Nil Volentibus Arduum: Agrippa. Amsterdam 1714. Uitgegeven door dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden. Ceneton063540 Ursicula In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk. |
AGRIPPA,
[Vignet: Nil Voléntibus Arduum]TE AMSTERDAM, |
Aan de E.E. Heeren |
HEt dunke U E.E. niet vreemd, indien deeze Toeëigening meêr na eene Voorréde, als na eene Opdragt gelyke. Geen gemeene réden heeft de geboorte van deezen uit het Fransch vertaalde AGRIPPA veroorzaakt; daarom passen hem ook geene gemeene omstandighéden. En alhoewél voor aan geene lóftuitingen uwen wédergalm, nóch veele vleijeryen uwe groote gunst, voor een kleene waardy, én, minder moeite afsmeeken; zo twyffelen wy échter niet, óf ons inzicht zal uwen lóf, en onze geneegenheid uw gunst daar door niet minder verdienen. Sédert eenige jaaren herwaards, hebben twé [fol. *3v] geschillen de grondvésten van de oeffeningen der Tooneelkunst ondergraaven; t eerste tusschen de Liefhebbers der Schouwspélen, zo verstandige als onverstandige in t gemeen, hangt nóch aan den nagel; én bestaat hier in: óf men de voornaamste, de geleerdste, én de verstandigste der Burgeren, dan óf men t gemeen volk, ja t graauw zélf, tot dat tydverdryf moet nooden; én óf men de ooren, dan óf men de oogen voldoen moet. Een groot gedeelte door hunne onérvaarenheid, stellen hunne meenigte van stemmen, tégen de érvaarenheid van weinigen, én meenen dat die dingen niet wél tsaamen kunnen gaan. Uit deeze dwaalinge spruit het twéde geschil, dat zeer dikwils tusschen de Regeerders van den Schouwburg onder malkanderen, dóch altyd tusschen die Regeerders in t algemeen aangezien, én de geene die den Schouwburg stóf verschaffen, gesmeult heeft, én nóch onlangs met het roeren van die geschillen, wat vlams heeft laaten zien. Dit twéde geschil dan, bestaat daar in; óf den Schouwburge dienst én vriendschap geschiedt door die geene, dan óf de Schouwburg vriendschap doet aan die geenen, wélker Tooneelspélen vertoond worden. En alhoewél het vonnis nóch niet tot gunst van de ééne óf de andere meening uitgesprooken is, zo wordt dóch de uiterste réchtsplee- [fol. *4r] ging, tót nadeel van de stófléveraars in t wérk gesteld; t welk die Regeerders schynbaarlyk doen door een verkeerd inzicht van haare achting te bewaaren, én méde, omdat hun oordeel gelykvórmig is met zulke, die meenen, dat men sléchts den meesten hoop, het graauw, moet behaagen. By gevólge dunkt het hén van kleinen gewigte te zyn, óf de manier van spreeken duidelyk, óf onverstaanelyk; het rédeneeren krachtig, óf laf; de stelling goed, óf kwaad zy; wanneer maar veele kóstelyk toegemaakte poppen met de armen veel gezwiers, én met de tong veel gesnors maaken. En doordien het gemakkelyker, én vermaakelyker is verzócht te worden, dan te verzoeken, is die schaadelyke gewoonte ingekroopen, dat de Schouwburg Spélen speelt, die ieder Regeerder in het byzonder meest, én alteméts den Regeerderen te saamen aangebooden én verzócht worden. En dit geschied door twéderley slach van Liefhebbers. Te weeten, óf door zulke, die lang op het voorgaan van kwaade voetstappen gedwaald hebbende, én hunne dwaaling mérkende, liever verdoold willen blyven, dan met moeite én verdriet, op den réchten wég keeren; én liever Afgóden van hunne inbeeldinge willen zyn, dan waardige ontfangers van eenen verdienden lóf. [fol. *4v] Of door zulke, die meer domme drift, dan geoeffenden yver, én meer geest dan verstand hebbende, branden om eens een boek in de waereld te bréngen, én méde onder de Schryvers, óf Dichters getéld te worden; meenende, dat zy dan in die behoorlyke achtinge zyn, wanneer zy t geluk hebben van het uitwérpsel van een ziedend brein voor wat lekkers op te disschen, én hunne wérken openbaar te zien vertoonen; En die twéderleye slach van Liefhebbers, hebben meest van alle tyden, dóch voornaamlyk nu, die plaats in, die den Burgeren tót leerzaam tydverdryf, én het Wees- én Oudemannenhuis, tót onderstand van hunne Armen vergund is. De twee voorgenoemde verschillen, kortelings wat stérk gedreeven, hebben onder andere rédeneeringen op het tapyt gebragt; naamelyk, óf men niet met er daad zélve zoude kunnen doen zien (dewyl de réden niet overreeding genoeg heeft) dat één én t zélfde Tooneelstuk verscheidentlyk behandelt zynde, ook een verscheidene wérking doet; én óf men het oor niet zo wél als het ooge zoude kunnen voldoen. En gelyk er toenmaals drie of vier opréchte Liefhébbers by malkanderen waaren, die élk nóch kennis aan anderen van dat slach hadden, wierdt voorgeslaagen, dit eens in t wérk te stellen, alzo zich deeze zeer bekwaame gelégenheid opdeede, dat het lóffelyk Tooneel- [fol. *5r] stuk van den Heer Quinault, hoewél jammerlyk vertaald zynde, én slordig berymd, zo vérre zélfs dat aan de vyf Hoofdpersoonaadjen, geene uitgezonderd, récht verkeerde karakters gegeeven waaren, échter vólgens de sleur, door gunst op beê verleend, tot verdriet van alle verstandigen, op het wydberoemde Amsterdamsch Schouwtooneel verschynen zou, onder den réchten naam van AGRIPPA, dóch onder den valschen van den Valschen Tiberinus. Tot dien einde nam élk aan een stuk daar van te berymen; dewyl de tyd tusschen de vaststelling, én de uitvoering van het vertoonen eens Tooneelstuks te kort scheen, om dien last éénen alleen op de schouderen te leggen. Dit is de oorzaak der geboorte van deezen AGRIPPA, anders den GEWAANDEN TIBERINUS. En wy draagen hem met groote réden aan U E.E. op; opdat eindelyk U E.E. eens de moeite neemen van de Réchters deezer geschillen te zyn, én U E.E. niet laaten wysmaaken, als óf er Dichters, én dienvólgens Tooneelstukken gebrék zouden zyn, indien men geene breekebeenen te wérk stélde: want daar zyn er vry veele én goede in deeze groote Waereldstad, én vólkryk Stédenland, die als uit der aarde te voorschyn zouden opluiken, ten waare al dat onkruit die goede spruiten verdrukte; én het byna schande waare, iets méde gemaakt te hebben, dat onwaardig genoeg is, om [fol. *5v] op den Schouwburg vertoond te zyn. Maar omdat dit meer uit vermoeden als uit érvaarendheid schynt verzekerd te worden, kunnen wy U E.E. uit den naam van onze meedehulpers, ten minsten voor hén en my, die zéven, óf acht uitmaaken, vaststaan; dat zy hun zaad gaerne in uwen akker zullen wérpen, wanneer die behoorelyk gewied wordt; én zy dienst te doen geächt worden, die goede Tooneelstukken léveren, in plaats dat men t hen altyd tot gunst gerékend heeft die aan te neemen. Ook kan dat vreesselyk geschilderd papiere schild den onweetenden niet beschérmen, dat men t sléchste vólk moet behaagen om géld te hebben, én dat die, den meesten hoop uitmaakende, achterblyven zouden, indien men niets als Tooneelstukken speelde die de ooren én de oogen der kenneren behaagden; doordien zy meinen, dat geen Spélen te maaken zyn, die kenneren, én onkundigen te gelyk vergenoegen kunnen. t Is zéker, dat het géld de Bruid is, daar t al om danst. Maar E.E. Heeren gelieft zélfs te oordeelen óf t gemeene vólk meer loopen zoude na een AGRIPPA die onverstaanlyk, als na een die verstaanlyk is. En óf de verstandige Liefhebbers niet meer gelókt zouden worden door een Spél, dat met overleg, verstand, én órde, als na een, dat met wildheid én onórde toegestéld is. [fol. *6r] Als méde, óf de Spélen van alle soorten, die vertoond worden, zo Spaansche, Fransche als andere overzettingen, die de meeste stóf aan den Schouwburg léveren (want van andere harssenlooze wanschépselen die er onder loopen, is het niet der pyne waardig te reppen; én buiten die van den Amsterdamschen Hoofdpoëet VONDEL, worden er geen zés in t jaar vertoond die eigen vinding zyn) óf die overzettingen, zég ik, minder loops zouden hebben, én U.E.E. Armen minder géld opbréngen, wanneer die met opmérking vertaald, én met zinnen gerymd waaren, als die, die by de gis vertaald, én zo t uit de pén van eenen Rabbelaar valt, opgesmeeten worden. En eindelyk, óf iets lóffelyks in plaats van iets verächtelyks te schaffen aan zo voortreffelyke lieden, als Amsterdam bewoonen, én die nu, door gebrék van eerlyk tydverdryf, dat hunner oordeel waardig is, zo zélden in den Schouwburg komen, geen genoegsaam overrédend inzicht is, om deeze spreuk, die rondom den ouden Schouwburg te récht met goude letteren geschréven stondt, in haar kracht te zetten. Tooneelspél kwam in t licht tot leerzaam tydverdryf. Het wykt geen ander Spél nóch Koninklyke vonden. Het bootst de waereld na, het kittelt ziel en lyf, En prikkeltze tot vreugd, óf slaat ons zoete wonden. Het toont in kleen begrip al* s menschen ydelheid, Daar Demokryt om lacht, daar Heraklyt om schreit. [fol. *6v] En zyt voor t overige verzócht te gelooven dat wy U E.E. in t algemeen, als Regeerders der twee Gódshuizen, én in t byzonder als van de voornaamste onzer médeborgeren, met goeder harten onzen dienst aanbieden, én dat ik, die U E.E. dit uit hunnen algemeinen naam opdraage, t zélve verzékerende, ook in t byzonder bén, |
VOORRÉDE. |
DEeze AGRIPPA, dien wy wéder onder de pérsse bréngen, is in het begin, om groote réden, zeer haastig, én ter loop opgeslagen geweest van verscheidene Liefhebbers, én daar onder twé buiten ons Kunstgenootschap, ten tyde dat het zélve naauwelyks, óf éven eerst begonnen was; zo dat men de verschillendheid van stylen daar in niet wél heeft kunnen vermyden, nóch het Wérk zo beschaafd doen voor den dag komen als het behoorde: Het waare daarom wél noodig geweest alle die misstallen in deezen Twéden Druk, te verbéteren; gelyk dat in eenigen deele geschied is; maar omdat ons zulks zo veel tyds zoude kósten, én zo moeijelyk vallen als een geheel nieuw Spél over te zetten, óf te maaken, verhoopen wy den Liefhebberen meer genoegen te zullen geeven dat wy onzen tyd én arbeid besteeden met iets anders voor den dag te bréngen, als die in eene geheele verbetering van dit Wérk te verspillen; ja, wy zouden ook hierom byna van meeninge geweest zyn, om het niet wéder op de pérs te leggen, waare het niet geweest om onze Wérkjes vol (compleet zeggen de Boekhandelaars) te houden; alsméde opdat de Kunstkenners met een moogen zien hoeveel wy van tyd tot tyd toegenomen hebben; het wélk wy ons tot geen schande rékenen, nóch ook daar voor geduid zal worden by alle die deeze gulde zédespreuk van Cato in eenige achtinge hebben: Non nescire pudor; sed discere nolle. Dat is: Niet weeten is geen schand; maar niet te willen leeren. Dus verre strékt de Voorréde zich uit, die wy voor den Twéden Druk van dit Tooneelstuk gestéld badden. En wy [fol. *7v] zouden er vérder niets byvoegen, ten waare wy ons verplicht vonden den Leezer te waarschuuwen voor die slordige naadrukken télkens by Albert Magnus, daarnaa ook by zyne Weduwe, én zélfs nu by zyne Erfgenaamen uitgegeeven, in weerwil der Léden van het Kunstgenootschap, dat met eene privilegie van s Lands Overhéden, getracht heeft zulk een wanórde, én onbehoorlyke manier van doen voor te komen: zynde in allen deele billyk dat het niet benaadeeld wordt in het oogmérk, dat van den beginne af aan altyd gehad heeft, te bereiken; bestaande in het voor deel te bezórgen van den Schouwburg, dat ménigmaal door onkunde, én kwaad bewind, belét wordt; én in het voortzetten der Dichtkunst, als méde om de Néderlandsche spraak, reeds door braave vernuften tót grooten luister gebragt, vérder op te bouwen, te polysten, én te beschaaven. Wy hebben, naar onze béste kennis, daar, onder anderen, wéder proeven van gegeeven in dit Treurspél, daar wy zo veel te liever de hand aan houden, omdat het, nu vier en veertig jaaren verléden, gestrékt heeft tót de instelling van het Kunstgenootschap NIL VOLÉNTIBUS ARDUUM, als zynde het Eerste Wérk dat toen daar uit, voortgekomen is, naa dat de Heeren Mr. Andries Péls, én Ysbrand Vincent, daar de gronden van gelégd hadden. Wy hebben ons dan aan de verbéteringe van dit Stuk, in de Fransche taale eerst uitgegeven* door den beroemden Quinault, het béste dat hy gemaakt heeft, én aan den Koning van Vrankryk opgedraagen, laaten gelégen zyn, de voorige drukfouten verhulpen, de taal doorgaans verbéterd, het Fransch naauwkeuriger gevólgd, de vaerzen in béter stand gebragt, én de klaarheid met veel zórg behartigd; het wélk de verstandige Leezer haast zal gewaar worden, als hy deezen verbéterden Druk met de voorige, wélke die ook zouden moogen weezen, zal willen vergelyken. |
Op den welvertaalden |
VERTOONERS. |
LAUZUS, ATIS,... | } | Bevélhebbers van Agrippa. |
AGRIPPA, |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
TWÉDE TOONEEL. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
DÉRDE TOONEEL. |
MEZÉNTIUS. |
VIERDE TOONEEL. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
VYFDE TOONEEL. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
TWÉDE BEDRYF. |
TWEEDE TOONEEL. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
DERDE TOONEEL. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
VIERDE TOONEEL. |
AGRIPPA. |
AGRIPPA. |
LAVINIA. |
AGRIPPA. |
AGRIPPA. |
AGRIPPA. |
AGRIPPA. |
AGRIPPA. |
VYFDE TOONEEL. |
DÉRDE BEDRYF. |
MEZÉNTIUS. |
MEZÉNTIUS. |
MEZÉNTIUS. |
AGRIPPA. |
MEZÉNTIUS. |
AGRIPPA. |
MEZÉNTIUS. |
AGRIPPA. |
MEZÉNTIUS. |
AGRIPPA. |
MEZÉNTIUS. |
AGRIPPA. |
MEZÉNTIUS. |
AGRIPPA. |
MEZÉNTIUS. |
AGRIPPA. |
MEZÉNTIUS. |
AGRIPPA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
TIRRÉNUS. |
MEZÉNTIUS. |
TIRRÉNUS. |
MEZÉNTIUS. |
TIRRÉNUS. |
MEZÉNTIUS. |
TIRRÉNUS. |
MEZÉNTIUS. |
TIRRÉNUS. |
MEZÉNTIUS. |
TIRRÉNUS. |
MEZÉNTIUS. |
TIRRÉNUS. |
MEZÉNTIUS. |
TIRRÉNUS. |
MEZÉNTIUS. |
TIRRÉNUS. |
VIERDE BEDRYF. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
LAVINIA. |
MEZÉNTIUS. |
TWÉDE TOONEEL. |
AGRIPPA. |
LAVINIA. |
AGRIPPA. |
LAVINIA. |
AGRIPPA. |
LAVINIA. |
AGRIPPA. |
LAVINIA. |
AGRIPPA. |
LAVINIA. |
AGRIPPA. |
Tégens de Lyfwagt. |
AGRIPPA. |
LAVINIA. |
AGRIPPA. |
LAVINIA. |
AGRIPPA. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
LAVINIA. |
AGRIPPA. |
LAVINIA. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
VIERDE TOONEEL. |
TIRRÉNUS. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
TIRRÉNUS. |
VYFDE ÉN LAATSTE TOONNEEL. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
AGRIPPA. |
TIRRÉNUS. |
LAVINIA. |
LAVINIA. |
COPYE van de PRIVILEGIE. |
DE Staaten van Holland en Westvriesland Doen te weten: Alzo ons vertoond is by die van het Konstgenootschap NIL VOLENTIBUS ARDUUM, tot Amsterdam, hoe dat zy Supplianten, op t voorbeeld van Italiaansche, Engelsche, en Fransche Academiën, voor veele Jaaren, met zorg, moeiten, en ongemeene kosten, hun Kunstgenootschap hadden opgerecht tot opbouwing en voortsetting van de Nederduitsche Taale en Dichtkonst; ten welken einde de Supplianten en hun Kunstgenootschap, door ons op den 14e. van Maart, 1692. [= 1691!] was begunstigt by continuatie van hunne voorgaande Privilegie of Octroy, om geduurende den tyt van vyftien Jaaren, alle hunne Werken, en die derzelver Leden, als toen reeds gemaakt, gedrukt, en ingevolge van tyd verder te maaken, te drukken, herdrukken, uit te geeven, en te verkoopen, en zulks by uitsluiting van alle anderen, onder wat pretext dat het ook zoude moogen weezen, alleen te mogen drukken, herdrukken, uitgeeven, en verkoopen in zodanigen formaat, en Taalen, als het de Supplianten geraaden zouden vinden, en dat op zulke straffen, of peenen voor de Contraventeurs als breeder by t voorgaande Octroy uitgedrukt stont. En dewyl de gemelde Onze Privilegie op den 14e. deezer maand Maart, stont te expireeren, en zy Supplianten gaarne in hunnen arbeid en yver zouden volharden, en groote onkosten hadden gedaan, dagelyks doen, en vervolgens doen zouden, onder andere met het uitgeeven van eene Nederduitsche Grammatica, gelyk ook met hunnen werken te vercieren met titelprenten, en andere kopere kunstplaaten, en Muzykstukken, naar vereisch der zaaken: En beducht zynde, niet zonder reden, dat eenige baatzoekende Menschen, op de eene of andre wyze, tot ontluistering hunner werken, en groote schade en nadeel der Supplianten, hen daar in zouden zoeken te onderkruipen, met hunne werken in t geheel of ten deelen, met, of zonder het Muzyk, en de kunsttitels, en andere prenten na te doen maaken, drukken, verkoopen, of verruilen, vinden de Supplianten zich genootzaakt haar wederom te keeren tot ons, verzoekende dat het onze goede geliefte mogte zyn, de Supplianten met onze privilegie als boven gemeld te begunstigen voor den tyd van Vyftien eerst komende Jaaren, om geduurende den zelven tyd alle de voorschreeven werken, in zodanigen formaat en taale, reeds gemaakt, gedrukt, en ingevolge van tyd verder te maaken, alleen te mogen drukken, herdrukken, uit te geeven en te verkoopen, en zulks by uitsluitinge van alle anderen, onder wat pretext dat het ook zoude mogen weezen, en dat op zulke straffe en peene, en Confiscatien van alle zodanige nagedrukte Exemplaaren, tegens de Contraventeurs te stellen, als wy zouden achten te behooren, en vereischt te zyn, ten einde de Supplianten in toekomende mogen erlangen volstrekter effect van ons voorschreeven Octroy, als zy tot noch toe hadden genoten, ter zaake van baatzuchtige lieden, die niet tegenstaande onze voorige verleende Octroyen, haar niet hadden ontzien verscheiden van s Kunstgenootschaps werken en derzelver Léden, te [p. 71] hebben doen nadrukken, en de Contraventeurs daar over door de Supplianten niet gecalangeert, en in rechten betrokken waaren, om in geen zwaarder kosten te vervallen, als de boeten als toen daar op gestelt hadden kunnen goed maken. ZO IS T, dat wy de zaaken en t verzoek voorschreeven overgemerkt hebbende, en genegen weezende ter beede van de Supplianten uit onze rechte wetenschap, Souveraine magt en Authoriteit dezelve Supplianten geconsenteert, geaccordeert en Geoctroyeert hebben, Consenteeren, Accordeeren, en Octroyeeren mits deezen, dat zy geduurende den tyd van vyftien eerst achter een volgende Jaaren, alle de voorschreven werken by continuatie binnen de voorsz. onze Landen alleen zullen mogen drukken, uitgeeven en verkoopen; verbiedende daarom alle en een iegelyken alle dezelve werken in t geheel of ten deelen naa te drukken, ofte elders naa gedrukt, binnen dezelve onze Landen te brengen, uit te geven ofte verkoopen; op de verbeurte van alle de naargedrukte, ingebrachte, ofte verkochte Exemplaaren, en een boete van drie honderd guldens daar en boven te verbeuren, te appliceeren een derde part voor den Officier, die de calangie doen zal, een derde part voor den Armen der plaatse daar t casus voorvallen zal, en t resterende derde part voor de Supplianten; In dien verstande, dat wy de Supplianten met deze onze Octroye alleen willende gratificeeren tot verhoedinge van haare schade, door t nadrukken van alle de voorschreeven werken, daar door in geenigen deelen verstaan den inhouden van dien te authorizeeren ofte te advoueeren, en veel min t zelve onder onze protectie en bescherminge, eenig meerder credit, aanzien, ofte reputatie te geeven, nemaar de Supplianten, in cas daar inne iets onbehoorlyks zoude influeeren, alle het zelve tot haaren laste zullen gehouden weezen te verantwoorden, tot dien einde wel expresselyk begeerende, dat by aldien zy deezen onze Octroyen, voor alle de voorschreeven werken zullen willen stellen, daar van geen geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie zullen mogen maaken, nemaar gehouden zullen weezen, t zelve Octroy in t geheel en zonder eenige omissie daar voor te drukken, ofte doen drukken, ende dat zy gehouden zullen zyn een Exemplaar van alle de voorschreeven werken, gebonden ende wel geconditioneert, te brengen in de Bibliotheek van onze Universiteyt tot Leiden, ende daar van behoorlyk te doen blyken, alles op peene van t effect van dien te verliezen; Ende ten einde de Supplianten deeze onze Consente en Octroye moge genieten, als naar behooren. Lasten wy alle en iegelyken die t aangaan mag, dat zy de Supplianten van den inhoude van deeze laten, ende gedoogen, rustelyk, vredelyk en volkomentlyk genieten en gebruiken, Cesserende alle belet ter contrarie. Gedaan in den Hage onder onzen grooten zeegele hier aan doen hangen, op den 14e Maart, in t Jaar onzes Heeren, en Saligmakers zeventien hondert en zeven. |