BELEGERING EN ONTZETTING
[Vignet: Leidse sleutels].TE AMSTERDAM, |
AAN DE GOEDGUNSTIGE LEZER. |
Scipio Afrikanus zegt: ik hoope met de tyd zekerheid van de zake, waardoor ik te kennen geef, dat ik van tyd tot tyd meer klaarheid van waarheid in de werken van deze Tragedie heb gevonden, niet uit eenige Kronykschryvers ofte Beuzelpraatjes, maar uit eigen verhaal van zekeren Vriend, nu meer dan tachtig jaren oud zynde, die dit droevig Treurspel aandachtiglyk heeft aanschouwd, en niet min als andere heeft geleden. Niemand zoude kunnen zeggen, ik heb dit al over lange jaren gelezen, namelyk, in Guicciardin, Emanuël van Meteren, enz. Dat beken ik wel: deze en meer andere vermaarde Schryvers hebben het wel in het kort begrip, uit andere Schriften genomen, geschreven, doch niet voltrokken, maar ik bevond dat ze niet overeen kwamen, daarom heb ik myn best gedaan, om hetzelve klaarlyk in het licht te brengen. Ik heb nog eenige Verzen gezien, welke ik dienstig vinde tot getuigenisse myner Schriften. Ten eersten, op de Burgermeesters Kamer, staande met Gulde Letters op een Bord, en luiden aldus:
|
INHOUD. |
Namen der Personagien. |
Leydsche. Andries Allertsz. Oud Gouverneur. Klaas Keth, Luitenant. Dirk van Pool, zyn dienaar. Eduard Chester, Engelsch Commandeur. Richard Pen, zyn Boode. Jan Vander Does, Nieuw Gouverneur. Duyvenvoorde, Stads Capiteyn.
Leyden, een Maagt. Drie Leydsche Burgers. | | | | | | | | | | | | | | | | | |
Leydsche Vrybuiters. Amelia, Edele Juffrouw. Wees Jongen. Louis Boisot, Admiraal. Wilhelmus de I. Prins van Oranje. Leydsche Soldaten. Spaansche. Franciscus Baldeus, Spaansche Velt-overste.
Trompetter. Boeren. |
BELEGERING EN ONTZETTING
I. VERTOONING. |
II. VERTOONING. |
III. VERTOONING. |
IV. VERTOONING. |
EERSTE UYTKOMST, |
TWEEDE UYTKOMST. |
DERDE UYTKOMST. |
VIERDE UYTKOMST. |
VYFDE UYTKOMST. |
Een Boer komt vlugten. |
ZESDE UYTKOMST. |
Vander Werf, Duyvenvoorde, Raaphorst, Broekhoven. |
EEDT. |
I. VERTOONING. |
De trouwe Leydsche Raad gaet hier eenparig zweeren, Met goed en bloed voor t Lant, de Vryheit, en Gods Kerk, Den Spaenschen dwingeland kloekmoedig af te keeren, Door Godes wil en magt, die maekt den zwakken sterk. |
Duyvenvoerde Leest. |
SEVENDE UYTKOMST. |
ACHTDE UYTKOMST. |
II. VERTOONING. |
Den wreeden Carion laet een Trompetter hooren, En eyscht uyt s Konings naem de Stad in zyn geweld: De Steevoogt niet te min en leent hier toe geen ooren, Maar slaet hem plotsling af dit maakt den Spek onstelt. |
NEGENDE UYTKOMST. |
Carion met zyn Soldaten. |
III. VERTOONING. |
De Leidsche Burgery valt uit op s Vyands Schanssen. (750) En jaagt, vol dapperheyd, het Spaens gebroed daer uyt, Die laten, vol van schrik, Musquetten, Houwers Lanssen, Ja Leeftogt, Kruyt en Loot, den Stormers tot een buyt. |
TIENDE UYTKOMST. |
V. VERTOONING. |
Ziet hier d ellendigheit men eet hier Muis en Ratten, De Moeder knaauwt de huid van een verstorven Paart, De Kindren ryten t vleesch van Honden en van Katten, Ay ziet dit Schouwspel aen, dit baert het Hongers zwaert. |
ALONSO komt uyt |
Amelia in den Rouw. |
VI. VERTOONING. |
De Spaense Generael tot stormen nu genegen, Om LEYDEN op een nagt te zetten in t Bloedbad, Laet hem nogtans door zyn beminde gantsch bewegen, Tot spyt zyns Officiers, en tot behoud der Stad. |
Rey van Leidsche Maegden. |
HOe briest de Spanjaert op de wal, (1350) En nadert met een wreed geschal En toond zyn wreede handen, En dorst na aller Maegden vloed, Na Kuysheyd en na weeuwen bloed, Ja haekt na Vrouwen schanden. (1355) Hy weet dat hier den hongersnood Brent veele tot een droeve dood, En parst de burgers kragten, |
Dus zweert hy zoo hy haer verwind dat hy de Vader, moeder t Kind (1360) Door t zwaerd zal doen versmagten. Og Maegden, laet ons hier te zaem In God ons Zaligmakers naam, Dees Lofzang tzamen zingen. Op hoop het God verhooren zal, (1365) En hoeden ons voor zoo een val, Als onze stem zal bringen. |
VII. VERTOONING. |
Zie hier de groote vreugd, en overpragtigheden,* Verheuging in de Stad, en droefheid alle beid, God lof, het is ONTSET, maar ziet de maagre leden, Verhongert, en hoe elk, dog etende schier schreid. |
(1700) ONsterffelyk is het Morgen ligt Doen wy hier kregen in t gesigt Die hart verlangde Scheepen, Die Gods gesegent wapenrot Quam over t Land tot s vyands spot (1705) De Vloot manhaftig slepen. De Zeeuwe fel en kloek van moed Was in des Spanjaards oog als roed, Zy wenkten met hun Zwaerden, Maer als dees Helden quamen aen, (1710) Zy lieten haere Wapens staen, En speelden den vervaerden. Had ons Baldeus aengerand, Gewis hy had ons overmand, Hoe zoud hy met zyn kragten, (1715) En moorden hebben aengegaen, Met rooven branden en verraen, De Burgers doen versmagten. Wat zou daer onder t Maegdenrey Gekomen zyn een droef geschrey, (1720) En Weduwen en weezen, Die ook in deze droeve quael, Gelyk wy Maegden altemael, Niet vry en zouden wezen. Dus stonden wy in een groten noot (1725) Het volk viel op de straten dood, Door Pest en Hongers plagen, De Suygelingen door den dorst! |
Die storven aen des Moeders borst, Sy kondenze niet meer laven. (1730) Wat bate doen het zyd gewaet, Wat bate dAdelyke staet, Als er niet was te eten, De hoogmoed en de trotze pragt Heeft t hongerszwaert te niet gebragt (1735) En d hovaerdy versmeten. Veel huysen door den hongersnood Zyn weg gegeven om een brood, De Juffers haer Juweelen, Die ruylden yder om het Graen, (1740) En veele hebben t ook bestaen, In s Vyands oog te steelen. Maer als dalsiendbre God verdroot En dat men in den laetsten noot, Door honger was overwonnen, (1745) Zoo kwam den Heer met zyne magt, En heeft den Spanjaart tonderbragt, Met zyne Waterbronnen. Dus zullen wy nu Maegden Rey Malkanderen thans doen geley, (1750) Om na de Kerk te treden, En offeren zyne Majesteyt Die ons in vreugde heeft geleyt, Veel vierige gebeden. Binnen. |
XIX. UYTKOMST. |
VIII*. VERTOONING. |
Hier werd DORANJE-VORST in LEYDEN trots ontfangen Van deerbre Magistraat. Ai! zie de Burgery Herkleurd; weg is de dood, het rooven, moorden, hangen! Dies Themide uitgalmt, O LEYDEN! gy zyt vry. |
Rey van Leydsche Maagden. | ||
DE Vorst is op de reys geraakt, De Paarden zyn bereid gemaakt, Om na den stryd te treden: (1815) Het wapentuyg wel scherp gewet dAlheerbre Heer die zegent het, Om haar tot niet te smeden. Wy hoopen door Gods onderstant Dat hy uit ons vereende Land (1820) Geheel zal zyn verstooten; | | | | | | | | | | |
Op dat de bloedge Moordenaars Met al haar woedende Verraars Haar schande zal vergrooten. God gun ons Vorst victory vreugt (1825) Dat eeuwiglyk mag zyn verheugt; Op dat men Gods genaden Verbreiden aller eeuwen voort, Die s Vyands magt en heeft versmoort, En meerder vome daden. |
0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0+0 |
Voor t Spel. |
ELFDE UYTKOMST. |
ONsterflyk is het Morgenligt Doen wy hier kregen in t gezigt Die hart verlangde Schepen, Die Gods gezegent Wapenrot Quam over t Land tot s Vyands spot De Vloot manhaftig slepen. De Zeeuwen fel en kloek van moed Was in des Spanjaards oog als roet, Sy wenkten met hun zwaarden, Maar als dees Helden quamen aan Sy lieten hunne Wapens staan, En speelden den vervaarden. Had ons Baldeus aangerand, Gewis hy had ons overmand. Hoe zoud hy met zyn kragten En moorden hebben aangegaan, Met rooven, branden, en verraan, De Burgers doen versmagten. Wat sou daar onder t Maagdenrey Gekomen zyn een droef geschrey, En Weduwen en Weezen, Die ook in dese droeve quaal, Gelyk wy Maagden altemaal, Niet vry en zouden wesen. Dus stonden wy in grooten nood, Het volk viel op de straten dood, Door Pest en Hongersplagen, De Suygelingen door den dorst, | Die stierven aan des Moeders borst, Sy kondenze niet meer laven. Wat bate doen het zyd gewaad? Wat bate dAdelyke Staat? Als er niet was te eeten, De hoogmoed en de trotse pragt Heeft t hongerszwaard te niet gebragt En d hovaardy versmeten. Veel Huisen, door den hongersnood Syn weg gegeven om een brood, De Juffers haar Juweelen, Die ruilden yder om het graan, En veele hebben t ook bestaan, In s Vyands oog te stelen. Maar als t dAleindbre God verdroot, En dat men in den laatsten nood Door honger was verwonnen, Soo kwam den Heer met zyne magt, En heeft den Spanjaard tonderbragt, Met zyne waterbronnen. Dus zullen wy nu Maagden-Rey Malkanderen thans doen geley, Om na de Kerk te treden, En offeren zyne Majesteyt Die ons in vreugde heeft geleyd Veel vierige gebeden. Binnen. |
DE Vorst is op de reys geraakt, De Paarden zyn bereid gemaakt, Om na den stryd te treden: Het wapentuyg wel scherp gewet dAlheerbre Heer die zegent het, Om haar tot niet te smeden. Wy hoopen door Gods onderstant Dat hy uit ons vereende Land Geheel zal zyn verstooten; |
Op dat de bloedge Moordenaars Met al haar woedende Verraars Haar schande zal vergrooten. God gun ons Vorst victory vreugt Dat eeuwiglyk mag zyn verheugt; Op dat men Gods genaden Verbreiden aller eeuwen voort, Die s Vyands magt en heeft versmoort, En meerder vome daden. |