SEdert dat Juno en Minerva* van den gouden Appel versteken waren door het oordeel van Paris, die den zelven, neffens den prijs der uitstekenste schoonheit, aan Venus gaf, wortelder tusschen die Godinnen zoo bitteren haat, dat zy, ziende malkanderen niet te konnen beschadigen, dien zochten uittevoeren, deene tegen des anderen aartsche gunstelingen. Hier uit sproot dien tienjarigen oorlog, en eindelijk de verwoesting van dat vermaarde Troje, met het omkomen aller Grooten van Koninklijken stamme, behalven Eneas, die met hulp en op den raat van Venus zijne moeder die gemeene nederlaag ontquam, neffens zijnen ouden vader Anchizes, die hy op zijne schouderen torste, en zijn zoon Askaan die hy met de hant nasleepte, en beide, met zich zelve ter naauwer noot bergde uit den brant der Stad, daar zijn vrouw Kreüza, hem wat te langzaam volgende, in sneuvelde.
Deze Eneas, vindende op strand veel gevluchten van allerleie staat, en eenig gereet vaartuig, steekt daar mede, als hun opperste hooft, op godsgenade in zee; alwaar hy door Junoos wrok, die wint en baren tegens hem vreeslijk ophitst, naar allen schijn omgekomen was, had hem zijne Moeder niet bygestaan, en t Nootlot hem bestemt dien te zijn, uit wien Italie, dat de gantsche waerelt onderbrengen moest, zijn eerste Altijddurendebevelhebber ontfangen zouw, om welker oorzaken wille hy dat landt met wapenen aandoen, en alzoo de zijne daar planten moest. Hy komt dan, na veel rampen, en niet wetende in wat landstreeke, te Kartaag aan, in de Zomer, behoeftig en onvoorzien van alles. Daar hy beleeft en vrindelijk ontfangen wort van de Koningin Dido, anders Elize genaamt, die byna een zelve lot, als Eneas, had moeten beproeven. Want zy was wel eer getrout geweest aan Sicheus Koning van Fenicien, die schandelijk vermoort wiert van zijn eige broeder Pigmalion, op hoop van met de kroon ook de Koningin, die zeer schoon was, te bezitten. Maar Sicheus schim haar verschynende, beveelt haar de wraak; die zy hem belooft, neffens het houden van den weduwlijken staat tot haar einde toe.
Tot uitvoering van t eerste, vlucht zy met een onwaardeerlijke schat en de beste onderdanen, van welker genegentheit tot dezen aanslag zy zich alvorens verzekert had, onder de bescherming van Hiarbas Koning van Getulien, die de gevluchte wel als zijne onderdanen ontfangen, doch geen land met het oppergezag den zelven eigendomlijk toestaan wil, om zich zulke ontzacchelijke naburen niet te maken.
[fol. A5v]
Haar list echter verwerft zoo veel, dat hy haar voor een geringe prijs zooveel strands verkoopt, om hare dooden te begraven, als zy met een ossenhuit zoude konnen omvangen; t zy hy zoo veel achting voor het gekroonde Hooft hadde, dat hy haar niet van alle merken van oppergezag ontbloot wilde laten; t zy hy deze schoone, op welke hy verlieft was, zoo kleinen bede vreesde te weigeren, of dat by geval zijn inzicht niet staarde op eenig gevolg, dat berouw naslepen kon.
Maar de Koningin laat de huit aan zeer dunne riemen snijden, en omvangt zoo grooten ruimte lands, dat zy op dien gront een heerlijke stad ontworpen hebbende, al verre aan t opbouwen der zelve is, als Eneas daar belant, die van Dido en haar hof (om de overeenkomst haarder ongelukken, en op geen ongegronde hoop, dat deze strijdbare vremdelingen zich met hare onderzaten voegende, een zenuwe van macht, en ontzach aan de tedere opgang der jonge stad zouden strekken) alle goet onthaal en vriendelijke bejegening geniet.
Door dit middel en door den vlijt der Trooische bevelhebberen, stelt zich hunne vloot weder in behoorlijken staat; terwijl de vriendschap van Dido door al te grooten achting van des zelfs ongemeene gestalte, en begaaftheit van tonge, in liefde verkeert zijnde, grooter kracht krijgt, door den raat van haar jonger zuster Anna, die mede al te voordeeligen gevoelen van den beleefden ommegang, en heusche zeden van Serestus, Eerstedelman van Eneas, hebbende, zoo veel meer leê dan Dido, als haar geheime brant minder aamtocht had, en den staat van Serestus meer met de hare verscheelde, als die van Eneas met Dido; wiens vlam nu ter dake van hare ingebondenheit uitsloeg, en haar in zulken gesteltenis gebracht had, dat hart noch schoot des begunstigden eerste storm af te slaan zag.
Juno dit gewaar wordende, zoekt Eneas door deze min uit Italie te houden, en stelt looslijk een huwlijk van deze twee aan Venus voor, die haar wit merkende, t werk geveinsdelijk toestemt; zoo dat Juno, die het te voltrekken op zich genomen had, op een dagh dat het hof op de jaght was, een vreeslijke storm van hagel, donder en blixem doet verwekken, en Eneas en Dido zich onvoorziens in eene zelve spelonk, om dit onweer te laten overwaaien, doet ontmoeten; daar beider smeulend vier in eene vlamme smeltende, de voorbruiloft onder haar beide, zonder andere plechtigheit gehouden wort, Dido de gedane belofte aan haar overleden man overtreet, en die byeenkomst een tweede huwelijk noemt.
Eneas zich zelve en het bevel van t Nootlot, hem in Licie door Apolloos godspraak gedaan, dat hy alles onaangezien naar Italien streven moest, door haar behaaglijke omhelzingen ook vergetende, bemoeit zich nu geheel met de opbouwing der Stat, als zijn werk; en leit het op een blijven, ten minsten op een vertoeven aan; welk voorbeelt des Vorsten van den onderdaan gevolgt, vele verbintenissen van beide landaart veroorzaakt. Dit doet de Buurvorsten, die de Koningin tot gemalin verzocht hadden, en zich alle door begunstiging van een vremdeling niet alleen verstooten zagen, maar zulk een saamgevoegden macht vreesden, omzien, en de mont zoo wijt op; dat Jupiter door hun misnoegen, in zijnen troon ontrust, doogen op het doen en laten van dees verliefden, die op naam noch faam [fol. A6r] meer passen, neêrslaat; en Merkuur aan Eneas afvaerdigt, om hem t besluit van het Nootlot op nieuw indachtig te maken, en daar neffens zijne dreigementen te verkondigen. Eneas ontfangt, hoewel half slapende, die boodschap; en geport van de mindere hoofden, hout dagelijx raat, door wat wegen men dit vertrek best zoodanig in t werk stelle, dat de Koningin daar in verwillige; terwijl Dido de nieuwe vlijt van dit toerusten speurende, en niet naar genoegen te vrede gestelt van Eneas, die haar nu dit, dan dat wijsmaakte, begint de waarheit der zake te vermoeden; en hebbende op een nacht dat Eneas met de zijne raat hield, naar hem, die gewent was haar alle nachten by te komen, vergeefs gewacht, vol vrees, dat hy eens onvoorziens met de vloot, die nu heel gereet was, in zee mocht steken, staat voor dagh voor dauw op; om van Eneas, die zy zelve wekken gaat, de geschapenheit van t werk te verstaan; en hier begint het Treurspel.
Het Tooneel is in en om Kartaag. Het Spel speelt laat in t najaar, en begint ontrent een uur of twee na den opgang der zonne, op welke tijde het s daags daar aan eindigt.
|