Jan Vos: Beschryving der vertooningen, die voor, in, en na t spel van de beleegering en t ontzet van Leiden, t Amsterdam, in de Schouwburg, vertoont zijn. Amsterdam, 1660. Uitgegeven door drs. G.C. van Uitert. Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden. Ceneton096210 facsimile bij Ursicula In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk. |
BESCHRYVING[Vignet: Perseveranter]tAMSTERDAM, |
Den eedelen, groot-achtbaaren Heer, |
Met zulk een geneegentheidt, als Uw Edts. onvermoeide zorg het Recht en Vryheidt der Stadt Amsterdam (door hulp Uwer Uwer Edts. doorluchtige Voorvaaderen verkreegen) helpt bewaaren, tot heil der Staat, teegens alle tweedracht der ingezeetenen, en geweldt der uitheemsche vyanden, |
door |
Uw Edts. |
allerverplichtste dienaar |
JAN VOS. |
IN DE VERTOONING |
VErtoont zich de Hartogh van Alba, in t harnas, op zijn staatcywaagen. de Krijgsfortuin staat achter op. hy wordt van Wraakgierigheidt en Bloedtdorstigheidt voortgetrokken. de Staatzucht heeft de toom om te mennen. de waagen wordt gevolgt van Dwinglandy, Roovery, Moordtdaadigheidt, Geveinstheidt, Trouweloosheidt, Stookebrandt, Bedrogh, Schrik, Vrees, en alle gruwelijkheeden. Aan de slinke zy, worden Gerechtigheidt, Maatigheidt, en Eendracht, door Geweldt, Verwoedtheidt en Tweedracht, met strop, roer en deegen gedreigt. de Neederlanden, die hy te moet komt rijden, worden, door de Stoutheidt, schoon dat zy voor hem knielen, met keetens aan elkanderen geslooten. De Rijn, de Maas, de Scheldt, dYssel, dAamstel, de Vecht, het Spaar, en andere Stroomgooden en godinnen, zijn voor zijn komst verbaast. Pallas komt by de Vryheidt, die verscheide eedelen en ingezeetenen by zich heeft, en raadt haar te vluchten. de Voorzichtigheidt wijst hen de wegh. De woedend Alba toont zich op zijn staatcywagen. De Neederlanden zijn Godtsjammerlijk gevelt. Wie wreedt en machtigh is, ontziet geen volk te plaagen. Men vlucht, door Pallas raadt, voor t prangen van t Geweldt, Dat oog, noch ooren heeft voor traanen, noch voor smeeken. Getergde koningen zijn toomeloos in t wreeken. AChter deeze Vertooning, worden vijf verschieten geoopent: in t eerste van de drie grootste, dat zich aan de rechtehandt laat zien, is Speldt, de Rooderoe, met zijn knevelaars, beezigh met vangen van mannen en vrouwen. In t tweede, aan de slinkehandt, neemt de Hartogin van Parma haar afscheidt van t Hof. In t middelste zit de Bloedtraadt aan een taafel, daar een kleene [fol. A3v] galg op staat: het kleedt, om daangeklaagde, buiten pijn, schrik aan te jaagen, leit vol kluisters, kettingen, geesselroeden, stroppen, zwaarden, nijptangen, pistoolen, en allerleie pijn- en moordtuigh. In t eerste van de twee kleene verschieten, ziet men verscheide Steeden de sleutels van haar poorten, aan de Spaansche Krijghshoofden, over leeveren. In het tweede worden de voorrechten, handtvesten en vryheeden, in t byzijn van de Staaten, aan stakken gescheurt. Hier zijn de sleutels in t geweldt der vremdelingen. Daar scheurt men t Burgerrecht. gins vangt men donderdaan. Wie vry wil heerschen, moet het volk hun Recht afdwingen. De Staatvoogdin vertrekt. men zoekt het Landt vol raân, Wurgpaalen, galgen, mik en moordtgeweer te brengen. De zucht tot goudt ontziet geen menschebloedt te plengen. Achter deeze Vertooningen, ziet men, naa t oopenen van vijf nieuwe verschieten, de menschen onthoofden, hangen, wurgen, verbranden, en andere gruwelijkheeden. Wie zagh ooit burgerbloedt zoo wreedt door t zwaardt inzwelgen! Men hangt, men wurgt, en brandt door kracht vant wreet gebodt. Wie steên wil houden moet geen onderdaan verdelgen. Heel Nederlandt verstrekt een gruwlijk moordischavot. Sonoy zal dit misdrijf verdubblen in het Noorden. De weêrwraak woekert als zy macht heeft om te moorden. [fol. A4r]
De Honger, t scherpste zwaardt dat Leiden komt bestrijden, Vertoont zich hier by t volk erbarmelijk op straat. Men vecht om stinkent aas, op hoop van ruimer tijden. Door taay Geduldt, in noodt, bewaart men Stadt en Staat. De moordtpijl van de Doodt bedekt all daardt met lijken. Wie vry wil weezen moet geen doodsgevaar ontwijken. AChter deeze Vertooning, oopent men vijf verschieten; in t eerste van de drie grootste, komt Leiden, van de Rijn en Hoop verzelt, voor Ceres, Pan en Pomona, knielen om broodt, vlees en vruchten voor de burgery te verzoeken: maar deeze Godtheeden zijn de handen door t Geweldt gebonden. In het tweede vertoont men het lijkbedt van Allardszoon, oudt Stadtvoogt: de rouw- [fol. A4v] kamer is met zijn wapens en fakkels versiert. Hier ziet men de Leidtsche Maagden, die by t lijk zitten, de handen, al schreyende, in t hair en voor de borst slaan. In t middelste, is de smitswinkel van Vulkaan, daar hy, met zijn naakte reuzen, op t verzoek van den Heer van Noordtwijk, nieuw Stadtvoogt, waapens smeedt, om de Stadt voor het woeden van t Spaansche geweer te beschermen. In t eerste van de twee kleene verschieten, is dArmoedt bezigh met papier, in plaats van zilver, tot geldt te munten: t welk hier, door Merkuur, aan Neering uitgereikt wordt. In het tweede, zijn de Burgermeesters by Pallas en Mars, om raadt tot Stadt- en Krijgsbestiering. Hier ziet men t heldenlijk van Allardszoon vertoogen. Daar geeft Minerve raadt. gins wordt papier gemunt. De Noodt, die wetten schrijft, is machtigh van vermoogen. Hier smeekt de Stadt om broodt. daar slijpt Vulkaan de punt Van t harde staal, en laat zijn reuzen waapens smeeden. De wakkre voorzorg is de tweede wal der Steeden. [fol. B1r]
De Tweedracht komt het volk, om broodt, op t Raadthuis schenden. Een holle buik is stout en gruwlijk in t bestaan. De Burgervaader weet dit onheil af te wenden. De heet en veege Pest komt Arm en Rijk verslaan. De Hemel opent zich en schijnt tot hulp geneegen. Wie traanen met gebeên doormengelt, hoopt op zeegen. AChter deeze Vertooning; verschijnen vijf verschieten; in t geen zich aan de rechte zy vertoont, staat de Tempel van dEendracht: hier offeren de Burgermeesteren op t outaar, daar [fol. B1v] t pronkbeeldt op staat, een bondel pijlen. Het geen zich aan de slinke zy laat zien, is een oopen lucht; hier staat het outaar en beeldt van de Vryheidt: den Heer van Noordtwijk en dandere krijgshoofden, zweeren de Vryheidt te verdeedigen, of het leeven te verliezen. In t middelste, verschijnen Herkules en Overvloedt in een daalende wolk, om Leiden tomhelzen. In t eerste van de twee kleene verschieten, is vander Werf, die Mars en Merkuur by zich heeft, en bied het volk, dat van honger raast, zijn eigen vlees, om hun honger te verzaaden, als hy de Stadt hier door voor de Staat weet te behouden. In het tweede koomen de Rijn, Pomona en Pan, by Apollo, om bystandt teegens het woeden van de Pest. Hier komt men dEendracht haar behoorlijk offer brengen. Deendrachtigheidt der Steên verduurt het oorlogsveldt. De Krijgsraadt zweert, om vry te zijn, haar bloedt te plengen. Een ingebooren volk gedoogt geen vreemt geweldt. Alcid en dOvervloedt zijn hier om heil te baaren. De Steeden zijn door kracht en voetsel te bewaaren. [fol. B2r]
Hier komt de laage zee het hooge landt bespringen. Het water vloeit, door hulp der winden, naar de Stadt. De golven wyken nooit voor koegelen, noch klingen. Waar t water doest bederft, hier oest men vrucht door t nat. Nu spoelt het bloedt van t landt, en blust de Spaansche hetten. Geen starker arm dan Godt om Steên vol volk tontzetten. AChter deeze Vertooning, worden alle verschieten geoopent; hier ziet men Boisot en dandere krijgshoofden van de Stadtvoogt en Burgermeesteren omhelzen. De schuiten vaaren in de Stadt; het grimmelt van mannen, vrouwen en kinderen, die het broodt, dat hun door de bootsluiden uit de schuiten toegeworpen wordt, poogen te vangen; men ziet er die, met de spijs in de mondt, door de gulzigheidt in t zwelgen, verstikken. Veel menschen, door honger voortgedreeven, springen in de watergrach- [fol. B2v] ten, om broodt, kaas, haring, of andere eetwaaren te krijgen. Leiden vertoont zich met Stantvastigheidt, die haar neevens Herkules verzelt, op de trans van de Burg, om de vyandt te zien vluchten. De Honger heeft haar zwaardt weêr in de scheê gesteeken. De Stadt is vol van vreugt door t oopnen van de Vloot. Een uitgemergelt volk laat zich door voetsel queeken. De spijs, die t leeven stut, verhaast hier tot de doodt: Zoo gulzigh zwelgt de keel, om alles in te haalen. Een hongerige buik is quaalijk te bepaalen. [fol. B3r]
t Standtvastigh Leiden raakt, na groot ellend, aan t stygen. De plaagen zijn geboeit. De Rijn bevindt zich vry. Door wakkerheidt en moedt is alles te verkrygen. Men draagt haar t Schoolrecht op, tot heil der burgery, Voor waaken, hongren, bloedt, doormengt met zweet en traanen. Waar dat Geleertheidt is zijn bloeiend onderdaanen. [fol. B3v] AChter deeze Vertooning, ziet men, in t opschuiven der gordynen, vijf verschieten; in t geen zich aan de rechte zy vertoont, is Apollo met de neegen Muzen beezig, om Parnas op te rechten. In t geen zich aan de slinke laat zien, staat een tempel, daar Pallas, omheint van de zeven Vryekunsten, haar lessen in beschrijft. In t middelste, verschijnen, in een daalende wolk, de Wijsheidt, Gerechtigheidt en Maatigheidt. In t eerste van twee kleene verschieten, koomen Venus, Kupido, Bacchus en Gulzigheidt, die zich veeltijdts by de Hoogeschoolen vervoegen, om toegang by de leerlingen te krijgen: maar zy worden door Voorzichtigheidt te rug gehouden. In het tweede, komt Diana, verzelt van Stalmeester, Schermmeester, Dansmeester, Kaatsmeester en Bolbaanmeester, om het gestaadigh blokken, dat de vernuften stomp, en de leeden stram maakt, door geoorlofde oeffeningen te verpoozen. Apollo bouwt Parnas, op hoop van nieuwe gunsten. De Dichtkunst lokt het oor van t eedelste verstandt. Minerve sticht haar kerk, door zeven Vryekunsten. De Weetenschappen zijn tot steunsel van het Landt. De Wijsheidt daalt, om hooft van t Raadthuis te verstrekken. Waar rechte Wijsheidt komt moet zieledwang vertrekken. [fol. B4r]
Zo groot een hooftdeugdt past een Hooft van t hooft der steên. Wie dat zich zelf verwint kan dEigenbaat vertreên. Toen Kato t hof verliet, verliet hy donderzaaten: Maar deez verlaat het hof tot heil van t bloeiend Y. Zoo slaaft men niet voor zich; maar voor zijn burgery. t Gezagh is heerelijk; maar vol bekommeringen, De GRAAVEN leeven voor het Recht der steedelingen. [fol. B4v]
Om dat het lijken zou: want een die t volk bestormt, Past best van heilloos stof. Wie t leeven recht wil raaken, Moet Albaas praalbeeldt van moordtdaadigh kooper maaken.
Geen schrikkelijker beest dan dat een mensch gelijkt: Of is t een mensch; zoo is t om elk in bloedt te smooren. De hel heeft aan Sonoy haar wreedtste beul verlooren.
Hy zwelgden menschebloedt, ô gruwel! als een raaven. Hy is gesturven door een dollehonde beet. t Gaat wel als deene hondt die dol is dander eet.
|