PALAMEDES,OF |
VOORBERICHT. |
Eer gy verder gaat, Leezer, moet ik verschooningh verzoeken voor t maaken der volgende vertooningen. Het zoude eene onvergeeflyke verwaandheid weezen, te denken dat wy den befaamden Palamedes door onze vertooningen den allerminsten luister zouden hebben bygezet; in tegendeel wisten wy dat de draad van t spel daardoor eenigzins zoude verbroken worden. Ons was niet onbekend hoe scherp de Professor G: Bidlo voor deezen om diergelyke dingen, en wel voornaamentlyk om het Voorspel en de prachtige tooneelcieraaden in de speelen, Faëton, en Salmoneus van zyne benyders wierd door gehaald: doch indien zulk slag van menschen het gezigt door geen nevel van vooroordeel verblind geweest waare, zy zouden gezien hebben dat de eer van Vondel, den Prince der Nederduitsche dichteren, daar door geen schipbreuk konde lyden: dewyl zyne vaerzen alle wierden uitgesproken; der halven behoefden deze lieden niets van den samenhang zyner treurspelen te verliezen, hebbende niet anders te doen dan alleen naar zyne vaerzen te luisteren, en zo lang men t bycieraad vertoonde uit den Schouwburg te gaan, of de ooren voor den zang der Reyen te stoppen, en de oogen te sluiten om de overige pragt niet te zien, die de onweetende menigte naar den Schouwburg lokt, en de Godshuizen aanmerkelyken winst aanbrengt. Het laatste is één van de gewigtigste redenen waarom ik, op t verzoek van voornaame Heeren deeze vertooningen togesteld hebbe, de andere redenen zullen verstandigen ligt begrypen: waarom men den onweetenden geen uytlegging daar van behoeft te doen, dewyl er hen niets aan gelegen legt. Hier ziet gy, Leezer, dat ik dit stalkaersje niet heb opgestoken om Vondels tooneelzon meerder lichts aen te brengen: maar de aanschouwers ter plaats te leiden daar zy zynen dichtader hebben zien overvloeijen van zuiveren nectar en hemelval. Ondertusschen pas ik dit vaers van deezen onnavolglyken dichter, tot lof van Horatius Flaccus gemaakt, op hem zelf. Wie Vondels geest wil steeken naer de kroon, Die tart als Pan, Apolloos hoogen toon, En krygt in t endt den welverdienden loon Van Midas ooren. Myn Agrippynsche vogel, blank van pluim, Gaat bruizen, als een schip voor wind door t schuim, Of schept zyn adem op het luchtig ruim En laet zich hooren. Naa de vertooningen van Palamedes, volgen die, dewelke ik (naa dat myn Blyspél genaamd Quincampoix of de Windhandelaars in t winderige Actiejaar 1720. Vyftienmaal achteréén vertoond is) hebbe gemaakt voor mynen Arlequyn Actionist, naa dat hy reets in t licht was, en derhalven niet bj, den eersten druk konde gevoerd worden heb ik een aanhangsel van gedichten hier by gevoerd, die in het eeste deel van weeten, naderhand gemaakt, zyn: neem myn arbeid ten goede, Leezer, en |
BESCHRYVING VAN DE |
Verbeeldde een Vertrek, in de Legertent van den opperveldheer der Grieken, voor Troje. In het midden stont een koninklyke armstoel, waar uit de Gerechtigheid, verbeeld als een vrouw in t wit gekleed met een zwaerd in de eene, en een schaal in de andere hand, gevlucht was, schrikkende voor de roede der Dwingelandye, die de wetten en voorrechten met voeten tradt om de Staatzucht ten toon te doen klimmen; waar door de Vryheid verbeeld door een schoone vrouw, dragende een lans met den hoed daarop, bezweek, en t Gemeenebest, een man draagende den bondel pylen, voor zyn ondergang deed duchten, gelyk ook de Eendracht, een schoone maagd met zeven pylen in de hand, hem hielp treuren, benevens de Wysheid, Wakkerheid, en Waarheid, haare gezellinnen; alle kennelyk door hunne merktékenen. In t midden van het tooneel vertoonde zich de achtbaare Palamedes, koning der Ebeeërs, verbeeldende de Onschuld. De ondeugden grepen hem van alle kanten aan, verscheurden zyn kleed, en rukten hem naar de gevangkenis; terwyl de Nyd, Laster en List, benevens de aartswichelaars Kalchas, en Euripides, twee schynheiligen, het Grieksche Heir, staande aan wederzyde van t tooneel geschaard, tegen hem ophitsten. De Vertooning dus gesteld zynde wierd het volgende vaers uitgesproken. |
Verbeeldde een steenachtigen heuvel, waar op de onschuldige Palamedes van Ulisses, Diomeed, en de Razernyen, als wreede beulen gesteenigd wierd, voor de oogen der wichelaars, het krygsvolk, de treurende benden van den rampzaligen koning, en de aanschouwers die by menigte in t geboomte geklommen, zyn vermaarden val beschouwden. Waar op de volgende régelen gesproken wierden: |
Hierop verdweenen de Raazernyen naar de afgrond; de Tyd en Waarheid daalden uit de wolken, en men sprak het volgende vaers. |
Verbeeldde een aangenaamen beemd, omringd met lommerig geboomte, waar in de tempel der Vryheid stond, gebouwd van marmersteen. In het midden zag men het beeld van Palamedes, op een verheven Pedestal, omhelsd van s Lands Palladium, de dier gekochte Vryheid; en omringd van de deugden die zyn doorluchte ziel heeft bezeten, naamenlyk: de liefde voor t Vaderland, de Wakkerheid te veld, de Wysheid in den raad, en de Getrouwigheid in t bestier der zaaken. Zyne vyanden, als Kalchas, Euripiles en anderen, die in t volgende gedicht gemeld worden, lagen halvemaanswyze voor zyne voeten geboeijd aan eenen yzeren keten. |