GY snaakachtige Liefhebbers, of gy Liefhebbers van snaakachtige gedachten, hier werd u, wat nieuwe Oudheit of wat oude-Nieuwigheit ter vingeren (ofte wel ter hand) gesteld, het welke bestaat in een Hans die Dokter of een Dokter die Hans hiet, die u al zingende en sprekende, ik wil zeggen al sprekende en zingende, zo als het u het aangenaamste is, (het gene van uw eigen zinlykheit afhangt) een verhaal, neen, ik meen een vertelling van zyn Land-Loperachtige reis, doen zal; mits dat gy zelve de moeite doen moet, van hem te zingen of te lezen. Hy is een maaksel van myn eerst Poëtise, of anders gezegt van myne eerst rymelende gedachten, wel te verstaan behalven de Liedjens dien hy zingt die ik niet voor myn werk uitvent, maar die ik van den een en den ander ontleend heb, en ze hem na dat ze in zyn reize hem naar myn gedachten het beste te stade komen, hem doe zingen of neurien. Dat ik de dingen zo wat dubbeld zeg, neem my dat niet misselyk of kwalyk; want het geschied alleen om zo zeker te spreeken als een Dokter van de siektens.
Deze Hans Zing-zang dan of deze Zang-zingende Hans, had lichtelyk niet onder uwe ogen gekomen om u zyn reize en hanteringe (daar den armen hals zyn kost meê won) te vertellen, was het niet gebeurd, of, om beter te verstaan (daar by veele al wat werk aan is) geschied, dat ik dien bloed mogelyk na een gerabraakt afgeschreven afschrift, door een baatsugte Drukker schandig gedrukt en verdrukt, by de straat had vinden zwerven, en gants en teenemaal van syn kennelykheit beroofd: waar uit ik voorzag dat my eenige Lasteringen buiten schuld van my op myn hals gegooid,* of laat ik liever om de gemakkelykheit zeggen, op mijn hals geleid) zoude werden: en daar door zou ik lichtelyk hebben konnen vervallen tot die zelvde moeilykheden die my ontmoeten, toen ik genoodzaakt wierd, om my, [fol. 2π2v] van de Ezelachtige gedachten van dien schryver te zuiveren, die de bokachtige beleeftheit of onbeleeftheit had, van de eigen Naam die ik myn, onnosele Harlekien, gegeven had, geheel tot zyn eigen te maken: en uit dat zaat, twee wanschepsels of monsters dog (om wat schyn te hebben met de naam van Harlekien op haar hoofd gebrand) aan t licht te brengen.
Deze reden heeft my dan genoodzaakt, om my, volgens de plicht van een rechtschapen Vader te gedragen, om dit myn kind in zyn eigen wesen, door de handen van myn Drukker, die er my, al menigmalen om verzocht had, doch het zelvde tot nu toe niet had kunnen verwerven, in dit, zyn doktoraal kleed, zo als hy nu voor uwe ogen komt, door, of wel anders gezegd op de waereld te doen wandelen.
Is hy nu zo gelukkig dat hy by u lieden, in uwe kameren zyn rol mag spelen; en, dat hy u daar eenigsints vermaken kan, zo zal het my niet onaangenaam zyn om zulks te verstaan: doch indien het anders met hem gaat; te weten, dat gy hem geen andere als uwe geheime plaatsen, daar gy wel denken kund dat ik uwe Secretaryen meê meen, wild gunnen, om er het ampt van een vaatdoek te bekleden, daar men de schotelen van het Achter-kasteel mede veegt; zo zal het my geensints verstoren, nochte moeilyk maken, en niet buiten myn gissing gaan; want (het welk ook een handschoen betekend) ik heb het wel met honderd-duizend maal beter schriften zien doen.
Gebruik, of bezig hem dan zo als het u best gevalt; ik zal het altyd met een gerustheit vol van vergenoegen aanzien; en, blyven in die zelve staat (zonder die geene die zulks doen zullen te haten) tot dat de grote scharminkelachtige hannekemajer, alias Monster (ik meen Monsieur de Maagre Moord)* my zulks zal beletten om meer te zyn, een die u wenst wel te varen. |