Opgevaren ten Hemel, sitt ter rechter hand Gods des
almachtigen Vaders.
Die, om des Hemels wegh den sijnen te bereiden,
In lichaem en in Ziel ten Hemel is verscheiden;
Ter hooghden opgevoert, daer den verheven Stand
(60) Sijns heerlickheits beduydt des Vaders rechter hand.
Van daer Hy (als een Vorst, die, naer t geluckigh strijden,
Met giften allerhand den Volcke doet verblijden)
Dien hy van eeuwigheit voor sijne heeft gekent,
Sijn gaven dagelicks genadigh over sendt.
VII.
Van daer hy komen zal om te oordeelen de levende en de doode.
(65) Van daer Hy, op den dagh dien niemand zal ontloopen,
Daer voor den boose vreest, Godts kinderen naer hoopen,
En beyd te wachten staet, van al dit groote Al,
Van levendigh en dood Hoogh-Rechter komen sal.
Als Water, Locht en Aerd, sal grouwelen en beven,
(70) Als beide Son en Maen, haer klaerheit sal begeven,
Als Hemel sonder licht, als Sterren sonder schijn
Des levendigen Gods voor-boden sullen zijn.
Als een verscheiden hand t kaf sal van t koren scheiden,
Als een verscheiden stem t Schaep van den Bock zal leiden:
(75) Komt mijn verkoren volck, besit uws Vaders erf:
Gaet uyt, vervloeckten hoop, in t eeuwighe verderf.
VIII.
Ick geloove in den Heiligen Geest.
Ick stelle mijn Geloof in s Geestes heiligh wesen
Met-God, met-onbepaelt, met-eeuwigh, met-gepresen,
Des Soons, des Vaders Geest, Soon, Vader, beid gemeen,
(80) De derde van de Dry, met Soon en Vader een: