Arlequyn Actionist, kluchtig blijspel door P. Langendijk
Amsterdam [1720] (eerste druk).
Uitgegeven door A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden.
Ceneton057430 - KBH
In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk.

Continue
[p. 1]

ARLEQUYN

ACTIONIST.

KLUCHTIG BLYSPÉL.

Gevolgd naar het Theater Italien.

Door PIETER LANGENDYK.

[Vignet: Fleuron]

TE AMSTERDAM,
By de Erven van J. LESCAILJE en DIRK RANK.
En mede te bekoomen by JOANNES OOSTERWYK.



Copye van de Privilegie.

DE Staten van Holland ende West-Vriesland doen te weten, alsoo ons vertoont is by de Regenten van het Burger Weeshuys ende Oude Mannenhuys der Stadt Amsterdam, en, in die qualiteyt, te samen eygenaars, mitsgaders Regenten van den Schouburg aldaar, dat sy, Supplianten, sedert eenige Jaren hebbende gejouisseert van onsen Octroye of Privilegie van dato 21 Mai 1699. waar by wy aan hen Supplianten, in hun qualityt hadden gelieven te consenteren, accorderen ende Octroyeren, dat sy, gedurende den tyd van vyftien eerst achter een volgende Jaren, de Wercken, die doenmaals ten dienste van het Tooneel reets gedruckt waren, ende, van tyd tot tyd, nog vorder in het ligt gebracht, ende ten Tooneele gevoert soude werden, alleen soude mogen drukken, doen drukken, uytgeven ende verkopen, nu ondervonden, dat de Jaren, by het voorgemelde ons Octroy of Privilegie genaemt, op den 21 deezer Maand Mai was komen te expireren; ende dewyl de Supplianten ten meesten dienste van de Schouburg, (waar van hunne respective Godshuysen onder andere mede moesten werden gesubcenteert,) de voorgemelde Wercken, soo van Treurspellen, Blyspellen, Kluchten, als anders, die reets gedruckt en ten Toneele gevoert waaren, of in het toekomende gedruckt, en ten Toneele gevoert soude mogen werden, geerne alleen, gelyk voorheenen, souden blyven drukken, doen drukken, uytgeven en verkopen, ten eynde de selve Wercken, door het nadrucken van andere, haar luyster, soo in taal, als spelkonst, niet mogten komen te verliesen, dog dat sulks aan hen Supplianten, na de expiratie van het bovengemelde ons Octroy, en sulks na den 21 Mai dezes Jaars 1714. niet gepermiteert soude wesen, soo vonden sy Supplianten hun genootsaakt sig te keeren tot ons, onderdanig versoekende, dat wy aan hen Supplianten, in hare bovengemelde qualiteyt, geliefden te verleenen prolongatie van het voorsz Octroy of Privilegie, omme de voorsz. Werken, soo van Treurspellen, Blyspellen, Kluchten als andere, reeds gemaakt en ten Tooneele gevoert, en als nog in het ligt te brengen ende ten Tooneele te voeren, den tyd van vyftien eerst achter een volgende Jaren, alleen te mogen drukken en verkopen, of te doen drukken en verkopen, met verbod aan allen andere op zekere hooge penen, by ons daar tegen te statueeren in communi forma; Soo is ’t dat wy de saake, ende ’t voorsz. versoek overgemerkt hebbende, ende genegen wesende, ter bede van de Supplianten, uyt onse rechte wetenschap, Souveraine magt en authoriteyt, deselve Supplianten geconsenteert, geaccordeert ende geoctroyeert hebben, consenteren, accorderen ende octroyeren, haar by deezen, dat zy, geduurende den tyd van vyftien eerst achter een volgende jaaren de voorsz. Werken, soo van Treurspellen, Blyspellen, Kluchten als andere, reeds gemaakt ende ten Tooneele gevoert, en als nog in het licht te brengen, ende ten Tooneele te voeren; binnen den voorsz. onze Landen alleen sullen, by continuatie, mogen drukken, doen drukken, uytgeven en verkopen, verbiedende daarom allen en een iegelyk, de voorsz. Werken, in ’t geheel ofte ten deele, naar te drukken, ofte, elders naargedrukt, binnen den selven onsen lande te brengen, uyt te geven, ofte verkopen, op de verbeurte van alle de naargedrukte, ingebragte, ofte verkogte exemplaren, ende een boete van drie honderd guldens, daar en boven, te verbeuren, te appliceren een darde part voor den Officier, die de calangie doen sal, een darde part voor den Armen der Plaatsen daar ’t casus voorvallen sal, ende het resterende darde part voor de Supplianten, alles in dien verstande, dat wy de Supplianten met desen onsen Octroye alleen willende gratificeren tot verhoedinge van hare schade door het nadrukken van de voorsz. Werken, daar door in genigen deele verstaan den inhoude van dien te authoriseren, ofte te advouëren, ende, veel min de selve onder onse Protextie ende* bescherminge eenig meerder credit, aansien, of reputatie te geven, nemaar de Supplianten in cas daar inne iets onbehoorlyks soude influëren, alle het selve tot haren laste sullen gehouden wesen te verantwoorden, tot dien eynde wel expresselyk begeerende dat by aldien zy dese onse Octroye, voor voorsz. Werken sullen willen stellen, daar van geene geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie sullen mogen maken, nemaar gehouden sullen wesen het selve Octroy in ’t geheel, en sonder eenige Omissie daar voor te drukken, ofte te doen drukken, ende dat sy gehouden sullen zyn een exemplaar van de voorsz. Werken, gebonden en wel geconditioneerd, te brengen in de Bibliotheecq van onse Universiteyt tot Leyden, ende daar van behoorlyk te doen blyken, alles op pene van het effect van dien te verliesen, ende ten eynde de Supplianten desen onsen Octroye ende consente mogen genieten als naar behooren, lasten wy allen ende een iegelyk, die ’t aangaan mag, dat zy de Supplianten van den inhoude van desen doen lasten ende gedogen, rustelyk, vredelyk en volkomentlyk genieten ende gebruyken, cesserende alle belet ter contrarie gedaan. Gedaan in den Hage, onder onsen grote Zegele, hier aan doen hangen op den drie en twintigsten Mai, in ’t Jaar onses Heer en Zaligmaker, seventien honderd en veertien.

                                                    A. HEINSIUS.
Ter ordonnantie van de Staaten SIMON VAN BEAUMONT.

    De Regenten van het Wees- en Oude Mannenhuis hebben, in haar voorsz. qualiteit, het recht van deze Privilegie voor ARLEQUYN ACTIONIST, Blyspel, vergund aan de Erfgen. van J. LESCAILJE EN DIRK RANK.

                        In Amsteldam, den 11 October, 1720.



AAN DEN

LEEZER.

DEwyl ik door één myner Vrinden een handschrift bekomen heb van het Spel genaamd ARLEQUYN ACTIONIST, (dat door een Liefhebber te Parys met karacters, terwyl men speelde, was afgeschreeven) met verzoek van het zelve te berymen, heb ik de moeite op my genomen om het te volbrengen: doch ik hebbe het Fransche niet stip willen volgen, omdat de spreekwyzen en loopjes in die taal met de onze weinig overeenkomst hebben. Het is derhalve geen vertaling, maar een navolging. Verder hebbe ik my vooral gewacht van op persoonen in ’t byzonder te doelen, en hoop dat het zelve aangenaam aan ’t gemeen, en ten nutte voor den Schouwburg zal weezen.
P. LANGENDYK.



VERTOONERS.

                ARLEQUYN.
                SCARAMOES.
                GILLE.
                KAPITANO.
                MEZETYN.
                KOLUMBINE.
                MARINETTE.

Eenige Maskeraaden tot gevolg van ARLEQUYN.
Eenige Maskeraaden tot gevolg van KAPITANO.

            Het Tooneel verbeeldt een Straat.
Continue

ARLEQUYN ACTIONIST.

KLUCHTIG BLYSPÉL.
_____________________

EERSTE TOONEEL.

KAPITANO. ARLEQUYN.

KAPITANO.
HA! Monsieur Arlequyn! wees welkom goede vrind.
ARLEQUYN.
Ho! Kapitano! waer na toe met zulken wind?
KAPITANO.
’k Gaa order geeven om de Schepen klaar te maaken,
Waarmee ik hoop dit jaar in ’t Zuidland noch te raaken,
(5) En ryk te worden door een treffelyken buit.
ARLEQUYN.
Zo gaat gy zoeken naar het onbekende Zuid?
O Kapitano! dat ’s een werk vol moed en oordeel.
Zo dat gelukt, gansch kracht! wat krygt gy dan een voordeel.
Maar weet je welk een streek gy houden moet in zee:
(10) Wie zyn uw stuurlui? en wat bootsvolk neemje mee?
KAPITANO.
Ik ben de kapitein, Scharmoes zal stuurman weezen,
En Kolumbine kok; dan heeft men niet te vreezen,
En Dokter Mezetyn is onze scheepsbarbier.
ARLEQUYN.
ARLEQUYN.
Wat lading neemje mee?
KAPITANO.
                                        Niet anders dan papier.
ARLEQUYN.
(15) Ha! ha! papier! papier! dat ’s wonder wel verzonnen.
Papier dat is een waar daar veel aan wordt gewonnen.
Is ’t postpapier dat gy laat brengen aan scheepsboord?
KAPITANO.
Ha! myn papier is van het alderbeste soort.
’K heb Fransche, en Engelsche, en Neêrduitsche Narrekappen,
(20) Van de allerfynste, die van Missisippi-lappen
Zeer konstigh zyn gemaakt, in Lauwmaand, van een man,
Wiens molen deze soort zo heerlyk maaken kan,
Dat gansch Europa hem die aanstonts na zoekt te aapen
En al de lappen poogt te koopen en te raapen;
(25) Maar ’t is vergeefs, hy heeft ze alleen nu in zyn macht.
ARLEQUYN.
’k Heb uit de Zuidzee ook een quantiteit gebracht,
Die ruim zo goed zyn als ze uit Missisippi haalen;
’k Zal in Noordholland daar papier van laaten maalen.
KAPITANO.
Och Monsieur Arlequyn, myn vrind! och! wou je ’t doen,
(30) Dat jy die lappen gaf aan ons voor kargazoen,
Ik zal die goedheid u met dankbaarheid vergelden.
ARLEQUYN.
Hoor, Kapitano, ’t kan niet zyn; ik zal ’t u melden
Wat ik van zins ben. ’k Heb op gist’ren in de buurt
Van Quincampoix d’hollande, een deftig huis gehuurd,
(35) Daar ik viktalie voor elkeen in zal verkoopen.
KAPITANO.
En wanneer stelt gy daar dien nieuwen winkel open?
ARLEQUYN.
Zo aanstonds, heb je wat van doen, myn vrind, zo spreek:
Want myn boetiek is licht al leeg in deeze week.
KAPITANO.
Ja maak een kist vol van uw beste proviande.
ARLEQUYN. Roept voor het huis.
(40) Ha Gille! Gille! breng hier ’t goed eens met de mande!



TWEEDE TOONEEL.

ARLEQUYN, SCARAMOES, KAPITANO, MEZETYN.
Gille sleept met eenige Jongens een groote Pakmande vol goed uit het huis, terwyl Mezetyn en Scaramoes een Kist aanbrengen.

KAPITANO.
HA, Scaramoes! en Mezetyn! gy komt van pas,
Met deze kist zo net of je geroepen was.
SCARAMOES.
Daar is je geld in, dat ik niemand dorst vertrouwen.
KAPITANO.
Sluit op, geef my het geld, ik zal ’t in bewaring houwen.
                                        Zy halen een pak papier uit de Kist,
                                            dat ze aan
Kapitano geeven.
MEZEYN.
(45) Daar is uw schat, myn Heer, ’k wil zeggen: uw* papier,
Het a la modes geld, zo kostlyk en zo dier.
KAPITANO.
Nu, Arlequyn, laat zien wat je in de kist zult pakken.
ARLEQUYN.
Daar ’s drie gros pypen, die ik heb in Tergou doen bakken,
En tien pond edel kruid, van ’t allerbeste soort,
(50) Die ’k heb ontboden van het eilant Amersfoort.
Daar ’s een Hylikmaker en een pakje Hennekaarten.
Een pot Schiedammer spek; en Weesper varkenstaarten.
Een grote Gaaper die gestaan heeft op ’t Rokkin.
KAPITANO.
Wat zou ik daarmee doen?
ARLEQUYN.
                                        Hoor, gooij je geld maar in
(55) Die grote, wyde bek, die schier vaneen wil splyten.
Zodra hy ’t op heeft, zal hy niet dan Acties schyten,
Die gy in het Zuidlandt met goê winst verkoopen kunt:
Want die zyn nu meer waard dan goud of zilvre munt.
SCARAMOES.
Wel, Arlequyn, als ik dat zie zel ik ’t gelooven.
ARLEQUYN.
(60) Ik hou hem voor myzelf. Loop, jongen, breng hem boven.
KAPITANO.
Neen, neen, dat zal ligt die bezwooren gaaper zyn,
Ik neem hem mee.
ARLEQUYN.
                                Maar op half winst?
KAPITANO.
                                                                Ja, Arlequyn.
ARLEQUYN.
Daar is Panhaaring, die ken je op de rooster braaden.
En deze Kalfskop is heel goed tot karbonaaden.
(65) Hier is het spinrok van de Purmermeeremin,
Daar Kolumbine me kan spinnen, is ’t haar zin.
Ziehier een Ojevaar.
KAPITANO.
                                    Wat zou ik daar mee maaken?
ARLEQUYN.
Daar zal je in ’t Zuidland door aan kennissen geraaken:
Want ’k heb gehoord, dat daar het ojevaers geslacht
(70) Zyn oorsprongk heeft, regeert, en bloeijt in volle kracht.
KAPITANO.
Dat ’s goed, maar hou nu op meer in de kist te stoppen.
ARLEQUYN.
Ik zal ze voort vol Kool, en Hoornsche wortels proppen.
KAPITANO.
Hou op! ik heb genoeg! Wat schortje? ben je dol?
ARLEQUYN.
Daar ’s nog een Rotteval, daar is de kist me vol.
KAPITANO.
(75) Nu, monsieur Arlequyn hoeveel moet ik betaalen?
ARLEQUYN telt op zyn vingers.
Laat zien, dat’s één, dat’s twee, zacht, laat ik niet verdwaalen:
Een half pond Acties.
KAPITANO.
                                Van wat zoort? wel dat is raar!
ARLEQUYN.
Wel weeg, ze zo je wilt, maar romslop door malkâar.
KAPITANO.
Zie daar, dat pakje heb ik gist’ren net doen wegen.
ARLEQUYN.
(80) ’k Bedankje voor je goê betaling, ’t is ter deegen.
KAPITANO.
Is hier geen kruijer in de buurt?
ARLEQUYN.
                                                        Dat is gewis.
Hier woont geen mensch die niet met een een’ kruijer is.
MEZETYN.
Ik zal ’t wel kruijen, wil me maar een wagen leenen.

    Zy zetten de kist op een kruiwagen en Mezetyn zingt,
                kruijende om het Tooneel:


        Laatje kinders kruijen leeren.
        (85) Want de kruijers ziet men eeren.
        O, die wel te kruijen weet,
        Helpt zo menig kale neet.

        Laatje kinders kruijers maaken,
        Zo je wilt aan Acties raken,
        (90) Evenals wy daaglyks zien
        In de Bubbel-kompanjien.

            Mezetyn gooijt de Kruijwaagen om, waarop de
                Kist breekt, daar niet anders dan blaazen en
                darmen uitkomen




DERDE TOONEEL

KAPITANO, MEZETYN, SCARAMOES.

KAPITANO.
OCh! och! sant Jago! och! waar is nu myn viktaalje?
ô Arlequyn! ô, schelm! ô gille! ô jou canailje!
Parbleu, waar ben je?
MEZETYN.
                                Och! die Schelmen zyn gevlucht!
KAPITANO.
(95) Zo ik ze had, ik zou ze gooijen in de lucht.
Ik zal ze kappen met myn zwaerd tot karbonaden;
Of ik maak ’er worst van, die ’k zal op de rooster braaden.
SCARAMOES.
Dat ’s wel bedacht, want zie, de darmen zyn al klaar.
KAPITANO.
Kom, gaan wy naar zyn huis, en helpt me met malkaâr!
                Zy kloppen aan, en Arlequyn komt
                    uit het venster kyken.
ARLEQUYN, slaat met een blaas.
(100) Weg, Jongens, van de deur, of ’k zal je voeten maaken.
KAPITANO.
Jou Toovenaar, zal jy zo licht aan rykdom raaken?
Kom af, op dat ik jou den hals en beenen breek.
ARLEQUYN.
Wagt nog een beetje; ’k kom by je in deeze week.
Het is nu postdag en ik moet nog brieven schryven.
KAPITANO.
(105) Je bent een schelm! een guit!
ARLEQUYN.
                                            Ho! jy kunt geestig kyven!
Indien ik tyd had, ik bleef nog wel een uur drie, vier.
KAPITANO.
Jou windverkooper, ’k zeg dat jy me myn papier,
Myn kostelyke Acties, zult tot één toe weder geeven,
Of ik zweer je, datje niet één ogenblik zult leeven!
(110) Ik zal je smyten datje vliegt tot boven wind,
En zo jy in de maan geen goede schuilplaats vindt,
Om myne gramschap, die rechtvaerdig is, te ontwyken,
Zal ik, zo ik u weer vind, terstond de broek afstryken
En met myn blaasbalg zoveel wind doen in je poort,
(115) Dat jy zult barsten, dat men ’t in de Zuidzee hoort.
ARLEQUYN.
En ik, om op myn beurt myn dapperheid te toonen,
Zal jou zo jagen, gek, met deze blaas met boonen,
Dat jy van angst terstond zult kruipen in je nest.
KAPITANO.
Kom volg my naar myn huis. Een ieder doe zyn best,
(120) Ik zal u wap’nen en fluks Arlequyn bevechten:
Want deze questie is niet als door bloed te slechten.



VIERDE TOONEEL.
KAPITANO, SCARAMOES, MEZETYN,
KOLUMBINE, MARINET.

MARINET.
Wel, Kapitano. Waarna toe?
KAPITANO.
                                            Ach, Marinet!
Moet ik dan altoos met de sabel en ’t helmet
De wereld dwingen en als Mavors myn tanden
(125) Doen blinken?
MARINET.
                        Is ’er dan een vrolyk feest voor handen?
En heb je kwestie met een ham of schapenbout?
KAPITANO.
Ik ga naar binnen. Dat men ’t vaandel voort ontvouwt!



VYFDE TOONEEL.
MARINET, KOLUMBINE, ARLEQUYN.

KOLUMBINE.
Wel, wat of nu de gek opnieuw is wedervaren?
Ik docht wy gaan te scheep om allerhande waren,
(130) Naar ’t onbekende Zuid, maar Arlequyn komt ginds.
MARINET.
Wel Arlequyn! myn lief! myn held! myn Actie prins!
Myn Zuidzee Graaf! och! myn Baron van Missisipje!
ARLEQUYN.
Myn Koningin van al de bubbels! och! ontslipje
My heden? lief, gaat gy met Kolumbine in Zee?
(135) Verlaat gy my? en vaart gy ook voor bultzak mee?
’k Verbrand myn Acties, zo ik u zal moeten derven,
En werp me in ’t vuur, om als Sardanapaal te sterven
Met al myn schatten!
KOLUMBINE.
                                    Zacht, myn vriend, wees maar te vreên.
De reis is af, daar gaan geen Schepen derwaart heen.
(140) Wy geeven zulks maar voor, om de Acties te doen ryzen.
MARINET.
De reis is af? dat ’s goedt. Ik moet uw loosheid pryzen.
KOLUMBINE.
Kom laat ons nu eens zien wat Kapitano doet.
ARLEQUYN danst, en zegt daar naa.
Hy komt, het word ook tyd dat ik my waap’nen moet.
                        Kolumbine gaat in ’t huis van Kapitano, en Mari-
                            nett in dat van Arlequin uit het venster leggen.




ZESDE TOONEEL.

KAPITANO, SCARAMOES, MEZETYN.

KAPITANO, zittende op een Ezel, trekt met het vliegende Vaendel Tamboers, en Pypers uit zyn huis, gevolgd van Maskeraaden, gewapend met blaazen.
KOm stel u t’zaamen in slagorden met malkander.
(145) Waar blyft de ruitery? vervoeg u by myn stander.
’k Verwagt nu Arlequyn terstond in ’t open veld.
Rechts om! t’sa prezenteer de Snaphaan!
SCARAMOES.
                                                                Groote Held
Wilt gy uw volk hier niet in order doen rangeeren?
KAPITANO.
Neen, ’k gaa te veld! snaphaan op de schouder! ’k zal jou leeren
(150) In orden blyven. Mars!                Zy trekken het Tooneel af.



ZEVENDE TOONEEL.
GILLE, ARLEQUYN, op een Ezel, trekt ook uit zyn huis gewapend,
    met gevolg van Trompetters, Keteltrom en Maskeraaden,
                        en marcheert het Tooneel rond.

ARLEQUYN.
                                        MYn helden, die zo fier
Ons volgt in ’t veld van eer en onder myn bannier
Zult roem behaalen: denkt dat gy niet hebt te vrezen,
Want Kapitano zal terstond verwonnen weezen:
Die hem gevangen brengt, zal hebben tot zyn loon
(155) Zes Muider Acties, en een wit papiere kroon,
Die meerder waard is dan een krans van Lauwerieren,
Waarmee zich Scipio voor deezen plagt te cieren.
En hy die Scaramoes my leevend leev’ren zal,
Krygt ook zes Actien op Zwol voor niemendal.
(160) De krygsbuit zy gedeelt, en aan ’t gemeen gegeeven.
ALLEMAAL.
Lang, lang moet Arlequyn! lang moet de Veldheer leven!
ARLEQUYN.
’k Verklaar de goederen van Monsieur Mezetyn,
Die sno rebel, verbeurd. Mars! ’k hoop ’er haast te zyn.
Maar zacht, Messieurs, ik zie den vyand herwaart trekken.
MEZETYN, Terwyl Kapitano wegkruipt.
(165) Val aan!
KOLUMBINE, uit het venster.
                        Daar zie je nu een zwaar gevecht van gekken.
Hier geschiedt een Batailje met blaazen,
en raaken zy vechtende binnen.



ACHTSTE TOONEEL.

KOLUMBINE, MARINET.

KOLUMBINE.
WEl, Arlequyn is al een wonderlyke haan,
Hy trekt manhaftig op zyn grooten vyand aan.
MARINET.
Die windbatailje zal naar ik merk, geen koppen kosten.
KOLUMBINE.
Ik vreesde ’t evenwel; wyl zy malkaar zo rosten.
(170) Maar Kapitano is een rechte schytebroek.
Zag jy niet hoe hy zat te trillen in een hoek?
Hy beefde al eer de slag ter deegen was begonnen.
                                Van binnen word geroepen.
Leef Kapitano! leef! de vyand is verwonnen!



NEGENDE TOONEEL.
SCARAMOES, ARLEQUYN, MEZETYN, KOLUMBINE,
GILLE, gevolg van Maskeraade.

                    Zy brengen Arlequyn en Gille gevangen, en Kapitano
                        word in flaauwte op ’t Tooneel gedraagen.

SCARAMOES.
NU, Monsieur Arlequyn, nu zyt gy in de knip.
ARLEQUYN.
(175) Wat schort jou Kapitein, of heeft de gek de pip?
MEZETYN.
Hoe, een gevange man durft die de gek nog steeken?
Of meen jy ons nu weer te ontvlugten met jou streeken?
Neen, neen, wy zyn hier niet bevreest meer voor jouw list.
Kom, mannen, sluit hem met u allen in de kist.
                                    Zy leggen Arlequyn in de kist.
KOLUMBINE.
(180) Waar is de rest van ’t volk?
MEZETYN.
                                        Wel op de vlucht geslagen,
En Arlequyn alleen dorst reukeloos zich waagen.
Hy sloeg met eenen slag Heer Kapitano dood!
Toen hy zyn broek afdeed: want hy had groote nood.
KOLUMBINE.
Dat was verraadelings.
MEZETYN.
                                Hy zal ook straf ontvangen,
(185) Want ’k ben gerezolveerd hem morgen op te hangen.
SCARAMOES, eenige grillen maakende.
Ach! och! wat is dit, my dunkt dat Kapitano leeft!
MEZETYN grillen maakende.
Ik heb geen lit aan ’t lyf dat nu niet trilt en beeft!
KOLUMBINE.
Hy legt in flauwte, ’k zal wat Sal Volate geeven.
SCARAMOES.
Och! ’t mag niet helpen. Ik begin nog meer te beeven!
(190) Geef wat blaauwe band.
MEZETYN.
                                            Dat heeft in ’t minste hier geen kracht.
’k Weet raad hoe hy best tot zich zelven wordt gebragt.
Jenever Acties lucht is dienstiger als kruiên.
Verbrandt wat Acties, en wilt niet meer tyd verbruiën.
SCARAMOES houd Kapitano een brandende Actie onder de neus.
Daar is er één, die helpt.
KAPITANO.
                                    Waar ben ik Mezetyn?
(195) In ’t Elizeesche veld? en waar is Arlequyn?
SCARAMOES.
Neen, jy bent hier noch op de waereldt by je vrinden,
En Arlequyn is nu in deze kist te vinden.
KAPITANO.
Is hy gevangen door uw kloek en wys beleid?
SCARAMOES.
De eer komt u toe, myn Heer, door uwe dapperheid.
(200) De Veldheer wint de roem en al de lauwerbladen,
Al ziet hy maar van verre een anders heldendaaden.
KAPITANO.
Doe open, op dat ik de schelm terstond verslind,
Die my voor Acties wou betalen met wat wind.
                                Zy doen de kist open, daar Arlequyn uitkomt
                                    gekleed als Merkurius.

ARLEQUYN.
Gy Maskeraaden die ’t hier stelt in rep en roeren,
(205) Hoe laat gy u van zulk een dwaazen drift vervoeren,
Dat gy de Koopmanschap, zo nut, dus los versmaad,
En windverkoopers word tot nadeel van uw staat.
Ja ’t eene windproject durft smeden na het ander,
Het geld trekt van het volk, en deelt het met malkander,
(210) Om koopmanschap te doen die niets kan zyn dan wind;
Gelyk men dag op dag, helaas! te klaar bevind.
Ik zal vertrekken naar heel andere waereldtdeelen,
Terwyl ge van uw renten leeft, of licht bankroet zult speelen,
Als ge al uw briefjes zult in wind verand’ren doen,
(215) En tien percenten van driehonderd millioen
Verdweenen zullen zyn, door uwe looze streeken.
SCARAMOES.
Wie meen je dat het is, die hier zoo fraaij komt preeken?
KAPITANO, knielt.
’t Is God Merkuur. Gena Merkuurtje! och! och! och! och!
ARLEQUYN.
Wagt geen genade, want ik ken uw snood bedroch.
SCARAMOES.
(220) Ha, Snees-neus, Arlequyn, my zal je niet bedriegen.
Kom mannen, breng de kooij, hy moest ons niet ontvliegen.
                       
Zy zetten Arlequyn in een kooij.
SCARAMOES zingt eerst een Vaers alleen, en word
                        dan gevolgd van ’t Choor.
            Zie hier de God Merkuur gevangen
                In deze grote vogelkooi,
            Men zal hem morgen op doen hangen

                (225) Ter ere van Quincampoix.
ARLEQUYN, zingt alleen.
            Wat zou ik in de wereld maken?
                Daar elk van acties praat,
                De koopmanschap versmaadt,
                En het nut der Beurs verlaat

            (230) Om ydereen de beurs te taaken.

            Daar nu van veele duizend narren
                Tot in den laaten ancht,
                Wordt winst voor wind veracht;
                Daar Jood en Beunhaas tracht,

            (235) Uit baatzucht alles te verwarren.
SCARAMOES zingt en wordt daarna gevolgd van ’t Choor.
                Wy willen voortaan niet verhand’len
            Dan van ’t allerbest papier,
                Derhalve mag Merkuur maar wandelen
            En gaan op muiltjes voor pleizier.

ARLEQUYN.
(240) Maar Monsieur Scaramoes, ik zie dat gy my kent.
Ik bid dat gy eens om Marinette zendt,
Want wyl myn levenseind in ’t kort zal genaken,
Moet ik myn testament, eer ik kan scheiden, maken.
SCARAMOES.
Dat hoeft niet, want ik zie daar komt zy zelf al aan.



TIENDE TOONEEL
MARINET, ARLEQUYN, MEZETYN, GILLE, KOLUM-
BINE, SCARAMOES, KAPITANO, gevolg van Maskeraaden.

MARINET.
(245) ACh! zie ik Arlequyn in deze kooij niet staan?
ARLEQUYN.
Myn lief, myn Marinet, terwyl ik nu moet sterven,
Zult gy myn Acties met Heer Kapitano erven,
En ook met Heer Scarmoes; want ik vergeef hen ’t quaad
Dat zy my doen, ik heb hen beiden nooit gehaat.
MEZETYN.
(250) Zal ik, en Gille niet van uwe schat ontvangen?
ARLEQUYN.
Gewis, gy zult uw deel met Gille voort erlangen.
KAPITANO.
Wel, Arlequyn, schoon u de dood reets was bereid,
Ik schenk u ’t leven voor die edelmoedigheid,
Maar met conditie dat gy d’Acties voort zult geeven.
ARLEQUYN.
(255) Fiat, Monsieur, een mensch moet veel doen om zyn leven.
Daar is de sleutel, gaa myn lieve Marinet
En haal de mand die ’k in de bedstee heb gezet.



ELFDE TOONEEL
MEZETYN, GILLE, KOLUMBINE, SCARAMOES,
KAPITANO, ARLEQUYN uit de Kooij, Gevolg van Maskeraaden.

KAPITANO.
HOe meen jy dat het nu met de Acties of zal loopen?
ARLEQUYN.
Wagt maar een weinig, ’k moet u eerst iets fraaijs verkoopen.
                            Hy steekt een endje kaers op
(260) Beschouw myn vrinden, ziet dit onuitbluslyk ligt;
Een kaers die nooit verbrand, en flikkert voor ’t gezicht,
’t Word aan de straalen van de Zon het eerst ontsteeken.
’t Is door kunst gemaakt, en heeft gantsch geen gebreeken.
KAPITANO.
Wat geve ik u daar voor?
ARLEQUYN.
                                    Het is een stuiver waard.
KAPITANO.
(265) Ik heb geen geld: want dat wordt aan het hof vergaârd.
Maar kom, ik geef ’er voor twee Actien op Muyên.
ARLEQUYN.
Al de Acties zyn by my heel weinig te beduyên.
Maar geef een blank.
KAPITANO.
                                Ziedaar, dat is myn leste munt.
ARLEQUYN.
Ik hadt een ander ’t niet voor deze prys gegund.
KAPITANO met het licht.
(270) Hoe heerlyk staat dat licht te flikk’ren in myn handen!
Hoe zou hy dwaalen die geen kaers had om te branden!
Die Arlequyn, ha! ha! is zeeker gansch niet wys,
Dat hy zulk licht verkoopt, tot zulk een slechte prys.
SCARAMOES.
Ik geef ’er voor terstont twee Actien op Naarde.
KAPITANO.
(275) Neen geef ’er drie op Hoorn, die jy tot nog toe spaarde.
SCARAMOES met het licht.
Ik ben te vreden. Ha my dunkt hy lykt wel dol!
MEZETYN.
Wel, kom, ik geef ’er voor tien Actien op Zwol.
SCARAMOES.
Neen drie op Rotterdam, en zeven op Enkhuizen.
MEZETYN.
Neen Monsieur Scaramoes, ik laat myn beurs niet pluizen.
(280) Dat is te goeden waar, ’k ben daar mê in myn schik.
Maar wil je ’er honderd voor, die ’k heb in Medenblik?
SCARAMOES.
Die steeken ze in de Schuit nu al in ’t Jagers zakje.



TWAALFDE TOONEEL.
MARINET, ARLEQUYN, MEZETYN, GILLE, KOLUM-
BINE, SCARAMOES, KAPITANO, gevolg van Maskeraaden.

MARINET, gooijt een mandje met papieren uit.
DAar is jouw erffenis, zie daar is ’t heele pakje.
SCARAMOES.
Kom geef ’er honderd in Edam, en zeven toe,
(285) Op Utrecht, Delft, Tergou.
MEZETYN.
                                      Wel holla! Man, wel hoe!
SCARAMOES.
Nou, wilje ’t doen, zo spreek.
MEZETYN met het licht.
                                Fiat, om niet te teemen,
Ik zal dat heerlyk licht voor deze prys dan neemen.
,,Maar ach! het is zo kort. Och! was ik het weer quyt!
,,Ik ben bedrogen! Maar eer ik het van my smyt,
(290) ,,Zal ik een ander weer, indien ik kan, bedotten.
Ha! ha! ik zie nu dat de waereldt is vol zotten!
Het nutste ding, het licht, dat niemand missen kan,
Heb ik byna voor niet! ’k ben een gelukkig man.
Het flikkert in myn hand, gelyk een star in ’t duister.
(295) Wat zou de waereldt zyn, beroofd van zulken luister?
Gelukkig land waar in men schoone kaerssen vindt!
Want daar geen licht schynt, zyn by nacht de menschen blind.
GILLE.
Kom aan, ik zal u daar myn erffenis voor geeven.
MEZETYN.
Fiat.
GILLE met het licht.
        ô kostlyk licht! ô vreugde van ons leven!
(300) ,,Maar och, ’t is haast gedaan! ô schelmsche Mezetyn!
,,’k Dacht dat ’t langer was! ô Schurk! ô Arlequyn!
Wat bied jy, Marinet?
MARINET.
                                Ik zou het niet begeren,
Zo ’t korter wordt, zal ik my aan de vlam bezeeren.
GILLE.
Ei bied maar: want het is noch geld waardt.... och! ik brand!
(305) Ik brand! myn poot! och! och! daar leit het uit myn hand!
                                Het endje kaars valt in de Actien van
                                    Arlequyn, die in den brand vliegen.
ARLEQUYN.
Zie daar nu wat ’er van de Bubbels is te wachten.
MEZETYN.
Onze erffenis te leur! ach! wie had die gedachten!
KAPITANO.
Wat zullen wy nu doen? want de Acties zyn niets waard.
ARLEQUYN.
Wel, helpen graaven in de nieuwe Stichtsche vaart.

                            Zy dansen een Ballet.

                                  EINDE.
Continue