EERSTE BOECK.
BIBEL-STOF
En
GODS-DIENST.
[CH1624:039]
BID-DAGHS-BEDE
M D XXIV.
SLuytt dijne Wolcken niet, die boven dijne Wolcken,
Ter hoede dijner Volcken,
Ter straffe sittest, Heer,
Der Volcken die in ons vervolgen dijne eer.
(5) De pijlen van ons hert, de schichtighste Gebeden
Die wij van dus beneden
Doen stijgen tegen t steil
Van dijn onsienlickheits onafgepeilde peil,
Die Kalvren onser lipp en konnen niet geraken
(10) Dijn Oore te genaken,
Ten zij dijn Oore dael
En onsen laffen aêm van mond ten Hemel hael.
Hael op den droeven galm van dijn verslagen kindren,
Die meerderende mindren,
(15) En groeyende vergaen,
En voor dijn viericheit, als Sneewe, niet en staen.
Wat smoockter in t besluyt van dijn Voorsichtigheden?
Zijn t gisteren, zijn t heden,
Zijn t morgen, zijn t altijd
(20) Nieuw roeden binnens huys, en buyten nieuw verwijt?
Hoe onlanghs hebben wij de schadelicke slagen
Van dijne vochte plagen
Ten halse toe gevoelt;
Hoe onlanghs hebben ons de vruchtbaerheit ontspoelt
(25) De stroomen die dijn hand tot Grachten onser Vesten,
Tot doornen onser Nesten
Van eeuwicheit gestelt,
Nu tegen ons geroert, geruckt heeft en gevelt!
In margine, bij vs. 10: Hos. 14. 3.
Bij vs. 12: Deut. 4. 7.
Huygens - Korenbloemen
Voorkeurenpagina Opleiding Nederlands