WY offeren U E: hier dit Treurspel, of om recht te noemen, dit Wanschepsel of Misgeboorte, onder benaaming, van den TROTSEN EEDELMAN, of VERSTOORDEN MINNAAR; niet uit hoogmoet, want wy weeten zeer wel dat het te schraal is, voor verstandige oogen; maer veel meer uit liefde tot de Rijm-konst, of yver tot de Poëzy; (hoewel dit geensins daar voor gehouden mag werden) Wy voeren deezen Eedelman op het Tooneel als een Perzoon van ongebonden leeven, ja volkoomen Atheïst; eerst verliefd op een jonge Herderinne, die meede verzocht wert van Tirsis een Herder, die zy, als meest tot hem geneegen zijnde, kiest, doende malkander Trouwbeloften, met Eedt en Panden verzeegelt; en zingende tot besluit een Vers of twee: waar op, den Eedelman dit hoorende, verbaast uitkomt; en de zaak verstaande, na eenige reeden den Herder dootsteekt: Elisabet, zijn Suster, zulks verstaande, poogt hem ten besten te raaden, en de Herderin te Trouwen: waerom by door zijn Knegt haar doet uyt den Huyse drijven: als meede de Monnik, Broeder des Herderins, die hem vermaant tot leevens beeteringe, door zijn Knegt doet ombrengen: waer naa zy zullende eeten, de Knegt een Geest verschijnt; hy verbaest, maar door dwang van zijn Heer, noot hem te Gast; waer op den Geest inkomt, willende niet eeten; maar noot Hendrik [fol. A2r] op zijn Zaal te koomen, en gaet weg: Hendrik ge-eeten hebbende gaat naa hem toe, vint den Geest, zittende aan een Dis, daar een Schootel met Menschen-beenders opstaat; daar hem de Geest noot te zitten, en verhaalt hem zijn voorig leeven, en moetwilligheit, zeit hem zijn doodt, en straf aen, daer hy de Spot metdrijft, en gaet weg. Komt weeder by zijn Knegt, die hem raat tot bedaaren; waar op hy schrikkelijk raast en tiert; tot dat twee Duivels koomen, die hem met gewelt met haar sleepen, waar meede de Comedie eindigt.
Ik hadde nooit gedagt dit in Rijm te stellen, veel min in t ligt te brengen, als kennende mijn eygen onvermoogen; maar, naa dat ik de Klugt van t Verken had gerijmt en geschreeven, en die in t openbaar hadden vertoont, hebben eenige van mijn goede Vrienden my kragtig aangedreeven; steunende op de vermaaklijkheit, (en*daar beneevens de kortheit van gezeide Klugt) yets te boorde te brengen, dat langer en meer zaakelijkheit behelzende was; waar op met regt kan gezeit worden, zulks onnoodig zijn, mits dat er reede zoo veel treffelijke Comediën in t ligt zijn, die dit verre in glans en luister overtreffen: Ik bekenne geerne, en zegge zelf, dat den Arbeid, van veel doorluchtige Mannen en hoog-begaafde Verstanden, ons overvloedig stoffe van alderhande zoorte hebben naagelaaten, daar dit niet by vergeleeken mag worden; tot haarder eere, en roem van onse Neederlandsche Taale.
Maar, gemerkt de schaarsheit van Perzoonen by ons, en de moeijelikheit van den toestel die tot veele wort vereist, ben ik eindelijk bewoogen iets te practiseeren, te [fol. A2v] schrijven, en eindelijk te doen drukken, (op dat het yeder gemeen zy) Verzoekende hier meede alle Liefhebbers, dit in dank te neemen, en mijn moeite ten besten te willen duiden; is het niet zoo t behoort, laat het U E: niet vreemt dunken, mits dat het van geen Geleerde Autheur voortkomt; maar van een, die naa de wijse van het Poëtische zeggen, niet op de Toppen van Parnassus is gevoert, nog van geen Hengstebron is besproeit; immers, ik heb mijn beste gedaan, verzoekende den onpartijdigen Leeser mijn fauten te willen verschoonen, en met billijke oogen mijn feilen te overzien, neemende hier de wille voor de daad, of gunst voor kunst. Het welk doende, zal ik blijven, U E: zeer toegeneegen Vrient |