Joannes Nomsz: De landloopster. Opera. Amsterdam, J. Bouhon, 1776.
Uitgegeven door drs. G.C. van Uitert
Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden.
Ceneton067520 - UBGent
Het ex. UBL 1094 E 30 heeft na fol. A1 een extra katern van twee folia, met daarop een titelpagina die de naam van de auteur bevat en een bericht ter verklaring hiervan. In deze uitgave zijn deze vier paginas, net als in het Leidse exemplaar, als π1r-π2v opgenomen tussen p. 2 en p. 3.
Andere editie: facsimile bij Ursicula
In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk.
[p. 1]
DE
LANDLOOPSTER,
OPERA,
IN
TWEE DEELEN.
GEVOLGD NAAR LA BOHEMIENNE,
VAN DEN HEERE
FAVART.
______________________
Te AMSTERDAM.
GEDRUKT VOOR J. BOUHON. |
[p. 2]
NIZA, Zuster van Brigani.
BRIGANI, een landlooper.
CALCANT, een vrek.
ZWYGENDE.
TADEL, knecht van Calcant.
[fol. π1r]
DE
LANDLOOPSTER,
OPERA,
IN
TWEE DEELEN.
GEVOLGD NAAR LA BOHEMIENNE, VAN DEN HEERE
FAVART,
DOOR
J. NOMSZ.
[Vignet: gravure door R. Vinkeles]
TE AMSTELDAM,
MDCCLXXVI. |
[fol. π1v: blanco]
[fol. π2r]
Om den grootpapieren nadruk der Landloopster geschikt te kunnen plaatsen onder de werken des dichters, is deeze titel, op aanzoek en voor rekening van eenige tooneelspelbeminnaaren, gedrukt geworden: den titel des nadruks behoeft men dus slechs te verwerpen, en deezen daarvoor in de plaats te stellen.
[fol. π2v]
NIZA, zuster van Brigani.
BRIGANI, een landlooper.
CALCANT, een vrek.
ZWYGENDE.
TADEL, knecht van Calcant. |
[p. 3]
DE
LANDLOOPSTER,
OPERA. ___________________
EERSTE DEEL.
EERSTE TOONEEL.
NIZA, BRIGANI. |
Ja, op de hoop van goeden tyd
Maak by voorraad u verblyd;
Maar zorg voor t geen noch komen moet.
Vertrap die foltring met den voet.
Gy spreekt volmaakt wel, myn waarde Niza! Maar ondertusschen moet men denken aan het Tegenwoordige. Men kan niet leven van de hoop: wy moeten eeten, zuster! En wy hebben geen penning om brood te koopen, en echter wy hebben honger.
Welhaast zal myne onderneming ons tegen den honger beveiligen. Gy zult daar dezen dag toe medewerken. Verstaat gy t, broeder?
Ja wel; heel goed!
Kent gy den heer Calcant?
Neen.
[p. 4]
Neen! Hebt gy op de Kermis te Bologne dien lompen Koopman niet gezien? Een vlegel van een vent! ei! Hy reekende altyd by zichzelv, en telde gedurig op zyn vingers.
ô Ja! Ik herinner my hem! t Is die ryke knevel.
Hy zal myn toevlugt zyn.
Hebt gy een toeleg op zyn beurs gemaakt?
Dat raad gy net; maar gy moest er by gevraagd hebben, of ik er geen gemaakt heb op zyn hart.
Daar is my weinig aan gelegen. Zyn geld is ons genoeg.
En indien ik eens met hem trouwde!
Zyt gy uw zinnen kwyt?
Ik ben somtyds het Landloopers leven moede, en tevens de fieltery.
Zo wy niet handgaauw zyn, lyden wy gebrek. Gy wilt van levensaart veranderen? Is er voor ons eenige mogelykheid om als brave lui te leven?
Door een goed huwelyk zullen wy daartoe komen. Wanneer wy door het lot met bevalligheden zyn beschonken, en wy de kunst bezitten om er goed gebruik van te maken, alsdan zyn alle harten ons onderworpen; wy hebben slechts te kiezen.
[p. 5]
De grysaarts zyn zo licht niet te vangen.
Vergeefs, myn lieve broêr! trachten die oude vossen, die achterhoudende wolven! zich achter de verschanzing hunner voorzigtigheid te verbergen, voor de pylen der liefde. Wy kunnen hen aan onze voeten doen vallen, wanneer wy het slechts willen; en het kost ons weinig moeite hunne strengheid te verzagten. Hunne harten, door den tyd opgedroogd, zyn te meer vatbaar voor vuurstoffen. Geen zwam grypt zo gaauw vuur, als het hart van een ouden Kaerel verliefd word door één bevalligen opslag, door kunst ondersteund. Onze man is reeds de myne: naauwlyks had hy my gezien, of ik bemerkte dat hy getroffen was. Hy had een zak met geld onder zyn arm, die hy welhaast verborg.
My dunkt dat hy verduiveld voorzigtig is?
Hy verborg de zak minder uit bangheid voor my, dan voor anderen; want hy liep my na, en kon my toen veiliger naloopen. Maar is het beerevel klaar? Daarin verborgen, zult gy hem de zak afhandig maken.
Zou hy my voor een beer houden? Zou dat wel zo gemakkelyk gaan?
De goede man is niet scherp van gezigt. En daar hy my tracht te behagen, zal hy immers niet zo oud willen schynen als hy is, en dus zal hy geen bril op den neus durven zetten. Hy moet dezen dag de myne zyn! Straks zal hy te huis komen. Wy moeten hier op onzen post staan; wy moeten er blyven, al ware het tot den avond toe.
[p. 6]
Hoe! tot den avond zonder eten?...
Uw maag moet wel kwalyk gesteld zyn! Draag zorg uw rol wel te spelen.
Gy lacht, waarde zuster!...
Ongeruster (bis)
Mag ik heten:
Ik heb geen eeten! (bis).
Kunt gy spotten,
Daar ik de motten...
Spotten!
Daar ik de motten
My de longen af voel knagen?...
Is niet de afhangklykheid een straf!
Ja, ô wreede! ô wreede! moet ik in t graf? moet ik in t graf?
Gy lacht, waarde zuster! waarde zuster!
Ongeruster
Mag ik heten:
Ik heb geen eeten! (bis)
Kunt gy spotten,
Daar ik de motten...
Spotten!
Daar ik de motten...
Ach! verheugt ge u in myn pynen?
Het is te wreed in zo veel smart!
Ach! lach dan, lach dan, wreed hart! wreed hart!...
Ja, wreede! ja wreede! ja wreede! moet ik in t graf? moet ik in t graf? moet ik in t graf?
[p. 7]
Het valt my zuur,
Een uur te kwynen.
Moet ik sterven? sterven!
Geen troost verwerven,
Als de honger my doet lyden? (bis).
Ik voel myn hart bestryden...
Och! ik sterf reeds dit uur! reeds dit uur!
Zwyg, broêr! Schep moed. Calcant genaakt ons. Ik ken hem aan zyn treden. Denk wel aan uw rol. Kom, kleed u; haasten we ons.
TWEEDE TOONEEL.
ARIA.
CALCANT, tegen TADEL. |
Kan t u raken?
Zyn t uw zaken,
Of wy blyven, of vertrekken?
k Heb te zeggen: ga!
Ik ben meester.
Wie van beiden moet het wezen? (bis).
k Wil geen tegenspreken vreezen.
Ik wil schryven, ik wil leezen;
Ik wil doen het geen ik wil.
Ja, ja, ik ly geenszins uw bedil.
Ja, ja, ik wil volgen... ik wil geen het minst geschil.
Kan t u raken?
Zyn t uw zaken,
Of wy blyven, of vertrekken?
k Heb te zeggen: ga!
Ik ben meester.
Wie van beiden moet het wezen? (bis).
k Wil geen tegenspreken vreezen.
[p. 8]
Ik wil schryven, ik wil leezen; (bis)
Ik wil doen het geen ik wil.
Ja, ja, ik ly geenszins uw bedil.
Ja, ja, ik wil volgen... ik wil geen het minst geschil.
DERDE TOONEEL.
CALCANT, NIZA, BRIGANI, in een beerevel. TADEL. |
NIZA geleid BRIGANI, als een beer, achter over het Tooneel. Terwyl vervolgt CALCANT tegen TADEL, |
Laat my alleen, zeg ik u. Ga naar huis. En zo gy myn Heer Comorant verneemt, zult gy hem dit geld... neen, best dat hy noch wat wacht! Eer ik hem iets in handen geef, moet ik, behalve de bepaling van intrest, eenige zekere maatregelen nemen; en zo hy my een zakelyk pand kan aanwyzen, dan is het geld tot zyn dienst.
Tadel vertrekt.
NIZA, stil tegen BRIGANI.
Hy praat van geld: hoort gy wel?
CALCANT, ter zyde.
Het is om reden dat ik hier kome; myn knecht? is nieuwgierig, en bovendien een voorbarige babbelaar. Ik zal hem bevelen dezen geheelen dag te huis te blyven, tot den avond toe. Ondertusschen zoek ik dat lieve Schepsel, dat meisje, wier houding,* oogen en innemende gedaante...
NIZA, stil tegen BRIGANI.
Naderen wy!
Ach! ik geloof dat zy het?
Goeden dag, myn Heer! myn lieve Heer! Zoude ik u goedergeluk mogen zeggen?
[p. 9]
Wat schoone gelegenheid! Ja wel! myn lieve kind! Het is reeds een geluk u te zien; dat zweer ik u!
Gy weet te leeven, myn heer! Welaan; kyk my in de oogen.
ô Dat edel Schepsel!
Ter zyde. Die oude gek!
Tegen CALCANT.
Vertoon my uwe handen.
Daar hebt gy ze.
Terwyl CALCANT zyne handen doet bezien, nadert de gewaande beer, en tracht hem de beurs te ontnemen; zo dra CALCANT den beer gewaar word, roept hy uit:
Ik ben verloren! ik ben dood! help! help! wat verschrikkelyk monster!
Wat vreest gy? het is slechts een beer.
Wat drommel, slechts een beer!
Laat hy u een wynigje streelen. Hola, Brunet!
Help! help! Laat hy naar den duivel loopen!
Vrees hem niet. Hy heeft zo veel verstand als gy, waaragtig! Hy verstaat alles wat men zegt, en hy schynt heel wel te redeneren ook. Hy springt* en danst als een mensch; en hy drinkt alle dagen met my.
En slaapt hy ook by u? dat lieve diertje! Dat aartig schoothondje!
[p. 10]
Vrees niet, zeg ik u. Laat my uwe handen bezien.
Hy toont haar zyne handen, en de gewaande beer hervat zyn eersten toeleg.
Help! Help! houd hem van my af, zyn gezelschap is my hoogst onaangenaam.
De gewaande beer treed één oogenblik ter zyde af; en CALCANT bied NIZA zyne handen ter bezigtiging aan.
Ach! deze trekken
Ontdekken
My hooge jaren
En geen gevaren.
Ja, ja, ik zie klaar,
Ja, ja, myn Heer word honderd jaar.
Ik moet u geloven.
Gy gaat de kunst te boven.
ô Ja! voorwaar.
U zal een meisje
Een reisje,
Met ziel en zinnen,
Oprecht beminnen;
En voor al haar pyn,
Zult gy myn Heer het middel zyn.
Ik moet u gelooven:
Gy gaat de kunst te boven.
ô Ja! voorwaar.
[p. 11]
Ja, ik zie klaarlyk,
Ja, waarlyk!
Uw heil gerezen,
Het moet zo wezen,
Tot den Stier zelfs toe.
Ja, ja, hy trouwt, en word niet moê!
Dit kan zo niet weezen.
Dit is niet wel gelezen.
Ik ben dit moê.
Ik verzeker u, gy zult een jonge schoonheid trouwen; gy zult haar zeer getrouw zyn, en omtrent haar minnenydiger wezen, dan zy ooit omtrent u wezen zal.
Wat zegt gy? Ik zou trouwen? Ik!
Ja, gy! gy zelf!
Wisje wasjes! Het is onmogelyk!
Waarom is het onmogelyk?
Om dat er geen vrouw in de waereld gevonden word, die ryk genoeg is voor my.
Is dan de schoonheid, jeugd en bevalligheid niets in eene vrouw?
Het geld is beter dan dit alles. Maar laten wy dit gesprek staken.
Welaan! Maar, eer ik het vergeet,* zie myn beer dansen.
[p. 12]
Van verre, dan heb ik daar niet tegen.
Kom hier, Brunet. Gy zult u over hem verwonderen, myn Heer.
De gewaande beer danst, waarna zy vervolgt.
Wat dunkt u er van.
Ter zyde.
Hy doet zyn dingen vry wel. Zo ik den beer voor een prysje kon krygen, ik zou er by een nieuwsgierigaart licht een goeden prys weder voor maken. Laat ons eens met haar spreken.
Tegen NIZA.
Hoor eens hier, kind lief! Zyn leelykte past niet by uwe schoonheid: gy moest my dat beest vereeren.
Och! ik wil er u gaarne mede geryven. Voor dertig ducaten is hy tot uw dienst.
Dertig ducaten! moord!...
Het is te geef!
Ik geloof niet dat gy het meent.
Hy kan honderd aartige Stukjes, en is wonderlyk goed voor den dans. Zie eens hoe aardig hy zyne zaken doet. Hoe bevallig is hy!
Zy doet den beer dansen, terwyl zy zingt; en doet hem alles wat zy beveelt verrichten.
[p. 13]
ARIA.
NIZA, terwijl de beer danst. |
Beschouw zyn vlugge beenen, zyn beenen
Het is een aartig dier;
Ei zie zyn gang en zwier.
Wil ons een oog verleenen, verleenen,
En dans eens, myn Brunet!
Een beeremenuet.
Ei keerom dan, keerom dan, Brunet!
Keerom voor Javotte,
Spring op voor Charlotte;
En buig u netjes neêr,
Gelyk een fraai jong heer.
Kom, sta recht op uw beenen, op uw beenen, (bis.)
En buig u netjes neêr.
Ik geef er u twintig ducaten voor.
Hy kost myzelve meer.
Het is voorzeker noch te veel; want myn goud is goud.
En myn beer is een beer.
Uw beer is mooi, en goed; maar...
Welaan! de koop is* klaar.
CALCANT, haar geld gevende. |
Ziedaar. Ik beklaag myn geld niet. Maak er gebruik van, myn zoete meid!
Gy telt er my niet meer dan zestien toe.
[p. 14]
Waaragtig! t is veel geld; maar daar zyn er noch vier, als t anders niet kan zyn.
Zeer wel, myn Heer. Zo ik niet arm ware, ik had u het beest geschonken uit een goed hart. Inderdaad, om niet!... Ik weet niet welk eene overéénkomst van neiging, myn hart aan u verbind. Vergeef het, myn Heer! Ik word beschaamd.
Myn schaapje!...
Ik heb te veel gezegd.
Gy hebt niet, gy hebt niet. Zo als ik hier sta, gelyk my ziet, ben ik doodlyk op u verliefd... kan men gebrek hebben, als men zo mooi is!
Het is, helaas! niet dan te waar.
Dat beminnelyk schepsel! Wel nu! myn zoete meid! kom my somtyds eens bezoeken; ik zal u geven... goede raad zal ik u geven.
Die oude babok! die oude leelykaart.
Wat zegt gy?
Dat gy u al te mildadig, al te goed omtrent my betoont; en dat ik my verpligt acht u te moeten beminnen.
Terwyl de volgende ARIA gezongen word, steelt BRIGANI de beurs, ondoet zich van zyn halsband, neemt de vlugt en laat de keten in de handen van CALCANT, die den beer noch waant vast te houden.
[p. 15]
Gy zult het voorwerp wezen,
Dat ik heb uitgelezen, (bis).
De min heeft my, heeft my u aangeprezen,
Myn hart springt op, springt op, springt op, springt op,
Myn hart springt op,
Het gaat: klop! klop! klop! klop! klop! klop! klop!
Wie zou hem niet beminnen? teêr beminnen?
Ja, hy verwon myn hart,
Ontstak t in liefdesmart.
Myn Heer verwon myn hart!
Gy zult het voorwerp wezen,
Dat ik heb uitgelezen, (bis).
De min heeft my u aangeprezen, u aangeprezen.
Myn hart springt op, myn hart springt op, springt op!
Gestadig, gestadig voor u,
Het gaat, het gaat, het gaat, het gaat.
Klop! Klop!
Al op en neêr, al op en neêr, ó ja.
Vaarwel, myn tweede leven! Gantsch bloed, wat heb ik wel gedaan dezen beer op te doen! Hy is tammer dan ik my ooit kon voorstellen. Hy is voor niet minder dan honderd* ducaten te koop; voor geen mensch in de waereld! Kom, lustig, Brunet! spring eens op! sa lustig! ta la la la lera...
Hy ziet dat de beer is doorgegaan, en loopt met de keten in zyn hand, den beer zoekende, terwyl hy het volgende zingt:
[p. 16]
Ach! myn beer is my ontvloden,
Volg den snoden, (bis)...
ô Wat plagen! ô Wat plagen!
Kon de duivel my ontvliên?
Och! wie hoorde t van zyn dagen?...
Waar zal ik hem wederzien?
Och! die slag bedwelmd myn zinnen!
Nooit zal ik myn druk verwinnen!...
Brunet! ô spyt!
Ik ben hem kwyt!
Kom, kom, kom, kom, kom!... ô Verdriet!
Ik zie hem niet!
Kom, kom, kom, kom, kom!... ô Verdriet!
Ik hoor hem niet!
k Mis myn zinnen, (bis)
ô! Ik, zot! moest ik beminnen?
Ik verlies myn geld; myn geld!
Als een mensch is by zyn zinnen,
Moet hy zyn op t goud gesteld.
Al de winst van veertien dagen,
Is gevlogen... ô Wat plagen!
Ik eet in geen veertien dagen.
Zo veel kostlyk geld is weg! is weg! is weg! is weg!
k Mag myn zotheid wel vervloeken:
k Laat my zo door Niza doeken!
Zou haar beer my ook verkloeken?...
Wat ik zeg,
k Ben op t hoogst beklagenswaardig, deerniswaardig!
ô Wat is my t lot boosaartig! hoogst boosaartig!
Brunet is weg!
k Mag myn zotheid wel vervloeken:
[p. 17]
k Laat my zo door Niza doeken!
Zou haar beer my ook verkloeken!
Wat ik zeg,
Voegt het iemant van myn jaren,
Om te denken aan het paren? (bis.)
ô Gantsch bloed!
Hoe treurig is myn gemoed!
ô Liefde, te dwaas gevoed, te dwaas gevoed, te dwaas gevoed!
VYFDE TOONEEL.
NIZA, CALCANT. |
Wat is er gaans, myn Heer? wat maakt u zo verslagen?
Myn beer... is gevlugt.
Inderdaad!
Ja, zeg ik u.
Bedroef u niet te sterk. Gy zult uw verloren beer noch wel wedervinden. Zo niet, dan zal myn hart u vertroosten.
Ach!...
Denk alleen aan Niza. Niza is wel zo veel waardig als een beer.
t Is nu geen tyd om den gek te scheeren.
[p. 18]
Ter zyden.
Ik scheer den gek niet. ,, Wat zal de vent tieren, als hy het verlies van zyn beurs gewaar word!
Ik zal den beer wedervinden.
Zoud gy daar kans toe zien?
Voorzeker.
Wel nu! dewyl gy hem zeker denkt te vinden, geef my myn geld weder; ik zal het zo lang voor u bewaren, tot gy hem gevonden hébt.
Hoe nu, myn Heer! heb ik die smadelyke bejegening aan u verdiend? ik, die zo veel deel neem in uwe belangen?
Gantsch krachten! haat my, dan is myn ongeluk volmaakt.
Wat onverschilligheid! Ik dacht meer meestres van uw hart te zyn. Is uwe tederheid dan zo schielyk vervlogen.
Wilt gy, wilt gy dat ik u begeev?
ik u begeev?
Daar ik, daar ik om u leef!
ik om u leef!
Wat is hy aartig!
ô! ô! Hoe goedaardig!...
[p. 19]
Myn ziel is teder, ondanks myn Heer zyn smaad.
Och! och! zaagt gy, zaagt gy myn ziel in dezen staat!
Wie kan hem beschouwen, }
En zich weêrhouên, } (bis.)
Van t geen de liefde ons raad? (bis.)
Wilt gy, wilt gy dat ik u begeev?
Daar ik, daar ik om u leef?
Op t zedig wezen, }
Is deugd te leezen,... }(bis.)
Wilt gy, wilt gy dat ik u begeev?
Daar ik, daar ik om u leef?
Moet ik sterven?
U derven!
Och! Och! ik beef!
Het is my dan liever dat ik sneev!
Gy ziet dat ik voor u alleenlyk leev, alleenlyk leev, alleenlyk leev!
Gy hebt myn vryheid in uwe magt. De liefde die ik u toedraag schynt zekerlyk vreemd; maar heeft niet ieder zyn smaak? Ik bemin een geestig en aartig oud man.
Ik ben juist zo oud niet, al ben ik wat grys.
Dat weet ik wel; ik meen het ook juist zo niet als gy schynt te denken: ik merk u aan als een bedaard jongkman, die de voorzigtigheid van een der bezadigste mannen bezit, en daardoor al de eerwaardigheid van een beminnelyken ouderdom in zyn voorkomen heeft. Dit is het geen ik in u bemin. Gy zyt een deftig jonge Gryzaart! in een woord gezegd.
Wat redeneert zy verstandig! wat zegt gy, meis- [p. 20] je? hebt gy waarlyk zo weinig op met jonge knapen? Bemint gy de deftigheid meer, dan de wulpsheid?
Alle jonge lui zyn voorwerpen myner veragting. Och! myn Heer, wist gy hoe dikwyls ik daar door ben bedrogen!
Ik geloof het wel: de meeste jonge kwanten zyn schurken; wat zeg ik; de beste deugt niet!
Ik bezit, (zonder eigen roem gesproken,) zekerlyk iets dat in staat is de mannen te vermaken; en meer dan één groot Heer heeft my verklaart, dat hy my beminnelyk vond. Indien het my lustte.. Maar neen! ik lach met hunne verliefdheid. Och! myn Heer, zo ik het geluk mag hebben om van u...
Gy zult myn beer wedervinden? he?
Zonder twyfel, myn Heer.
Zo dat waar is, bemin ik u zo sterk als gy my bemint.
NIZA.
Ik voel myn hart ontbranden;
Ik druk het met myn handen;
De liefde hoort myn klagt.
Zy plaagt my dag en nacht. (drie maal)
CALCANT.
Ik voel myn boezem blaken,
Als ik u mag genaken.
[p. 21]
De liefde slaat de trom;
Het gaat in my, bom! bom!
Als ik u nader kom, (bis.)
NIZA.
Geef my uw hand, myn Heer!
Voelt gy: tik, tik, tik, tik, tik!
CALCANT.
Uw hart gaat op en neêr.
Gy, geef my ook uw hand.
Voelt gy: trarra, trarra, trarra!
NIZA.
Och! ja, my dunkt het brand.
TE SAMEN.
Weet gy voor wie de min,
Met al haar kracht,
Speelt in myn zin...
NIZA.
Dag en nacht?
CALCANT.
Ach! zeg teder...
NIZA.
Ach! zeg teder...
CALCANT.
,, Ik min weder.
TE SAMEN.
,, Ik Min weder.
Sprekende.
Wie?
Zingende.
Gy raad myn liefde licht,
Uit myn verheugd gezigt.
Ja! gy raad myn liefde licht,
Uit myn verheugd gezigt.
[p. 22]
NIZA.
Tik-Tik-Tik! hoe klopt my t harte!
CALCANT.
He!
NIZA.
ô Min, wat baart gy smarte!
CALCANT.
En met den zelfden gloed...
NIZA.
ô Myn hart!...
CALCANT.
Werkt zy op myn gemoed.
NIZA.
ô Myn hart!...
Ach! hoe slaat het! tik tik tik (3 maal)
CALCANT.
Ach! hoe gaat het! trarrara, trarrara, trarrara.
TE SAMEN.
Zeg my voor wie de min,
Speelt in myn zin,...
NIZA.
Dag en nacht?
CALCANT.
Dag en nacht?
NIZA.
Voel t hart geweldig (*) kloppen,
ti pe ti pe tapetipe tape.
hevig kloppen!
(*) Zodra NIZA het woord geweldig heeft gezongen, begint CALCANT,
De min schynt my te foppen.
tipe tipe tape, ô wat kloppen!
TE SAMEN.
Ik bemin.
[p. 23]
Wie?
Och! gy raad myn liefde licht,
Uit myn verliefd gezigt,
Ja, gy raad myn liefde licht,
Uit myn verliefd gezigt, (bis.)
Einde van het Eerste Deel. |
[p. 24]
TWEEDE DEEL.
Het tooneel verbeeld een onbewoond vlek, daar men de overblyfsels van eenige gebouwen ziet.
EERSTE TOONEEL.
NIZA, BRIGANI.
ARIA. |
Ik lach my slap: ik zal bezwyken.
Zyn min had nimmer haars gelyken.
Straks komt hy aan...
Sints een paar uren,
Kan de gek niet duren;
Hy huilt, en maakt kuren;
Hy zal vergaan! Ha... (5 maten HA!)
Hy zal vergaan! Ha - (1 maat.)
Hy zal vergaan!
Ik lach my slap: ik zal t besterven!
Hy roept: Och! zo myn geld te derven!
,, Myn ziel zal nooit weêr troost verwerven!
,, Wie kan t verduren? (bis).
Sints een paar uren...
Wat kuren!
Och! Niza lacht. Ha. (5 maten HA!)
Och! Niza lacht. Ha. (1 maat.)
Och! Niza lacht.
BRIGANI, de beurs van CALCANT in de hand houdende. |
De beurs is waarachtig aanzienlyk! Daar Niza, beschouw haar wel. ô Hoe gelukkig zyn wy!
[p. 25]
Dezen dag heeft uwe behendigheid uitgemunt: nooit hebt gy de eer van ons geslacht zo wel opgehouden.
Maar zuster! geloof my: ik word tusschen beiden ook wel eens door een vlaag van eerlykheid overvallen; en, om kort te gaan, ik maak er my, nu ik uit den beerehuid ben, een weinigje geweten uit, om een zo lichtgeloovig man de beurs te lichten. Het is wel profytelyk, maar niet zeer eerlyk.
Laat ons, bid ik u, zo sterk niet met de eer ingenomen; het komt met onze broodwinning niet overéén. Volg myn raad: verkies de profytelykheid boven de eerlykheid. Dat doen zo veel menschen!
Maar de vrek aanbid het goud, en by gemis van de beurs zal hy van u afzien; en dan is het, vaarwel met onzen aanslag!
Gy zyt gek. Het zal er te beter door worden voor u en my. Ik wil hem dol maken. Laat de gierigaart óns, den duivel ja alles vervloeken: wat glori voor uwe zuster als zy hem evenwel wint, en op de goudzucht zegepraalt! Myne oogen houden zich reeds van de overwinning verzekerd. De gierigheid moge vry haar best doen, om zich tegen de liefde aan te kanten: de liefde is meestres van alle onze andere hartstogten. Calcant zal hier komen. Ik ben met hem afgesproken dat hy zou komen. Ik heb den gek diets gemaakt dat ik in de duiveljagery en waarzeggery ervaren ben, en dus de bekwaamheid bezit om verloren dingen te recht te brengen.
[p. 26]
Naar ik bemerk, zal hy zyn geld, op zekre voorwaarden...
Ga heen, verander van gewaad; zyn onze makkers gereed?
Zy zyn allen in dat voorste vervallene gebouw.
Laten we ons niet lang ophouden. Ga heen, bestier onzen aanslag andermaal wel.
Ja, alles gaat naar myn verlangen.
Vogel dien ik dacht te vangen, (bis.).
ô Gy zyt in myn strikken!
Ik moet vreezen, ik moet schrikken,
En ik hoop, ô ja!
Hier te wachten,
Baart gedachten...
Hy verschynt, en verdwynt weêr dra...á (13 maten á.)
Ras verschenen;
Ras verdweenen;...
Ik kryg hem in t net, ô ja!
Ja, hy valt wel in myn strik, wel dra.
Ja, wel dra, wel dra. (bis.)
Ja, alles gaat naar myn verlangen.
Vogel dien ik dacht te vangen, (bis.)
ó Gy zyt, in myn strikken.
Ik moet vreezen, ik moet schrikken,
Ik mis hem, welk een slag! (bis)
[p. 27]
Ik hoop hem te krygen.
Te vreezen en te zwygen,
Doet my hygen.
Hier te wachten,
Baart gedachten,...
Ik moet schroomen
Hy zal komen;
Is verschenen,
Is verdweenen. Ach! (7 maten ACH!)
Ras verschenen, (bis.)
Ras verdweenen; (bis.)
Ik kryg hem in t net, ô ja! (bis.)
Ja, hy valt in myn strik, weldra!
Ja, wel dra, wel dra. (bis.)
ô Hemel! wat vertooning! Welk eene wanhopige gesteldheid doet de vrek my zien! wat driften! wat opslag! wat hartsverdriet! Laaten we ons een oogenblik met zyne woede vermaken. Hy ziet er uit als een vertoornde nachtuil.
DERDE TOONEEL.
CALCANT, NIZA, agterwaarts.
CALCANT, zonder NIZA te zien. |
Ik* mis al myn schyven! myn schyven!
Zy blyven!... (bis)
Gantsch vyven!...(bis)
ô Wreede!...
Och! dit heet my ontlyven!
ô Wreed lot!
Kan ik in vrede,
Hier noch verblyven?
Gantsch vyven!
[p. 28]
Ik ga my verdoen, my verdoen.
Myn schyven!
Zy blyven... (bis.)
Gantsch vyven!
Ik ga my verdoen. (my verdoen 3 maal.)
Ik ga my verdoen, my verdoen. my verdoen.
Hemel! Myn rede,
Begeeft my op éénmaal.
Myn rede,
Begeeft my op éénmaal.
Hemel! Ik mis myn schyven,
myn schyven,
myn schyven!
Te blyven!... (bis.)
Is my ontlyven.
Ik loop voor ieders spot. (bis.)
Ik mis myn schyven! (bis.)
myn schyven!
Kan ik hier noch blyven?
Ik wil my ontlyven.
Ik wil my gaan verdoen,
gaan verdoen. (bis.)
Ik wil my gaan verdoen,
gaan verdoen. (bis.)
ô Schade! (bis.)
ô Gy hebt geen gade!
Geen honger, geen dorst,
Geen woede, kan halen,
By t wee van myn borst,
van myn borst.
ô Wat nood! (bis.)
Geen raad voor uw kwalen,
uw kwalen,
Calcant, dan de dood,
ja de dood?
[p. 29]
Hy ziet NIZA, en vervolgt, sprekende.
Ach! myn waarde Schat! zyt gy daar?...
Huilende.
Myn hart... myn ziel... Geef ze my toch, geef ze my toch! kom, ras, schielyk.
Wat is er te doen? Wat zou ik u geven?
Myn beurs, myn beurs.
Uw beurs is u ontstolen, dat kon ik aan u zien.
Ik twyfel daar niet aan; maar, helaas! hebt gy die gevonden?
Noch niet; men vind verloren beursen zo gemakkelyk niet weder.
Och! Niza, ik val voor u te voet; ik smeek u, help my. Zo gy my weder aan myn geld komt te helpen, myn eeuwige erkentenis... de levendigste... de allerlevendigste... in t kort, om u te beloonen, zal ik u zo lief, zo lief, zo lief, hebben, als, als, als... als, ik weet niet wat.
Dat is een vry sterke belofte. Ik zal alles werkstellig maken om u te helpen. Maar hier toe is uwe tegenwoordigheid noodig; en ik vrees dat gy vreeslyk benauwd zult wezen.
CALCANT, met vervoering . |
Gantsch felten! ik bang! ik benauwd! Om geld zou ik den duivel dienen, of sarren. Ik ben tot alles bekwaam, als t er op aankomt om geld te krygen. Gy zult zien of ik hart heb.
[p. 30]
ô Gy beroemde geesten! ô Gy kracht der helle! Afgronds Spoken!... Door de kracht van Prosérpina, ô Volken! gehorend, en zwart, komt op, door myn kunst gedreven, opent fluks uwe kolken, den Avernus. Zy ontsluit zich. k Zie daar komen, op myn wenk, Uit de nare helspelonken... k Hoor iemant zuchten. Wat vlammen! Ach! een vrek verschynt voor ons. Griffiers der duivels uit de hel! Verschynt te samen, Hoort myn bevelen. Brengt my het geld voor oogen, De wigtige schyven van Calcantes.
Myn schyven! dat zyn de zaken; dat zyn de zaken; Dat zyn de grootste zaken!
Zwyg stil; gy moet niet spreken. Op myn bevelen, Spoei uw gangen, Helsche vorsten! Komt straks te voorschyn. Geeft gehoor, als ik spreek, als ik dreig. Kunt gy t licht niet verdragen, blyf dan in uw Spelonken. Dat Griffier, de Cassier van de hel, dan voor my kome. Dat hy verschyne, verschyne,
[p. 31]
VIERDE TOONEEL.
CALCANT, NIZA, BRIGANI. | BRIGANI, in een lang zward kleed, met twee horens op het hoofd, een langen baard, en klaauwen aan handen en voeten. |
Gy hebt uw stem de hel en ons doen hooren,
de hel doen hooren!
Wat doet my toch de nacht der hel doorboren?
der hel doorboren?
Doe my straks hooren,
Wat is t dat uw verzoek bevat?
Of gy moogt beven. (bis.)
Het gekt uw leven (bis.)
Of haast u wat.
Haast is;
Ik leen myn ooren; (bis.)
Doe my straks hooren, (bis.)
Wat gy begeert, (bis.)
Van my, (bis.)
Haast u, of gy word straks verteerd.
Haast u, eer u de duivel deert.
[p. 32]
Och! Heerschap, doe zo veel moeite niet. Och! Niza... (tegen BRIGANI,) Ik ben het geenzins...
Buldrion. Mesofostofles! hoor hier: antwoord uwe vorstin, en opperste meesteres. Zyn myne bevelen in alles voldaan? Hebt gy de beurs?
Ja, genadige vorstin!
Gy bekent die te hebben?
Ja, zegt hy. Och! myn lieve koningin! Gebie den beul, dat hy my myn geld geve, en dat op t oogenblik.
BRIGANI, bied NIZA de beurs aan; doch zo als zy er naar grypt, zegt hy |
Hou wat, met uw verlof! (Tegen CALCANT,) Wy hebben een onwederspreeklyk recht op uwe beurs. Gy weet hoe schandelyk gy uw geld byéén hebt geschraapt: dus behoort uw beurs aan den duivel.
Genade! genade! heer Satan! genade!... Ik ben bedurven, ik beef,... ik ben dood! ik ben dood!...
Dewyl Niza de hel en alle de duivelen volstrekt gebied, moeten wy haar gehoorzamen. Gy hebt het geluk haar hart te bezitten: gy moet haar trouwen, en haar gelukkig maken; dan kunt gy uwe beurs wederkrygen.
Ik trouwen? myn heer de duivel...
Ja, jy, vent! Niemand anders.
[p. 33]
NIZA, op eene tedre wyze. |
Helaas! zo gy my zo beminde als ik u bemin...
Maar my betaamt niet om verder aan te dringen...
Niza, gy... gy hebt my behaagd, en behaagd my noch. Maar, eindelyk, u te trouwen... het is geen kleinigheid!
Komt, spooken uit den afgrond, straft dien wederspanneling. Wreekt uwe koningin van eene hoonende weigering.
CALCANT, NIZA om het lyf vliegende. |
ô Nare, ô doodelyke dag! Ik moet trouwen!
Wurg my niet! laat los!
VYFDE TOONEEL.
Het gevolg van landloopers, gekleed als duivelen, met fakkels in de hand, komen CALCANT verschrikken. |
Sta my by, zie my beven.
Och! zie den droes hier zweven, (bis.)
Ik moet dit oogenblik,
Hier sneven.
Och! ik sterf van schrik. (bis.)
Och! laat my gaan, laat my gaan.
Och! t is met my gedaan,
t Is met my gedaan!
Sta my by, zie myn beven.
Och! zie den droes hier zweven, (bis.)
Ik moet dit oogenblik
Hier sneven.
[p. 34]
Och! Och! ik sterf van schrik. (bis.)
Och! laat my gaan, laat my gaan,
t Is met my gedaan.
Hier sneven!...
Och! Och! laat my toch gaan.
Och! laat my toch gaan
Och! laat my gaan, laat my gaan.
Och! t is met my gedaan.
t Is met my gedaan.
Genade!
Of t is te spade.
Genade!
Och! Genade!
Myn bloed is reeds bevroren.
Och! Och! sta by, of ik acht my reeds een lyk.
Verloren,
Och! verloren!...
Myn bloed is reeds bevroren;
Och! Och! my dunkt ik zie reeds het schimmenryk.
Zult gy met my trouwen?
ô Ja! dewyl ik moet. Ik voorzie de zwarigheid en myn lot wel, maar met deze heeren is geen gekken. In hunne tegenwoordigheid zoude ik niet durven...
NIZA, tegen de gewaande duivelen. |
Verdwynt.
De landloopers verbergen zich. |
[p. 35]
ZESDE TOONEEL.
NIZA, CALCANT. |
Ik voel myn moed een weinigje herleven.
Zo ge my niet lief hebt, komen alle de duivelen, en noch tienmaal meer, op nieuw, met eene ongelooflyke snelheid ten voorschyn.
CALCANT, bevreesd rondom ziende.
Och! ik bemin u, daarom... ik sterf van liefde...
Neen, zeg liever van vrees.
Waarachtig... ik bemin u met al myn hart! Doch, als gy myne jaren in aanmerking neemt, moet immers myn huwelyk u walgen. Gy zyt levendig, jong, geestig en bevallig; en het is uit uwe oogen te lezen, dat gy zo afkeerig niet zyt van jong manvolk; als ik u wel bezie, dunkt my dat het eene harde beproeving voor Niza zal zyn, wannneer zy een oud man neemt.
NIZA, ter zyde,
Men word zo veel te rasser weduwe.
Gy zyt gelyk ik u wensch te zyn.
Maar evenwel myn ouderdom...
Staat my niet in den weg.
Ter zyde. Zy mint my teder... helaas! hoe tegenstrydig... doch, geduld!
[p. 36]
Doe my myn beurs ter hand stellen, en ik zal maken dat gy te vrede zyt.
NIZA, met den voet tegen het gebouw, waarin de gewaande geesten zich verschuilen, stootende. |
Hola! (BRIGANI verschynt,) breng hier de beurs van dezen heer.
CALCANT, willende een deftige houding aannemen, doch toont zich verschrokken, als hy NIZA aanziet.
Niza beveelt u dit.
ZEVENDE TOONEEL.
CALCANT, NIZA, BRIGANI. |
BRIGANI, in zyn duyvelsgewaad.
Op hare bevelen, breng ik de beurs voor hare voeten.
CALCANT, zich begeerig toonende de beurs op te nemen, doch door vrees wederhouden wordende.. |
Myn beurs! myn liefde! myn heil! Ik herken u! Men geeft my t leven weder! ô Niza, wat vind ik u dit oogenblik bekoorlyk!
Hy ziet NIZA aan, en wil de beurs opnemen. |
Nader de beurs niet, dan met uwe oogen. Uw leven hangt er aan. Ze is Niza, niet u geschonken.
Hy grypt de beurs op, en geeft ze aan NIZA. |
Lucifer, koning des afgronds, spreek door myn mond: hy beveelt u terstond echtgenooten te wor- [p. 37] den. Beef, ongelukkige Calcant! zo gy ongehoorzaam blyft. De ysselykste straf...
Och! deze duivel sluit hier een huwelyk! Hy moest het beletten...
De duivelen weten hun belang. Onze meester Belzebul Lucifer is meest voorzitter by het huwelyksluiten, en regeert voornamelyk de vrouwlui in het huishouden. Vermetele! dring niet in zyne geheimen.
Intusschen zo Calcant my met tegenzin trouwt, heb ik dan reden om voldaan te zyn? Ik bemin hem te veel, om hem ongelukkig te maken.
Dat heet ik noch spreken!
Ik begeer geen man door dwang te verkrygen: ik schenk, zonder zyn hart te dwingen, hem zyn geld weder.
Wat hoor ik? Vreest gy hel noch opperduivel! Uw weigering kan u doodlyk wezen, u alleen! Zodanig dreigt u het helsche gerecht.
Hoe! als Niza my zulk eene heerlyke offerhande doet!
Wees voorzigtig! Het is met haar gedaan, zo zy u niet trouwt; wy willen u door haar huwlyk winnen, hoewel gy buiten dat de onze zyt; want een vrek is een prooi van den duivel: haar te trouwen zal u een gunsteling van Lucifer doen zyn.
Een heerlyke belofte!
[p. 38]
Laat zy met haar hand, u de beurs wedergeven.
NIZA, geeft CALCANT, die hoogst verbaasd staat, de beurs weder. |
Ik gehoorzaam. Zie daar, Calcant!
Ach! Niza, wat doet gy?
Arme Niza, (bis.)
Gy mint die u niet minde.
Ach! arme Niza!
Ach! dat niets u meer verblinde!
k Voel het leven.
My begeven.
Ik voleindig t... ja, k Verga, ja k verga, ja k verga.
Waarde minnaar! zie my sneven.
Waarde minnaar! och! ik sterf.
Laat het leven
My begeven,
Zo ik maar één traan verwerf.
Wil hy deelen in myn smart,
k Wil, wyl liefde my verwart,
Straks het leven
Wel begeven.
Ik voleindig t... ja, k verga, ja k verga, ja k verga.
k Zal vernoegd vergaan, ô ja!
Zo ik uw geween mag zien...
Calcantes! vaarwel dan! ik wil u ontvliên. (bis.)
ik wil u ontvliên.
ik wil u ontvliên.
[p. 39]
CALCANT, geheel verrukt van vreugd, na dat hy beurtlings dan Niza en dan de beurs heeft aangezien. |
Niza! Niza! verban de vrees. Zyt heden verzekerd van de tederste wederliefde. Ik zoude my door dwang aan u verbonden hebben; nu zyt gy Calcant aan de liefde alleen verschuldigd. Ik zal niet dulden, dat gy het leven verliest. Ziedaar myn hand. Zie daar uwe begeerte voldaan.
NIZA, veinzende uit eene halve bezwyming te bekomen. |
Ach! ik herleef!
Wat dommer dier! Hy is gevangen.
Welaan. Verbeelden we ons,dat de beurs de huwlyksgift is, die Niza my schenkt, Maar àpropo! zeg, is er ook iets uit genomen?
Gansch niet! Ik ben een een eerlyke duivel.
En de beer! is die wezentlyk verloren? Zo ik, door uwe hulp, myn heer Duivel...
BRIGANI, zich ontdekkende. |
Zie den beer in my: ik ben de beer, de duivel en Brigani.
Die laatste slag vermoord my!
En Niza is myn Zuster.
My zo te betrekken!
Nu, nu, wees te vrede. Men zegt dat de gramschap een man van uwe jaren niet betaamt, en zel- [p. 40] den eigen is. Wees alleen bedacht om my te beminnen: daaraan zult gy werks genoeg hebben. Myne liefde alleen heeft dit gantsche spel aan den gang geholpen.
Ik ben gefopt; doch ik vind Niza zo bevallig, dat ik haar slechts hebbe aan te zien, om haar alles te vergeven. Omhels my.
Zo doet ook uw aanstaande zwager.
CALCANT.
Altyd aardig,
Altyd vaardig,
Zult gy my naby u zien. ta ra ra la ra ra.
En myn min zal nimmer vliên.
NIZA.
Waarde leven!
Ik zal sneven,
Door aan u de hand te geven.
ô Wat vreugd u die te biên!
CALCANT.
ô Wat vreugd! (bis.)
NIZA.
ô Wat vreugd u die te biên!
BRIGANI.
ô Die gekskap!
Ik zal sterven, (bis.)
Van gelach, door hem te zien!
CALCANT.
Hemel!
BRIGANI.
Hemel!
[p. 41]
NIZA.
ô Het minnen...
Het verrukt myn ziel en zinnen!
BRIGANI, en NIZA.
la ra la ra.
CALCANT, alleen.
ta ra ra.
BRIGANI, en NIZA.
la ra la la.
CALCANT, alleen.
ta ra ra.
NIZA en BRIGANI.
la ra la la.
CALCANT, alleen.
ta ra ra.
BRIGANI.
ô Het minnen!...
NIZA.
ô Vreugd der zinnen!
CALCANT.
Altyd aardig,
Altyd vaardig,
Zult ge my naby u zien. ta ra ra ra. ta ra ra ra.
BRIGANI.
Leven, leven voor de blydschap!
NIZA, tegen CALCANT.
Kunt gy denken,
Dat ik ooit myn trouw zal krenken!
Nimmer zal myn min vergaan.
NIZA, en BRIGANI.
la ra la la.
CALCANT.
Nooit vergaan!
NIZA, en BRIGANI.
ta ra la la.
[p. 42]
CALCANT.
Nooit vergaan!
NIZA, en BRIGANI.
ta ra la la.
CALCANT, alleen.
ta ra ra.
ALLE DRIE.
Dat men zinge,
Dat men springe,
Dat men naar geen vreugd meer dinge!
ta la la la tara la la.
NIZA, en BRIGANI. Ter zyde.
ô Die gekskap! }
k Lach me slap! } (bis)
N.B. Terwyl zy dit zingen, zingt CALCANT.
ô Wat deugden,
Vind ik hier!
ô Wat vreugden,
Vind ik hier!
ALLE DRIE GELYK.
Uw vrouwtje, uw vrouwtje bemint u teêr.
Myn zusje, myn zusje bemint u, Heer!
Myn liefde, myn liefde, slyt nimmermeer.
Ik min u teêr.
Zy mint u, Heer!
t Slyt nimmermeer.
[p. 43]
ALLE DRIE GELYK.
Uw vrouwtje, uw vrouwtje, slaapt stil, myn Heer!
Myn zusje, myn zusje bemint u teêr.
Myn liefde, myn liefde slyt nimmermeer.
Uw vrouwtje, uw vrouwtje bemint u teêr.
Myn zusje, myn zusje bemint u, Heer!
Myn liefde, myn liefde slyt nimmermeer.
Bemint u teêr. (bis.)
Zy mint u, Heer! (bis.)
t Slyt nimmermeer.
ALLE DRIE GELYK.
Uw vrouwtje, uw vrouwtje bemint u teêr.
Myn zusje, myn zusje bemint u, Heer!
Myn liefde, myn liefde slyt nimmermeer.
Bemint u teêr. (bis.)
Zy mint u, Heer! (bis.)
t Slyt nimmermeer! (bis.)
[p. 44: blanco]
[p. 45]
Bladz. 8, Staat: Ik geloof dat zy het.
Lees: Ik geloof dat zy het is.
Bladz. 25. Staat: ingenomen.
Lees: ingenomen zyn.
Bladz. 32 Staat: CALCANT.
Ja, genadige vorstin.
Lees: BRIGANI, enz.
Geringe Drukfeilen gelieven de Lezers gunstig te overzien. |
[p. 46: blanco]
|