat de ken-
dis, die hy van de Tooneelpöezye hadde, niet te verachten was. Maar na de kleene weetenschap dier tijden, in de welke hy zijn spel ten tooneele voerde, zijner, hier en daar, eenige misslagen ingesloopen; van welke wy de voornaamste, ten opzicht der Stellinge en schikkinge, als ook der Reedeneeringen, aan zullen teekenen, alzo die by ons meest in aanmerking koomen ten opzicht van ons oogmerk. Dieer, aangaande de Taal en t Rijm, mogten in zijn, laaten wy den Franschen, zijn landtsgenooten, over: en zullen de grofste en botste gebreeken van onzen Duitschen Rijmer (want zo wy ze alle wouden optellen, zou deeze onze aanmerking wijder, als zijn heele Tooneelspel [p. 68] uitdyen) zo in de stelling, als het rijm en de taal daar aanvoegen. Het welk het voornaamste zal uitmaaken, daar in een Tooneelspel, staat op te letten.
De voortreffelijkste Konstenaars, die van de Tooneelpöezye geschreeven hebben, onderscheiden de Tooneelstukken ten opzicht de Historie ofte stoffe, die zy begrijpen, in Eenvoudige, en Ingewikkelde, dat zy, met Latynsche Konstwoorden, Fabulae Simplices & Implexae uitdrukken. De Eenvoudige zijn, in de welke niet, of zeer weinig gebeurt is voor t geene, dat op het Tooneel vertoont zal worden, en dat men dient te weeten, om tot een klaar verstandt van t zelfde te komen. De Ingewikkelde in teegendeel zijn, inde welke veel geschiedt is voor t geene, dat af-gebeeldt zal worden, en t welke de Aanschouwer vooraf dient te weeten. Waar uit voorders blijkt, dat de wijs van verhandelen tusschen deeze tweederleye slag van Tooneelstukken verscheiden is, en dat in de Ingewikkelde door eene vertellinge, of eenig ander konstigher middel, alles moet bekent gemaakt worden, dat tot verstandt van t geene vertoont zal worden noodig is; het welk in de Eenvoudige niet behoeft.
Die het Fransche stuk maar ter loop leest, of met aandagt den Tijtel overweegt, zal terstondt zien, dat het onder de Ingewikkelde te plaatsen is, als een besluit zijnde van een groote Roman van vijf deelen, Kassandra genaamt; en dierhalven als zodaanig moeste verhandelt worden, het welke de Fransche Dichter niet nagekoomen heeft, en alzo gemaakt, dat zijn stuk aan die geene, die de Roman niet geleezen hebben, of wien ze niet versch in t geheugen light, onverstaanlijk is. Hy hadde, door eene vertellinge, of andersins, zijn Aanschouwers of Leezers behooren te onderrechten ten minsten van al het geene, dat tusschen zijne Hooftpersoonazien, Orondates, Statira, Roxane, en Perdikkas geschiedt was voor het geen, dat hy hen op het Tooneel in zijn spel wil doen vertoonen, opdat moghte blijken, hoe het geene men ziet, vloeit uit het geene men niet ziet. Maar hy heeft dat verzuimt, het zy uit onweetenheidt, het zy uit onmagt, of om dat hy gevreest heeft, dat zijn vertelling grooter, als zijn gansche Tooneelspel, zou groeyen. Om welke reeden ook wy dat niet volkoomendlijk hebben konnen verbeeteren. Wy hebben eevenwel in het tweede Tooneel van ons eerste Bedrijf, dat wy daarom geheel daar by gevoegt hebben, en elders den Aanschou- [p. 69] wer, en Leezer veel lichts toegebragt, en getoont, dater dit gebrek, niet door onze onkunde, maar door de onbequaamheidt der stoffe, niet uitgeraakt is; welke niet van onze verkiezing zijnde, is ons die schuldt niet op te leggen. En hier uit blijkt voorders, dat ten deezen opzichte de Historien ook onbequaam konnen zijn, om ten Tooneele gevoert te worden; waar teegen van veele heedendaagsche Rijmers, die zich bemoeyen met Historiespellen te maaken, en zonder kennis, en by de tast maar een geschiedenis, schoon zy van natuure weigert in de vereischte vormen van een goedt Tooneelspel gegooten te worden, by t haer grijpen, grovelijk wordt gezondigt.
De Fransche Tooneeldichter dan, na dat wy uit het geheele stuk konnen afneemen, onderstelt, dat zijn Aanschouwers effen de Roman van Kassandra, daar zijn Spel het besluit af is, geleezen, en noch versch in t geheugen hebben, zodaanigh, dat zy dat zelve nu koomen zien vertoonen. Waarom het op veele plaatsen voor anderen zeer duister, en onverstaanlijk is, en dingen begrijpt, die overtolligh zijn, en niet tot de knoop of ontknooping van het stuk dienen; welk alles wy gepoogt hebben te verbeeteren.
Wy laaten derhalven heel endal achter de Persoonazie van Kassander, als teenemaal overtollig; en om eevenwel het werk, dat hy daar in doet, niet te verliezen, passen wy het zelfde toe aan Perdikkas, wien het gansch niet onvoeglijk is. Zo doen wy in t tweede Tooneel van ons tweede Bedrijf Perdikkas Orondates na t leeven staan, na dat hy door hem met bitse woorden gehoondt is; daar de Fransman Kassander toe gebruikt, door Roxanes Liefde aangedreeven, in het derde Tooneel van zijn tweede Bedrijf. Insgelijks laaten wy Perdikkas, in het zeste Tooneel van ons tweede Bedrijf, alleen zeggen teegen Seleukus, die zijne verlossing voor die van Orondates komt verzoeken, en eisschen, het geene de Fransman hen beiden doet zeggen, in het vijfde Tooneel van zijn eerste Bedrijf. Zo ook doen wy Perdikkas, in het tweede Tooneel van ons vijfde Bedrijf, by Roxane in plaats van Kassander op het tooneel verschijnen, en den eenen de schuldt van hunne neederlaag op den hals van den anderen schuiven: waar by wy, schoon hy Kassander ongequetst invoert, Perdikkas doodelijk gewondt stellen te zijn, en dat wel met groote opmerking, opdat de Aanschouwers ter deege moogen weeten, hoe [p. 70] het met zo een Hoofdtpersoonazie als Perdikkas, vergaan is; dat in t Fransche stuk slechts op eene plaats, en dat wel heel duisterlijk te kennen gegeeven wordt. Alle de andere plaatsen daar Kassander op het Tooneel komt, hebben wy achtergelaaten, als slechts uit de Roman zijnde, en geen werkelijkheydt inbrengende, noch iets tot de ontknooping doende. En schoon wy in deezen deele van de Historie af wijken, bestaan wy niet, als dat de grootste Konstenaars toe laaten, en daar de Fransche Tooneeldichter zelf niet vry van is.
Insgelijks hebben wy veele naamen van groote Persoonazien, als Artaxerxes, Lysimachus, Nearchus, Alcetas, en anderen, die de Fransman in zijne reedenen mengt, en uit de Roman gehaalt heeft, teenemaal stil gezweegen, als niet in t werk doende, en den aanschouwer onbekent zijnde, in hem nieuwsgierigheidt, en die onvoldaan blijvende, verwarring verwekken.
Zo ook hebben wy Statira nergens Kassandra genoemt, schoon zy in de Roman dien naam meede voerde, gelijk de Fransche Tooneelpoëet somtijdts gedaan heeft, en alzo daar hy een Kassander in t spel heeft, eenige duisterheidt veroorzaakt, en voet geeft om den eenen voor den anderen te neemen, gelijk dat onze Duitsche vertaaler tweemaal over gekoomen is, als hier na aangeweezen zal worden.
Het is of Seleukus in het Fransche Spel uit de lucht komt vallen, in het vijfde Tooneel van t eerste Bedrijf, zonder eenige voorbereiding. Ook is zijne komst te schielijk; want Perdikkas, in het voorgaande Tooneel, eeven uit de storm koomende, daar de Vyandt in afgeslagen was, kon van Seleukus niet boodschappen, noch hy zo kort daar op volgen; omdat de Vyandt eerst van den muur moeste af trekken, Orondates gevankenis weeten, den krijgsraadt spannen, en eindelijk besluiten Seleukus voor hem te wisselen; die dan uit het Leeger eerst in de Stadt, en eindelijk in t Paleis voor Roxane konde verschijnen. Wy hebben dit beide verholpen, met in het eerste en vijfde Tooneel van ons eerste* Bedrijf, gewag te maaken van een veldtslagh, die Roxanes party verlooren hadde; en in t laatste Tooneel daar by te voegen, dat Seleukus in de zelve gevangen was, en misschien van de Vyanden voor Orondates zoude aangeboden worden; en voorts in t tweede en vierde Toneel van ons tweede Bedrijf, Perdikkas de tijding te laaten brengen, dat Seleukus op weg was. Dus [p. 71] komt hy eindelijk in t volgende zeste Tooneel by ons te voorschijn; en alle deeze dingen geschieden alzo in langer tijdt en met meerder verdragh.
Arbates wordt, volgens de Roman, ingevoert, als veele schelmstukken aan Orondates bedreeven hebbende: maar dewijl dat alles tot de knoop, en ontknooping van de voornaame handeling niet strekt, hebben wy dat overgeslagen, en hem niet, dan als een vertrouweling van Roxane ten Tooneele gevoert.
Insgelijks hebben wy, om de zelfde Reeden, veele ondienstige Reedeneeringen, die de Fransman, zommige uit de Roman, zommige daar buiten verdicht, in zijn werk gevoegt heeft, achtergelaaten. Zo komt niet te passe t geen Orondates, in t tweede Tooneel van zijn derde Bedrijf met Statira spreekt, dar zy hem eeuwigh uit haar gezicht gebannen heeft, enz. Zo voegt niet het begin der samenspraak van liefde tusschen Orondates en Roxane in het neegende Tooneel van zijn vierde Bedrijf (dat by den Vertaaler t elfde is) terwijl Perdikkas het Paleis bestormt. Zo is overtolligh de vertelling van Roxane, en Hezione, in het eerste Tooneel van zijn vijfde Bedrijf, hoe zy na t Paleis van Perdikkas geweest zijn, en Statira daar getragt hebben om t leeven te brengen, en belet wierden: en diergelijke meêr.
Na de weinige kennis in de Tooneelpöezye van die tijdt, heeft de Fransche Dichter daar noch in gebragt veele Alleenspraaken en Terzydespraaken, die wy verandert, of achtergelaaten hebben; als de Terzydespraak van Roxane in het tweede Tooneel van zijn eerste Bedrijf; de Alleenspraak van Orondates in het tweede Tooneel van zijn tweede Bedrijf; de Terzydespraaken van de zelfde, en van Statira in het eerste Tooneel van zijn derde Bedrijf, en dry Alleenspraaken van Roxane in zijn vierde Bedrijf, het derde, vijfde, en achtste Tooneel uitmaakende, die by den Vertaaler het vierde, zeste, en neegende geworden zijn.
Dewijl wy nu alle deeze misslagen wilden mijden, hebben wy veele Tooneelen van t Fransche stuk moeten verstellen, veele uitlaaten, en veele daar weêr in voegen. Die t de pijne waerdig acht, zal die konnen nazien. Boven al, die Kassander raaken, en verandert of achtergelaaten worden, zijn wel de voornaamste, het laatste Tooneel van zijn tweede Bedrijf hebbende liever Perdikkas en Roxane willen, in ons laatste Tooneel van t zelfde Bedrijf, eenige opening laaten doen van de byeenkomst van Orondates [p. 72] en Statira in t volgende Bedrijf, en duisterlijk te kennen geeven (om de Aanschouwers in verlangen te houden) de strik, die zy die twee gelieven gespannen hadden, dan meêr opening daar van te doen door een samenspraak van Perdikkas met Statira: als ook alle de Tooneelen van t vierde Bedrijf, die wy zeer verschikt en verandert hebben, doende zelfs buiten den Fransman, op t einde Perdikkas ten tooneele komen, en de slechte staat daar Orondates, en Roxanes zaaken in waaren, te kennen geeven, en, door t schielijk en verbaast uitkoomen van een Soldaat, eenige verandering hoopen; en alzo, in t einde des Bedrijfs, de gedachten der Toehoorers ophoudende.
Eindelijk noemt hy zijn Tooneelspel, een Tragicomedie, dat is, Blyeindend Treurspel; daar het waarlijk een Tragedie, dat is, Treurspel (gelijk wy t noemen) is; als waar in de vier Hoofdtpersoonazien gevaar van t leeven loopen, en daar by Perdikkas dat verliest, en Roxane haare heerschappy quyt raakt.
En dit zijn de voornaamste misslagen, die wy in het Fransche Tooneelstuk aangemerkt hebben. Laat ons nu tot het werk van onzen vertaalenden Rijmer overtreeden, en zien, hoe hy zijn verstandt in de Tooneelpoëzye te werk gelegt heeft.
Alle de opgetelde misslagen heeft hy onverandert in zijn Tooneelspel gelaaten, behalven alleenlijk twee. De eene is de onnoodige vertelling van Roxane en Hezione in t eerste Tooneel van t vijfde Bedrijf, die hy overgeslagen heeft. De andere, dat hy klaarlijk te kennen geeft, hoe het met Perdikkas is afgeloopen.
Maar, wien het lust beide deeze verbeeteringen naaukeurigh tonderzoeken, zal klaarlijk merken, dat die misslagen by geval, en niet door overleg en oordeel des Rijmers, daar uit geraakt zijn. Want de lange vertelling tusschen Roxane en Hezione schijnt nergens anders om achtergebleeven te zijn, als om zijn vijfde Bedrijf, door zijne ingeflanste Tooneelen, niet te onmaatigh te doen uitdyen. En Perdikkas doet hy voor t oog des Aanschouwers sneuvelen, om een Don Quichots ridderlijk lijfgevecht op zijn Tooneel te hebben; en door dat kostelijk en konstig schermen, zijn Spel een adelijken glans by te zetten.
En dat wy dit niet zonder grondt, en niet met vooroordeel zeggen, betuigt de overvloedt van zeer lompe, en grove misslagen, daar zijn werk tot barstens toe van volgepropt is, en van de welke wy ons de moeite getroost hebben, om eenige onder [p. 73] t leezen aan te teekenen, en te schokkeeren; en ze nu, als aan eenen rist gehecht, hier onder vervolgens op te tellen.
De plaats, waar in het Spel speelt, en die de Fransman, na de Tooneelkonst een eenige stelt, naamelijk, een Zaal in t Paleis van Roxane, zegt hy zelfs, dat hy tot dry maakt, te weeten om en in de Stad, en t Hof van Babylon, en wy willen gaeren den man by zijn woorden gelooven, schoon wy niet anders konnen zien, of hy heeft een misgetelt, om een man te weezen, die dry tellen kan; alzo zijn Tooneel nooit buiten de Stadt springt.
De naamen der Persoonazien heeft hy uit armoede van rijm, zonder kennis en omzicht verlamt, zeggende Oroondate, en Arbate, daar hy, Oroondates en Arbates zeggen moest, zo wel als Araxes en Artaxerxes, welke laatste hy noch in zijn vaerzen, om den trant en t rijm te vinden, jammerlijk rabraakt tot Artaxerce, en Artaxerx. Zo moest hy ook niet Hesionne, maar Hezione, zeggen, volgens Virgilius in zijn 8 Boek van Eneas,
Nam memini Hesiones, & c.
En Ovidius in zijn 11. Boek der Herscheppinge,
Hesioneque datâ potitur.
Ook hebben wy Orondates, en niet Oroondates met twee o willen schrijven, opdat niemandt deeze naam te lang zoude rekken, en Oroöndates leezen.
Boven alle de Alleenspraaken, en Terzijdespraaken, die in t Fransch zijn, en wy uitgelaaten hebben, heeft onze Konstenaar daar noch een Terzydespraak van Kassander in het derde Tooneel van zijn vijfde Handeling, en twee Alleenspraaken ingevoert; de eene op t einde van t zeevende Tooneel van zijn tweede, en de andere in het tweede Tooneel van zijn vijfde Handeling.
En daar de Fransche Tooneeldichter een overtollige Persoonazie, naamelijk Kassander in zijn werk inbrengt, die wy teenemaal voorbygaan, trekt hyer noch daarenboven dry by t haer in, als Artaxerxes, Araxes, en Mandane, die noch veel minder, als de voornoemde, te passe koomen, en niet anders uitrechten, als de wanschikkelijkheidt vermeerderen.
Gelijk hy nu zo overdaadig is in zijn Persoonazien, zo is hy noch milder met zijn vruchtelooze Tooneelen, die buiten het Fransch daar in gelapt zijn, en, niets tot de Ontknooping doende, t getal van zes uitmaaken, als het eerste en tiende Tooneel van zijn vierde, en het tweede, derde, zeevende, en achtste Tooneel van zijn vijfde Handeling.
[p. 74]
En deeze Tooneelen doen niet alleen geen voordeel, maar sleepen noch eenige mismaaktheidt met zich. Want, daar de Fransche dichter alle de zijne zo zorgvuldigh aan een gehecht heeft, en om dat sieraadt zijn spel te geeven, liever vier Alleenspraaken heeft willen invlechten, in zijn vierde Bedrijf, dan dat te missen; maakt deeze schoone Verbeeteraar, dat zy op veel plaatsen gescheurt zijn, en niet aan een hangen; als het 1 en 2, 9 en 10, en 10 en 11 Tooneel van zijn vierde; als ook het 1 en 2, 3 en 4, 5 en 6, en 6 en 7 Tooneel van zijn vijfde Handeling. Behalven dat noch in t 7 Tooneel van zijn tweede Handeling Perdikkas binnen treedt, om Statira tontbieden, in welke tijdt het Tooneel zonder spraak is; daar meê hy toont den Fransman niet verstaan te hebben, die Perdikkas haar niet doet haalen; maar hem invoert, vastelijk weetende, dat zy komen zoude.
En dat hy geen grondige kennis van de Fransche Taal heeft, betuigen ook inzonderheidt de navolgende plaatsen, als op het 2 bladt, in de 5 en 6 reegel, daar in t Fransch staat,
Delicate vertu, qui me preschez lhonneur,
A force dattentats jestablis mon bonheur,
Zet hy over,
Mijn teere kracht van deugd gehandhaaft door de eer,
Bevestigt mijn geluk in sulk geval te meer;
En wy,
Gy kiessche deugdt, die my van deer komt spreeken,
Vaarwel, wy vesten ons geluk op snoô gebreeken,
En schelmeryen.
Zo vertaalt hy op t zelfde bladt in de 27 reegel charmes, gebeeden, dat gansch geen zin maakt. Op t 4 bladt 22 reegel, zet hy over jobeys de ce pas, ik doe, wat uw begeerte deê, daar wy hebben, aan my zal niets ontbreeken. Op t 9 bladt in de 14 en 15* [komma weggelaten] reegel, daar de Fransman zeidt,
Il nous le faut reduire,
Luy secondé des siens est en estat de nuire.
Verduischt hy,
Die kans dient waargenomen,
Hy loopt gevaar van met de zijne om te koomen.
Dat overgezet moet worden,
Men moet hem weêr doen keeren:
[p. 75]
Hy met de zijne zoude ons dapper konnen deeren.
Op het 10 bladt, in de 33 reegel, daar in t Fransch is,
Le premier des humains na point laissé degal.
Vertaalt hy,
De eerste mensch zag geen gelijke namensch an.
Daar de Fransman wil zeggen, dat Alexander de grootste en magtigste van alle menschen zijns gelijken niet nagelaaten heeft,*en onze Vertaaler van Adam schijnt te spreeken. Op het 12 bladt,
in de 23 reegel, verduitscht hy entretien, tijdtverdrijf, dat onderhouding of samenspraak te zeggen is. Op het 15 bladt, in de 14 en 15 reegel, daar in t Fransch staat,
A peine aviez vous sceu le trespas dAlexandre,
Que vostre premier soin fut de saisir Cassandre.
Zet hy over,
Gy wist schier niet de doodt van uwen Alexander,
Of schikten ylinks tot uw bedtgenoot, Kassander,
En wy,
Uw dolle staatzucht quam naauw Alexanders doodt
Ter ooren, of, verrukt van razerny, besloot
Terstondt de haare,
Dat is, die van Statira, welke eeven in onze voorgaande reegel genoemdt wordt; en ook de naam van Kassandre voerde; daar onze Overzetter niet op gelet, en zeer slordig Kassandre voor gestelt heeft, gelijk hy dat noch eens doet, op het 32 bladt, in de 9 reegel, daar de Fransman zeidt,
Prince le seul secret de sen pouvoir defendre,
Cest de se disposer à me rendre Cassandre.
Dat hy vertaalt,
Uw eenigst schermschildt, Prins, is, dat gy met elkander
Bevlytight, om aan my te leeveren Kassander.
En wy,
Een toevlucht is alleen u ovrig in dien staat,
Dat Statira my minne, en gy haar min verlaat.
Op t 19 bladt, in de 28 reegel, zet hy languir dans ces chaines. over, zijn trots betreuren; daar het te zeggen is, in die boeyens quijnen. Op t 24 bladt in de 20 reegel, daar in t Fransch is,
Je men vay de Roxane appendres le dessein.
Verduitscht hy,
[p. 76]
Ik na Roxane ga, en meld haar uw verband.
Daar t overgezet moest worden,
Ik ga verneemen, wat Roxane heeft in t zin.
Op het 37 bladt, in de 16 reegel, daar de Franschman heeft,
P. Redoute ma fureur. R. Toy, mon ressentiment.
Zeidt hy,
P. Gedenk mijn toorn. R. En gy gedenk mijn minnegrief.
En wy,
R. Verrader, vrees mijn straf. P. Verwaande, vrees mijn wraak.
Op het 41 bladt, in de 15 reegel, zet hy Ialoux mary over volliefden Heldt, daar het jaloersch man te zeggen is. Op het 47 bladt, in de 35 reegel, vertaalt hy, reculer ma mort, de doodt be-
leedigen, daar het beteekent, mijn dood te rug zetten. Op het 48 bladt, in de 7 reegel, zet hy tremper over temperen, daar het indompelen beduidt. Op t 49 bladt in de laatste reegel, daar in t Fransch staat,
Ie meurs, & pour finir je cherche dautres lieux.
Vertaalt hy,
Ik sterf, en zoek een plaats, van waar ik vlieg om hoog.
Als of Arbates, die t zeidt, en zich zo eeven, een grooten schelm te zijn, beleeden hadde, nu, om zijn berouw, als martelaar, ten Heemel voer. Daar het te zeggen is,
Ik sterf,
En zoek een andre plaats, waar ik de geest mag geeven.
Op t 62 bladt, in de 10, 11, 12, en 13 reegel, daar in t Fransch is,
Que je rentre en lextaze ou mentraine ma flame,
Et que par des transports ou seleve mon ame,
Capables depuiser tous les discours humains,
Je semble en ce baiser la laisser sur vos mains.
Verduischt hy,
Al waar mijn brandt my lokt, treed ik als opgetoogen
Met een verheeven ziel, door twee verrukte oogen,*
Die t mannelijk verstandt uitputten tot de grondt.
My dunkt, dat deese kus mijn siel lijmt aan uw mondt.
En wy,
Prinsses, vergun mijn ziel, die eeuwig u zal minnen,
Dat zy de driften, en verrukking mijner zinnen,
[p. 77]
Niet uit te spreeken voor het menschelijk verstandt,
Door deeze kus uitdrukke op uwe albaste handt.
En dusdaanige quaade vertaalingen zijner zo overvloedigh, dat men veel meêr moeiten heeft, om de goede, als de quaade te vinden, gelijk ieder, die het de pijne waerdig acht, om het Fransch teegen zijn Duitsch te overzien, klaarlijk zal bemerken: doch die het mogte verveelen, gelijk het ons gedaan heeft, en ieder zonder twijffel doen zal, lees noch maar tot een staaltjen, op het 42 bladt de 2 Stance van Roxanes Alleenspaak, en hy zal zijn bekomst volkomen hebben. En uit al deeze voorgaande proefstukken oordeelen wy gunstelijk, dat voor onzen Vertaaler ontwijffelijk te hoopen staat, dat hy, indien hy maar zo voort leert, in de kunst van uit het Fransch te verduitschen, den gezwooren Overzetter van de Schouwburg, wiens lof wy hier vooren waerdighlijk opgehaalt hebben, in t kort, zo niet voor by loopen, ten minsten niet zal hebben toe te geeven.
Gelijk nu uit zijne vertaalingen blijkt, dat hy niet veel Fransch verstaat, zo toont hy ook in zijn schryven, dat hy van zijn eigen moederstaal zeer weinig kennis heeft, als in veele hooftstukken zeer plompe misslagen begaande. Zo gebruikt hy zeer veele woorden niet in haar behoorlijke beteekenis. Als op t 1 bladt in de 8 reegel, begeeven voor my begeeven; op t 3 bladt, in de 20 reegel, stijven deê voor stijfde; op t 4 bladt, in de 8 reegel, verzetten voor aflaaten; op t 20 bladt, in de 23 reegel, meedemakker voor meedeminnaar, waar voor hy ook elders makker, en metgezel heeft; op t 24 bladt, in de 5 reegel, nadeelen voor nadeeligh zijn; op t 25 bladt, in de 25 reegel, beoogen voor zien; op t 26 bladt, in de 5 reegel, verwaanen voor verwaandt zijn? op t 29 bladt, 27 reegel, de doodt gehengen voor de doodt lijden; op t 32 bladt, 3 reegel, verstellen voor uitstellen, en de 29 reegel, ontmenschen voor dooden; op t 34 bladt, 20 reegel, schrander voor dapper of eedel, als ook op t 35 bladt, 29 reegel, en andere meêr; op t 35 bladt, 11 reegel, woelen voor onder een mengen; op t 37 bladt, 12 reegel; woordt verstooten, voor woordt niet houden; op t 48 bladt, 2 reegel, verdrieten voor berouwen; op t 49 bladt, 16 reegel, deelbaar voor deelachtig; op t 50 bladt, 17 reegel, doodsch voor doodelijk; op t 52 bladt, in de 16 reegel, viel voor verscheen; op t 4, 11, 15, 21, 27, 29, 30, en 46 bladt, bresse; dat hy schijnt niet verstaan te hebben, en diergelijke ontallijke meer.
[p. 78]
Zo maakt hy ook veele oneigentlijke Koppelwoorden, als op t 17 bladt in de 11 reegel, oogekoolen, en in de 29 reegel, kluisterdragt; op t 20 bladt 19 reegel, handswenk; op t 23 bladt 5 reegel, leedenoffer; op t 29 bladt 9 reegel, pijnkool, en 30 reegel, hartspraak; op t 37 bladt 16 reegel, minnegrief; op t 30 bladt 21 reegel, doodkeur; op t 41 bladt 15 reegel, volliefde, op t 45 bladt 6 reegel, minnerif, en 19 reegel, troonroem; op t 54 bladt 18 reegel, schildtdraght, en 21 reegel, gebloedritst; op t 58 bladt 4 reegel, teegenvrienden, voor vyanden; op t 63 bladt 11 reegel, straalgezight. enz.
Zo maakt hy ook veele quaade Samenstellingen in de reedenen, t geen de Latijnen Constructiones noemen, als op het 3 bladt, in de 26 reegel, een zulke buit voor zulk een buit; op t 11 bladt, in de 18 reegel, leelijkste van al voor leelijkste van allen; op t 16 bladt in de 16 reegel, mijns beminde voor mijner beminde, of van mijne beminde; op t 17 bladt 23 reegel, verknochter voor verknocht; op t 18 bladt 11 reegel, de min t gebieden moe voor moe zijnde; op t 38 bladt 16 reegel, te toonen voor om te toonen; op t 52 bladt 14 reegel, aandeede voor aandoe; en 16 reegel, viel voor val, enz.
Zo heeft hy ook veele oneygentlijke Wijzen van spreeken, Phrases genaamt, als op het 3 bladt in de 20 reegel stijven doen voor wederstaan, en in de 22 reegel iemandt ter zijde loopen voor vluchten; op t 16 bladt 19 reegel een pley komt my bestrijden voor ik voel pijn; op t 17 bladt 8 reegel, lijfvruchtsreeden voor bezwangertheidt; op t 18 bladt 29 reegel minnend yver brouwen voor jaloers zijn; op t 20 bladt 19 regel, zijn wezen was met schrik vol gloeden aangedaan voor hy was verschrikt; behalven dat hier noch een strijdigheidt is, alzo de schrik niet roodt, maar bleek maakt; op t 27 bladt 33 reegel, ons samenspraak broên, gelijk, of t hennen waaren; op t 30 bladt 18 reegel, de doodt uitlaaten, als een wildt gedierte uit zijn kot; op t 34 bladt 31 reegel, voed geen brein meêr van mispreeze minnenijdt, voor geeft geen oorzaak tot jaloezy, enz.
Zo neemt hy de orde der Taal niet waar, als op t 2 bladt, in de 3 reegel, uw vriendschap ik versmaade, voor ik versmaade uw vriendschap; en 16 reegel, die naam my siddren doet, voor die naam doet my sidderen; en 30 reegel, dien overval zy verdroegen, voor zy verdroegen dien overval; en 34 reegel, de hoofden [p. 79] de poorten randen aan, voor de hoofden randen de poorten aan; op t 3 bladt 29 reegel, elk na Perdikkas zeidt voor elk zeidt na Perdikkas; op t 4 bladt 1 reegel, dat men hem koomen doe, voor doe koomen; op t 5 bladt 11 reegel, die Prins gevangen is, voor die Prins is gevangen; en 13 reegel, elk beschermen moet het zijn, voor elk moet het zijne beschermen; en 34 reegel, hy de eer van u te spreeken zoekt, voor hy zoekt de eer van u te spreeken; op t 6 bladt 14 reegel, my baarden weinigh troost, voor weinigh troost baarden; en 19 regel, gy ondankbaar wordt, voor gy wordt ondankbaar, en van diergelijk een slag grimmelt het op alle de volgende bladen.
Eindelijk gelijk hy in zijne vertaalinge, en t schrijven van zijn moederstaal gedwaalt heeft, zo struykelt hy ook niet minder in de Rijmkonst, zondigende grovelijk teegen de meeste en voornaamste wetten. Zo neemt hy de grootsheidt van een Treurspel, en zijne persoonazien niet waar, als hy op het 3 bladt in de 16 reegel, Arbates van Orondates doet spreeken, als t graauw met een endtje staal; en op t 9 bladt, in de 16 reegel, Perdikkas van zijnen broeder Alcetas, of t een Munnik was, broêr Alcetas, gelijk broêr Kornelis; en op het 10 bladt in de 4 reegel, Kassander, een kruimtje van mijn druk, gelijk of hy van een stuk roggenbroodt sprak; en op 26 bladt 6 reegel, Orondates, die nergens dartel is, maar een voorbeeldt van ingetoogenheidt, van dartel mingeval; en op t 33 bladt 12 reegel, den zelfden tegen Perdikkas, gy meent ieder te doorrijgen, als of hy hoenderen, aan t spit zou steeken; en op t 48 bladt in de 29 reegel, Roxane, van zulke grillen, vier of vijf, welk zeggen voor een Koningin, als Roxane, wel te recht grillen zijn; en op t 52 bladt 10 reegel, doet hy Artaxerxes voor den dagh koomen met gevolg van vuur en koorden, als een Ducdalf, daar hy teedelmoedigh was, om t volk op te knoopen; en op t 26 bladt in de 14 reegel, doet hy Orondates Statira kussen, dat het zijn ziel aan haar mondt lijmt; daar hy korts daar na zich te needrigh toont, om haar aan te spreeken, enz.
Zo gebruikt hy meenigmaal wanschikkelijke Bywoorden, by de Konstenaars Epitheta genoemt, als op het eerste bladt in de 9 reegel, dapper schudden, en dappre rijkstroon; op het 26 bladt, 20 reegel, koosend samenspreeken, t welck hy Orondates doet zeggen; op het 31 bladt 26 reegel, yverig verderf; op het 39 bladt 21 reegel, knarssend ongedult, [p. 80] dat hy den Goden toe schrijft; op 59 bladt, 34 reegel, ondankbre tijtels, enz.
Zo brengt hy veel woorden zeer oneigentlijk over in een andere beteekenis, dat de Reedenrijkkonstenaars Metaphora, Synecdoche enz. noemen, als op t 17 bladt, in de 20 reegel, gereezen uit de zadel van Koningen, voor gesprooten uit de stam; op t 28 bladt, 10 reegel, traanen, die op onluks barning golven; en 18 reegel, benestling der gedachten; en 22 reegel, verbannen ten liefdens raadhuis uit; en t 29 bladt, 10 reegel, pijnkool doen gloeyen; en 40 bladt, 5 reegel, mijn meedeminstersaaren voor bloedt; op t 44 bladt, 30 reegel, de ziel ontginnen, of ze een gebraaden hoen was; op t 46 bladt, 17 reegel, t ingewandt der Stadt; op t 62 bladt, 21 reegel, een ziel in tween kerven, enz.
Om de trant in zijne vaerzen te vinden, trekt hy zeer hardelijk twee syllaben, of lettergreepen in een, als op het 19 bladt, in de 14 reegel, zoon voor zo een, en op t 55 bladt, 30 reegel, ongnade voor ongenade, enz. Zo laat hy, om de zelfde oorzaak, op t 58 bladt, in de 20 reegel de e uit voor de h in onbarmhartig Heemel, dat zeer stoot, daar hy doorgaans meest de e voor een klinkletter niet achterlaat. Zo neemt hy ook de klank of Accent der woorden niet waar op t 9 bladt, in de 16 reegel, in Alcetas voor Alcétas, dat een man van letteren, als hy, hadde behooren te weeten; en op t 12 bladt, 18 reegel, in booswíchten voor bóoswichten; en op t 39 bladt, 21 reegel, in rabráaken voor rábraaken, enz.
Ook blijkt doorgaans zy verleegenheidt in de rijmwoorden, wanneer hy op ontallijke plaatsen, de letter n wegwerpt, als wel weetende, dat zonder het zelve zijn rijm niet deugen zoude, gelijk het niet doet op twee plaatsen, te weeten op t 4 bladt, 6 en 7 reegel, in almoogendheeden en meedoogenheeden, en op t 34 bladt, 8 en 9 reegel, in min-Ster en meedeminster, daar hy noch teegen de accent aanloopt.
Wy zullen hier noch, tot een toegift, aanknoopen eenige zinnelooze plaatsen, die ons te moeylijk gevallen zouden hebben in schokken te brengen, en daar wy den Leezer zijn verstandt willen op laaten oeffenen, als op t 17 bladt, 33 en 34 reegel.
Daar een zwangre een onzwangre weeu verstoot,
Daar roept de Staat om wraak, en t leeven om de doodt.
[p. 81]
Op het 22 bladt, de 2 laatste reegels,
Ik dempte mijn besluit in baaren van mijn bloedt.
Ten teeken ik mijn schand wel wou voor u ontblooten, enz.
En dit zeidt Perdikkas teegen Statira.
Op t 28 bladt, de 30 reegel,
Soo hoop ik doch inkort,
Dat Babylon in haar ontsag geplondert word,
En ik weer Koningin.
Op t 30 bladt, de 21 en 22 reegel,
Schoon ik uw doodkeur roem, zo zou de spijt door t kiezen
Van dien Perdikkas, my het leeven doen verliezen.
Op t 32 bladt, de 17 reegel,
Wreedt opgevoedt zijt gy in wreedheidt overrompelt.
En de 34 reegel,
Die op uw razerny het offer niet verplette.
Op het 33 bladt, de 3 en 4 reegel,
Mijn ziele, die als noch haar eerste driften toont,
Zal kroonen het begin, waar in de uitgang woont.
En 18 reegel,
Ik stuur weêr in u zelf, hem die ik vluchten zagh.
Op t 34 bladt, de 23 en 24 reegel,
Heeft dan uw leeven u zo groot vermaak gesticht,
Dat gy my stervend aan Perdikkas liet verplicht.
Op t 40 bladt, de 30 reegel,
Zeg hem al wat men zegt, als men hem minnen moet.
Op t 41 bladt, de 25 reegel, enz.
Dat zo zijn beeldt, door t lot
Moet zijn te niet gedaan, dat men dan breek twee kerken;
Het autaar en den Godt.
Op t 42 bladt, de 2 reegel,
In groote zaaken drijft de ziel op t onvoorsienst.
Op t 48 bladt, de 9 reegel,
Noch vrees ik min uw doodt, maar uw afweezen meer.
Op t 51 bladt, de 27 reegel,
Dus was het Stadtsverraadt den Vyandt opgegeeven.
Op t 60 bladt, de 33 reegel,
Ik zal de weereldt doen mijn doodtsverlies ontleeden.
Op t 64 bladt, de 7 reegel,
Weeu, en ontboeit ben ik weer Koningin en duw.
[p. 82]
Uit alle welke, en noch ontallijke diergelijke, die wy overslaan, en de opmerkende Leezer gemakkelijk zal konnen aanteekenen, het schijnt, dat onze Rijmer den Dullen Admiraal na den Lauwerkroon heeft willen steeken, en de eer benijdt, die hy met zijne diepzinnige rijmen ingelegt heeft.
Boven zo groot een getal van grove misslagen, kan zijn werk de hoogdraavendheidt van stijl, die in een Treurspel vereischt wordt, nergens na bereiken; maar het is overal zeer laf, en plat, en by der aarden kruypende, en daarby de kracht van zeggen, die de Fransman heeft, doorgaans ontzeenuwende, gelijk die zijn Spel met het Fransche wil vergelijken klaar zal konnen bemerken. Wy zullen omdat dat stuk niet wel te krijgen is, en het veele niet de pijne waerdt achten, het een teegen t ander te leezen, hier een plaats twee, dry, uit het Fransche en zijn Duitsche te berde brengen, en daar onze vertaaling aanhechten, opdat men oordeelen mooge, wie daar t naaste by komt. In het derde Toneel van het derde Bedrijf heeft de Fransche Toneeldichter aldus.
PERD. Tirant lespée de son costé en la pointant contre Oroondate.
Plutost par son trespas,
Iay treuvé le secret par qui je vous separe,
Ie tay trop espargné; meurs Scite, meurs Barbare,
Et me rends le repos, que tu mavois osté.
ROXANE, Prenant une javeline des mains dun garde,
& la pozant au sein de Statira.
Arreste Perdicas, regarde à ton costè,
Quelle des passions est en toy la plus forte
Ou voir vivre Orondate, ou voir ta Reyne morte,
Choisis.
OROOND. à Perdicas. Ah! Perdicas protege Statira,
Apres si tu le veux Oroondate mourra.
STATIRA, à Roxane. Fille de Cohortan pers dedans ta furie
La femme d Alexandre & le sang de Darie,
Et portant dans ton sein ta derniere rigueur
Viens fraper Orondate au travers de mon coeur,
Et nous sacrifiant au demon de ta rage
Renverse tout ensemble & l Autel & limage.
OROOND. à Roxane. Viens femme furieuze achever ton dessein
Et fraper ta rivale au travers de mon sein.
ROXANE, se mettant devant luy.
Non tu ne mourras point je deffendray ta vie.
[p. 83]
PERDICAS, au devant de Statira.
Et jauray pour la Reyne une semblable envie,
Contre tes cruautez je la veux proteger.
t Welk hy aldus vertaalt, op t 35 bladt, in de 13 en volg. reegels.
PERDIKKAS met een blooten saabel op Oroond.
PERD. Veel eer door sijne dood.
Om u te scheiden bei, heb ik t geheim ervaare,
k Heb u te lang gespaart. Sterf Scyth! sterf gy barbaare!
En leever my weêrom die rust, die gy my naamt!
ROXANE met een werp-pijl op Statira.
ROX. Perdikkas sta! laat af! let op uw doen! beraamt
Door welken drift uw siel het krachtigst is gedreven,
Tot Statira, (gedood) of Oroondaat, (in t leeven?)
Verkies.
OROOND. Perdikkas! help, help doch mijn Statira.
Dan wil ik, soo gy wilt, hier sterven daar ik sta.
STAT. tegen Rox. Verdelg, ô Koningin, dit vrouwelijk, doch schrander
Bloed van Darius en de weew van Alexander.
Gevoelend in uw hart de wreedheid uwer daad,
Boor door mijn hart heen en doorsteek daar Oroondaat.
Vermits ik dan voor hem en hy voor my moet boeten,
Soo werp zijn outer om, en treê zijn beeld met voeten.
OROOND. tegen Rox. Kom, kom ontaarde vrow, kom volg uw driften na:
Boor door mijn hart heen en doorsteek daar Statira.
ROX. beschermende Oroond. Gy sult niet sterven; neen; ik staan wil voor uw leeven.
PERD. Beschermende Stat. Mijn kling voor Statira niet minder staat. Haar sneeven
Ik wel beletten sal, al woed gy noch soo wreed.
En wy aldus op het 35 bladt in de 33 en volgende reegelen.
PERDIKKAS, zijn sabel trekkende, en de punt
op Orondates borst zettende.
Neen; beeter Orondaat.
k Heb nu t geheim ontdekt, om u van een te scheuren.
Sterf, trotse sterf, u zal geen uitstel meêr gebeuren,
En geef my weêr de rust, die gy my hebt ontroofdt.
ROXANE, Arbates sabel uittrekkende, en die op
Statiras boezem stellende.
Hou stil, wat razerny heeft u t verstandt verdooft?
[p. 84]
Perdikkas, sta, en ga te raade met uw zinnen,
Wat hartstocht allermeest behoorde op u te winnen.
Wat hebt gy liever, dat Prins Orondates leef,
Of dat ik Statira met een den doodtsteek geef.
Verkies.
ORONDATES teegen PERDIKKAS.
Perdikkas, ach! wil Statira behoeden.
Ik zal daar na die gunst u met mijn doodt vergoeden.
STATIRA, teegen Roxane.
Kohortans Dochter, kom, moord met ontzinden moedt,
In Alexanders weeuw, Darius godlijk bloedt.
Kom uwe razerny tot barstens toe vergrooten,
Prins Orondates hart in deeze borst doorstooten,
En, ons opoffrende aan den Afgodt van uw haat,
Verbrijzel t outer, en het beeldt, dat daar op staat.
ORONDATES, teegen Roxane.
Neen, wreede Dwinglandin, kom hier uw wraak volbrengen,
En t bloedt van Statira, door my te moorden, plengen:
Want, nademaalze alleen in deeze boezem leeft,
Is t billijk, dat gy haar daar in den doodtsteek geeft.
ROXANE, zich stellende voor Orondates.
Gy zult niet sterven, neen, ik zal uw vyandt stutten.
PERDIKKAS, zich stellende voor Statira.
En ik zal Statira voor uw geweldt beschutten.
In het neegende Tooneel van t vierde Bedrijf zeidt Roxane in
t Frans. Si Statira toffroit une vie immortelle
Ton ame lagreeroit bien moins des Dieux que delle,
Et mesme entre ses bras un moment escoulé,
De nos longs entretiens tauroit ja consolé.
Ton ame de ses yeux pleine & rassasiée
Parmy de doux transports se feindroit extasiée,
Et quatre ou cinq instans dans ton coeur amoureux
Vaudroient leternité de tous les bien-heureux,*
Mais tes yeux la perdront.
Dat hy aldus verduischt op t 48 bl. in de 22 en volgende Reegels.
Indien u Statira aanbood onsterflijk leeven,
Gy soud haar grooter dank, als al de gooden, geeven,
En self de kleenste lust van haar u soeter scheen,
Als al ons handlen van verheeve minne-reên.
Uw siel, versaadigt door haar onversaade oogen,
Door twee uitsinnigheên sou worden onvermoogen.
[p. 85]
En sulke grillen, vier of vijf, in uw gemoed
U scheenen meerder weerd, als al het heemels goed.
Dus schend uw oog het werk.
En wy alzo, op 46 bladt, in de 29 en volgende reegels.
Wierdt u van Statira dat voordeel aangeboôn,
En moght uw min van haar verwerven zulk een loon;
Gy zoudt geen heemelgaaf zo kostelijk waerdeeren,
En min van t Godendom, als haar, die gonst begeeren.
Een zalig oogenblik, datge in haar arm versleet,
Had met die troost, nu lang versmolten al uw leedt.
Dat zoudtge boven t heil van aarde, en heemel kiezen.
Maar t is gedaan. Gy zult nu Statira verliezen.
In het twaalfde Tooneel vant zelfde vierde Bedrijf is by den Franschen Dichter aldus:
Oroond. Roxane quattens-tu. Rox. Faut-il enfin ceder,
Ie ne puis te quitter & ne puis te garder,
Fatale extremité. Oroond. Fay moy rendre mes armes.
Rox. Permets quau paravant je les baigne de larmes,
Et que dedans linstant que me donne ton sort
Ie te donne en tremblant les aprésts de ta mort,
Mais je sens que ma main refuse cét office
Hezionne rendez luy ce funeste service.
Hez. Donnez moy ma Princesse un plus sortable employ.
En weinig voort.
Rox. Tiens prens donc ceste espée: ah! que je suis esmeuë.
Oroond. Roxane ce bien-faict... Rox. Oste toy de ma veüe
Sans me monstrer ta fuite, abandonne ce lieu
Et ne me force point à te faire un adieu,
Ie le pense eternel si jen croy mes alarmes.
Orond. Si les Dieux. Rox. Laisse agir mes souspirs & mes larmes.
Oroond. sortant. O dieux! qui dans mon coeur mettez tant de pitié
Puisquun autre a lamour quelle ayt mon amitié.
Dat onzen Rijmer dus overzet, op t 50 blad tin de 7 en volgende reegels.
Orond. Waar wacht gy na Roxaan?
Rox. k Moet swijgen, ik u niet
Bewaaren kan, en kan u ook niet laeten. Siet
De laatste slag van t lot.
Orond. Doet my mijn wapens schenkke.
[p. 86]
Rox. Sta toe eerst, dat ik in mijn traanen die verdrenkke,
En dat mijn eer-naam sy door dit geval vergroot,
Dat ik u beevend geef bereidsels tot u dood.
Maar, t hart verbied my, dat mijn hand reeds had begonne.
Doe gy die dienst hem, die hem doods is, Hesionne.
Orond. Doe my een dienst Mevrouw van meer bevalligheên, enz.
En weinig daar na.
Rox. Daar; neem uw wapens dan. Ah! hoe word ik bewoogen.
Orond. Die weldaad Koningin....
Rox. Ga Prins, ga uit mijn oogen.
Vlucht zonder dat ik t sie. Verlaat dees plaats, en quel
Noch dwing my niet, dat ik u zeggen moet, Vaar wel.
t Geen ik u eeuwig wensch, ken ik mijn min te rechte.
Orond. De goôn....
Rox. Met zuchten en met traanen moet ik vechten.
Orond. O gooden! die mijn hart meêdoogentheidt stort in,
Roxaan mijn vrienschap hebb, en Statira mijn min.
En dit vertaalen wy op t 48 bladt, aldus.
Orond. waar toeft gy na Roxane!
Rox. Ik kan u niet verlaaten,
Noch hier behouden. Ach! Balstuurig lot! wat zal
Mijn ziel besluiten, in dit deerlijkste ongeval!
Orond. Geef my mijn wapens.
Rox. Laat ikze eerst met mijne traanen
Besproeyen; gun, nu t u den weg ter doodt zal baanen,
Dat ik, al beevende, u het harnas, tot een pandt
Van mijne trouwe liefde, aangespe met mijn handt.
Maar, ach! zy weigert, en bezwijkt in deeze plichten.
Hezione, kom gy dat werk voor my verrichten.
Hez. Mevrouw, genade; ik wensch hier in te zijn verschoont.
En weinig voort.
Rox. Kom, Orondates, neem u sabel. Ach! hoe zeer
Ben ik ontstelt!
Orond. Dees daadt, Roxane....
Rox. Wilt vertrekken,
En zonder, dat ik t zie; t zou my meêr pijn verwekken:
En pars my niet, dat ik mijn afscheidt neem met smart;
Ik voel, het is de laatste, aan t kloppen van mijn hart.
Orond. Indien de Goden my....
[p. 87]
Rox. Ga heen, verweer uw leeven,
En wil mijn traanen, en gezucht haar vryheidt geeven.
Orond. weggaande. O Goôn! nu ik haar mijn meêdoogen waerdig vindt,
Gunt haar mijn vriendschap, wijl mijn hart een andre mint.
Doch het schijnt schier, dat hy de laege en slechte stijl van zijn Treurspel heeft willen vergoeden met de hoogdraavendheidt van zeggen, daar hy zijne Opdragt meede uitgestreeken heeft. En wy gelooven, dater Lieden van zo weinig doorzichts, en die t geen zy niet konnen verstaan, voor wat kostelijks aanzien, genoeg gevonden zullen worden, die zich aan dien weidschen zwier, en brommenden dreun vergaapende, meenen zullen, dat het vry wat te bedieden heeft, en uit een geleerde en konstige penne voortgevloeit is. Maar alle, die wat pit achter t oor hebben, en gewoon zijn door zulke kladderige vernissen, en konstelooze blanketselkorsten met de scherpe straalen van hun geloutert oordeel heen te booren, zullen ter eerster opslag bemerken, dat hy de waare Historie van Alexander de Groote met de Roman van Kassandra slordighlijk, als een die ze beide niet te deegen doorkroopen heeft, onder een mengt, en niet dan een grooten hoop windige en bommende woorden, die weinig zeggen willen, met zeer lange, gedwongene, en onverstaanelijke Perioden uitstoot, en op t pampier werpt.
Dit nu zijn, Kunstlievende Leezer, onze Aanmerkingen over het Tooneelspel van Orondates en Statira. Wy twijffelen geensins, of het zal uw geduldt in t leezen, gelijk ons in t schrijven, al lang verveelt en verdrooten hebben, en gy zult verwondert zijn, dat wy ons daar meede zo lang opgehouden, en zo veel moeite daar aan te kost gelegt hebben: en wy bekennen ook, dat gy dubbel gelijk hebt. Maar die met de Drommel gescheept is, gelijk het spreekwoordt zeidt, moet daar meê over. Waarlijk, wy hadden het van onzen Rijmer zo slecht niet verwacht, noch ook dat hy ons zo veel onnoozel werks zoude berokkenen, als wy nu ondervonden hebben: en hebben vertrouwt, dat, daar hy met zijn Dubbel en Enkel zo slecht gevaaren was, hy nu wat beeters en waerdigers in t licht zoude geeven. Zonder dit vertrouwen, zouden wy ons zelve de moeite van zijn Tooneelspel na te maaken, en zijne misslagen op te teekenen, en dus in ordre te brengen; en de Lief-hebbers, van die te leezen, en onderzoeken, gespaart hebben. Ook willen wy in toekoomende hem, zo lang hy [p. 88] niet beeter leert, en allen, die dusdaanige lompen voor den dag brengen, wel belooven, dat wy, noch hunne Toonneelspeelen namaaken, noch over hunne begaane misslagen onze aanmerkingen geeven zullen. Want, schoon wy dat slechts, als een tijdtverdrijf doen, en niet dan onze leedige uuren, die wy, van onze nutter en noodtzaakelijker beezigheeden, tot uitspanning, over hebben, daar aan hangen; zy zijn ons eevenwel zo onwaerdt niet, dat wy ze in zulke beuzeleryen, zo reeden- en roekeloos willen verquisten, en verspillen, als die vry beeter en nuttelijker weetende te besteeden.
Wy verhoopen eevenwel, dat onze tijdt en moeite niet teenemaal verlooren zal zijn; alzo wy niet twijffelen of veelen Aankomelingen in de Dichtkunst zal, beneevens hem, door deeze onze Aanmerkingen een baken opgerecht zijn, om diergelijke klippen en zanden in toekomende te mijden, by wie wy zonder twijffel dank zullen behaalt hebben; gelijk wy t zelve van onzen Rijmer, zo hy reedelijk en recht eedelmoedigh is, vertrouwen, en, dat hy onze vrymoedigheidt, van zijne struikelingen zo rondelijk aangeweezen te hebben, in geenen deele quaalijk zal neemen, alzo het met geen ander inzicht gedaan is, als om de Neederduitsche Pöezye, hoe langs hoe meêr, voort, en eindelijk eens, ten top verheeven, in haare volle glans te helpen zetten. Te meer, alzo wy niet alleen wel moogen lijden; maar zelf hem, met zijnen ganschen aanhang, beleefdelijk verzoeken, dat zy ons Tooneelspel, zo zy t zich durven onderwinden, op de zelfde wijs ten toets brengen; niets aangenaamers wenschende, als dat ons de misslagen, die wy moghten begaan hebben, aangeweezen worden; opdat alzo door die weederzijdsche onderrechting de Tooneelkonst te beeter mogte opgebouwt worden, en alle Lief-hebbers in de kennis van de zelve toeneemen: waar toe, en met welk inzicht ons Konstgenootschap opgerecht is, en onze byeenkomsten aangelegt zijn, uit de welke de waare Liefhebbers te zijner tijdt te wachten hebben een Onderwijs in de Tooneelpoëzye zo wel van de Oude, als Heedendaagsche Dichters, om hen daar meede, gelijk door dit Dichtkunstigh Onderzoek en Oordeel, onze geneegenheidt te betoonen, en dienst te doen, welke beide wy hen hier van goeder harten aanbieden onder den naam van
|